Buitenlandsch Nieuws.
e i waardoor werkelijk goeds is gesticht. Als hoofdoorzaak
van de opheffing dezer inrigting noemt men een heerschend
vooroordeel: «die eens steelt is altijd een dief." Men schrijft
daaraan toe een min gunstige finantielen toestanddie tot
de opheffing leidde. - Zoo het waar is, wat we evenwel
nog niet vatten dat dit vooroordeel ongunstig gewerkt heeft
op den geldalijken toestand, ofschoon dat toch niet van na-
decligen invloed kon zijn op de eigen timmermanswerkplaats
en smederij't zou voor Leidens burgerij niet gunstig plei
ten dat zijdoor vooroordeelen bevangeu tot zedelijke en
maatschappelijke vorming van ontslagen jeugdige misdadigers
een loffelijk pogen hebben doen mislukken. Zou het kwaad
niet veeleer in de eigen werkplaatsen zitten? dat men geen
werk heeft, of met winst kon afzetten?
De Thermometer van Fahrenheit teekendc aiuier Woens
dag des namiddags te 5 uur 62°, des avonds te 8 uur 57°,
te 10 uur 54°. Donderdag morgen te 5 uur 5 2°, ie 8 uur
60", 's middags te 1 2 uur 68'e namiddags te 4 uur 64°.
Te Antwerpen heeft in der. nacht van 2 7 op 2 8 dezer
een hevige brand gewoedwaardoor een der voornaamste
koffijhuizen van den boulevard Leopold la Glacière ge
naamdin de asch gelegd is. Zondag avond was nog mu
ziek gemaakt en het dansen had tot twee ure des nachts
geduurd. Een half uur later werd de dienstbode gewekt
door het knetteren der vlammen in het buffet, alwaar de
brand scheen ontstaan te zijn. Spoedig rukte een spuit aan,
doch daar het grootste gedeelte van het locaal van hout
vervaardigd was, vond het vernielend element te veel voed
sel en deelde zich aan de danszaal mede. Inmiddels kwamen
meerdere spuiten en men kon krachtiger pogingen tot blus-
sching aanwenden. Ongelukkig had men gebrek aan water.
Ten drie ure stond het grootste gedeelte van het scboone
etablissement in lichte laaije vlam. Een som van 700 a 800
francs, het bedrag van het des Zondags ontvangene, in het
buffet geborgen is bij den brand verdwenen.
Men schrijft uit Brussel van 23 Augustus.
Ziehier een geval dat onlangs gebeurd is en dat voorze
ker wel verdient gemeld te worden.
Een pachter der omstreken van Brusselkwam van den
molen terug, achter zich op zijn paard een zak meel voe
rende. Bij het omkeeren van een boschje werd hij door een
zijner buren ontvangendie met opgeheven stok hem be
dreigde en zijn meel afeischte. Onmiddelijk sprong de pach
ter van zijn paard, greep zijn aanvaller aan, wierp hem
neder, zeggende: Gij ziet wel dat het maar aan mij ligt u
dood te slaan.
//Sla mij dood, antwoordde de aanrander, of geef mij uw
meel; ik moet het hebben; wij - ik, mijn vrouw en kinde
ren - sterven van honger.
Gy sterft van honger! dat is wat anders, zegt de pachter
doch ik wil niet dat gij een dief zoudt worden neem den
zak meel; ik geef hem u ten geschenke, ik ga hem u hel
pen op den schouder ladenga dan naar uw huismaar
zeg er aan niemand een woord van.
Intusschen had het paardvan zijn last bevrijd het op
een loopen gezet en was in galop op de plaats van den
pachter aangekomen. De pachteres haren man niet ziende
terugkomen, werd verschrikt, uitte jammerkreten en haastte
zich om naar den molen te snellen. De knechts en meiden
schoolden te zamen en volgden hunne meesteres op den voet.
Op honderd stappen van daar vond men den pachter, welke
aan zijn avontuur denkende, gerust wederkeerde. Zijn vrouw
ondervroeg hem: Zwijg, zeide hij tot haar; en toen zij al
leen waren, vertelde hij haar zijn geval.
Dewijl ze zulken honger hebben zeide de brave pachte
res, zullen ze niet kunnen wachten tot het deeg zal ge
kneed en het brood zal gebakken zijn.
Dit zeggende steekt zij een brood onder haren voorschoot
en loopt naar het arm huisgezin, hetwelk schrikte en beefde
toen het haar zag. Spoedig stelde zij het gerust door hun het
brood te geven dat zij had medegebragt. Zij hadden het
grootelijks noodig, want reeds hadden de kinderen zich op
het meel geworpen en aten het met handen volhet gege
ven brood redde hun het leven. Een liefdrijk stilzwijgen deed
een mandien een enkel woord voor de assisen had kun.
nen brengen tot zich zeiven terugkeeren tn op nieuw eerlijk maa
worden.
Uit Blankenberghe wordt het volgende gemeld. Dezer
dagen baadden aan het strand alhier twee jonge dames die
echter zich te ver in zee waagden en op het punt waren
om te verdrinken. Een jong menschde heer T. uit Luik,
aldaar aanwezig, zwom de zinkenden te hulp. Deze klemden
zich echter zoo aan haren redder vast, dat hij in zijn be
wegingen ten zeerste werd belemmerd. Met haar trachtte hij
echter het strand te bereiken, terwijl twee badwachters in-
tusschen hen te hulp kwamen met de reddingsboot. Toen
men het drietal had bereikt, waren allen schier uitgeput
van het worstelen tegen de golven. Het gelukte echter de
drie personen in de boot te brengen een der jonge dames
en'den heer T. echter geheel buiten kennis. De beiden da
mes waren weldra herstelddoch de heer T. werd des avonds
in zijn logement door een zeer hevige koort3 aangetast,
zoodat men voor het behoud zijns levens vreesde en zijn
ouders per telegraaf naar Blankenberghe werden geroepen.
Intusschen wandelden dien avond de herstelde jonge dames,
tot veler ergernis, onder luidruchtige vrolijkheid, aan het
strandterwijl haar redder in doodsgevaar op het ziekbed
lag. Den volgenden dag nam de koorts een weinig af,
zoodat er hoop bestaat om den heer T, in het leven te
houden.
Twee kadetten te Fogarasin Zevenbergen, hadden
dezer dagen het plan opgevat, om zich van het leven te
beroovennadat zij een uur te voren zeer goed hadden
gesoupeerd in een der voornaamste hotels dier stad. Een der
beide jongelingen schoot zich derwijze door het hoofd dat
hij weinige oogenblikken daarna den geest gaf. De pistool
van de andere kadet weigerdewaarop hij een ander slag
hoedje er op plaatste en zijn poging herhaalde, want hij
had beloofd zijn makker in den dood te volgen. Zijn hand
was echter zoo onvast, dat hij zijn wapen voor den mond
hield toen hij het afschoot. De kogel verbrijzelde hem de
boven- en onderkaak en baande zich vervolgens een uitweg
door de keel. Hoedanig ook verminkt, zal hij, naar men
onderstelt, in het leven worden behoudeu
Te Bedum werd den 19den dezer een hardlooperij
van paren jongelieden gehouden. Eeu groote menigte nieuws
gierigen waaronder veel meer vrouwen dan zich gewoonlijk
bij de harddraverijen vertoonen bevond zich aan de baan.
Het weder, dat des morgens weinig goeds beloofde en daar
door oorzaak was dat bet publiek van elders, hoe talrijk
ooknog niet meer was opgekomengaf tijdens den wed
loop blijken zijner begunstiging van bet volksvermaak. Dat
het dit in waarheid was, las men gedurig op ieders aange
zicht niet alleen, maar dikwijls ook door luidruchtige ontboe
zeming. En daartoe was wel reden. Men stelle zich voor
twee paren mannen en vrouwen ieder paar verbonden door
het einde van een koord vast te houdendie op een gege
ven teeken van het eene einde der korte baan wegloopen
en elk trachten het eerst aan het andere einde er van te
komen. Al spoedig na het begin van den loop ontstaat ver
schil in snelheid tusschen man en vrouw van elk paar
zoodat de voorste alle moeite doet om de achterste met zich
mede te krijgen en zichtbaar, - soms hoorbaar, - blijk
geeft van zijn ontevredenheid, als dit niet naar zijn wensch
gaat. Maar als nu de vrouw de voorste van het paar is en
vol vuur den man met kracht voorttrekt, wat meermalen
is voorgekomen- waarbij de laatste een- en andermaal
van de beenen raakt - dan moet er een algemeen schaterend
gelach ontstaan zoo als het werkelijk ook om die reden plaats
vond. Een twintigtal jongelieden, zoo jongelingen als meis
jes namen deel aan dezen wedloop.
Abd-el-Kadcr heeft zich, voor zijn vertrek uit Parijs,
in de orde der vrijmetselaren doen opnemen.
Eenigen tijd geleden verliet een Frausch schip een der
havens van Brazilië met een lading koffijbestemd naar
Havre. Terwijl dc lading aan boord werd gebragt, gelukte
het een negerslaaf van een der planters in het landonge
merkt op het schip te komen en zich in een der koffijzak-
ken te verbergen die in het ruim opgestapeld lagen. Het
anker werd geligt. Pas was men in zee of men hoorde jam
merlijke kreten uit het onderste van het schip, en bij het
doen van nasporingen zag het scheepsvolk den voortvlugti-