E vangelie-Prediking
Advertentiën.
Openbare Vergadering
€hiisleiljlte Belangen.
den Heer J. J. van WENSEN,
Oreiller Philocéphale.
Leïden, 5 December 1864.
VEREENIGINQ
Getrouwd.
A. C. VAN DAM,
Weduwnaar van Vrouwe M. C. Pompk
EN
M. VAN KAATHOVEN.
Leiden, 8 December 18 64.
va.n de
Afdeeliug Leyden
der Nederlandscbe Maatschappij ter
Bevordering van Nijverheid,
op Zaturdag den lOden December 1864
des avonds te zeven uren
ln de ITAOI.OËHOOHZAAL.
In deze byeenkomst zal Mr. J. P.
AMERSFOORDT eenige mededeelingen
doen betreffende den geprojecteerden
Spoorweg door den Haarlemmermeer
polder. Daarna zal er gelegenheid gege
ven worden tot eene onderlinge gedachten-
wisseling over dit belangrijke onderwerp.
H. VAN HALL, Secretaris.
Voor de Leden van den Ge
meenteraad en van de Afdee-
ling Leyden zullen plaatsen gereser
veerd worden zijnde de toegang tot
deze vergadering vrij.
VOOR
ZONDAG 11 December 1864 des
avonds ten zes ure
Ds. II. W. KRIJT,
Pred. te Berkel.
Dingsdag 18 December 18 64
des avonds ten zeven ure
Ds. LAATSMAN,
Pred. te Haarlem.
ZAAL, Noordeinde.
De Ondergeteekenden bevelen ook na
mens een aanzienlijk getal hunner Mede
kiezers aan
bij de Herstemming op Dingsdag 13 dezer,
voor een Lid van den Gemeenteraad.
C. J. VAN DEN AARDWEGH.
N. H. DE GRAAF.
Deze kussens zijn van eene bijzondere
constructie, vooral aan te bevelen aan
personen die sterk transpireren en zyn
zeer bevorderlijk voor de gezondheid,
te bekomen bij
H. C. H. ANTINK,
Ganzenmarkt te Utrecht.
Aangezien het schijnt dat de Heer H. ZAALBERG door zijn herhaald schrijven in de
Leydsche Courant de questie betreffende het beheer der Gemeente-Commissie van de vroeger
door hem ingebragte beschuldigingen zoekt afteleidenen ik aan de menigvuldige aanvragen
om een exemplaar van de door mij geschrevene Toelichtingen, die niet in den handel ver
krijgbaar zijn gesteld, niet voldoen kan, acht ik het noodig ook langs dezen weg de hoofd
punten die daarin voorkomen openbaar te maken.
Op bladz. 31—34 van mijne Toelichting lil wordt het volgende gelezen:
En nu besluit ik mijne toelichting met nog een terugblik te werpen op het geheele ge
schrijf van den Heer H. ZAALBERG, en dan zie ik dat het in strijd met de waarheid is,
en dat er van al zijne insinuatiën en beschuldigingen van slecht beheer", al zyn ze nog
zoo behendig uitgedacht en stout uitgesprokenniets overblyft.
In de bladzijden, door den Heer H. ZAALBERG tegen de Gemeente-Commissie geschre
ven, komen, onder andere onjuiste voorstellingen, de voige onwaarheden voor:
De Heer H. ZAALBERG heeft beweerd:
Dat er in 1852 ontvangsten zyn geweest, ad f 3013.88}. en het blijkt niet waarvandaan
die inkomsten komen." (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. I. bl. 8,9.)
Dat er in 1852 is uitgegeven eene som van 3033.45 zonder dat bljjkt waaraan. (Dit is
onwaar.) Zie mijne Toel. 1. bl. 9,10.)
Dat er in 1852 te veel is uitgegeven aan vuur en licht en wel f 4191.30. (Dit is on
waar. Zie mijne Toel. I. bl. 10. Het was 2500.93.)
Dat er in 1853 te veel is uitgegeven aan turf en steenkolen en wel 1747.04}.. (Dit ia
onwaar. Zie mijne Toel. I. bl. 13,14. Het was 1083.98.)
Idem voor reparatie en vernieuwing der kerkgebouwen f 3041.96. (Dit is onwaar. Zie
myne Toel./ 2509.— of wel voor de kerkgebouwen p. ra. ƒ1500, en voor de huizen 1000.)
Idem voor arbeidsloon tot reparatie van de kerkgebouwen enz. ƒ2447.57}. (Dit is onwaar.
Zie mijne Toel. I. bl. 16,17. Het was f 1332.775.)
Idem voor de tractementen van organisten 1070. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. I. bl.
17. Het was 850.
Iem voor de plantsoenen 559.95. (Dit is onwaar. Zie myne Toel. I. bl. 17. Het was 10.80.
Idem voor de kerkhuisjes 1620.55 en 1119.34} Totaal 2739.89}. (Dit is onwaar. Zie
mijne Toel. 1. bl. 17. Daaronder was voor de huisjes 0.)
Dat er in 1855 dienstvermenging heeft plaats gehad. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 9,10.)
Dat naar aanleiding van de aanmerkingen die de Commissie tot rekening opname in 1854
gemaakt had, de uitgave voor vuur en licht 1000.minder hebben bedragen dan in vo
rige jaren. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 10,11.)
Dat men in 1855 den post van uitgaaf voor de begraafplaatsen niet meer vermeld vindt.
(Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 11, 12. Die uitgaaf was in 1855 1773.37.)
Dat daardoor 1200 bezuinigd is. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 12. De uitgaven
waren in 1855 hooger dan gèwoonlijk.)
Dat er met kwistige hand, te veel is uitgegeven voor steenen paaltjes op de begraafplaat
sen, en dat de uitgaaf van 500.wegens opzigt over de begraafplaatsen is ingetrokkan.
(Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 13.)
Dat er 100.per week werd uitgegeven voor vuur en licht. (Dit is onwaar. Zie myne
Toel. II. bl. 14. Het was aanzienlijk minder.)
Dat de rekeningen na 1856 niet opgenomen en goedgekeurd zijn. (Dit is onwaar. Zie mijne
Toel. II. bl. 15. De leden der Kerkeraads-Comraissiën die de rekeningen in 1857 en 1858
opnamen en goedkeurden, zijn door mij genoemd.)
Dat de kerkeraad wel degelijk meermalen getoond heeft, dat het beheer slecht gevoerd
werd en dat in eene gecombineerde commissie van 1856 aanmerkingen gemaakt zijn op het
beheer. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 16—18. en III. bl. 37. De kerkeraad heeft
het nooit getoond.)
Dat de inkomsten niet verminderd zijn. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 20t22.)
Dat de collecte in 1821 is ingevoerd voor de predikantstractementen. (Dit is onwaar. Zie
myne Toel. II. bl. 23, 24. De collecte is ingevoerd in 1810.)
Dat de Gemeente-Commissie de jaarlijksche uitbetaling terug hield voor de krankbezoekers.
(Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 24.)
Dat de Gemeente-Commissie de noodzakelijke kosten des Kerkeraads weigerde. (Dit is on
waar. Zie mijne Toel. II. bl. 24-28.)
Datzy ook de uitbetaling der beroepingskosten ontdook. (Dit is on waar. Zie mijne Toel. II, bl. 28.)
Dat aan de Gemeente-Commissie voor de vertimmering der Pieters-kerk eene voldoende
som werd ter hand gesteld en nog f 4000 daarenboven werd aangeboden. (Dit is onwaar.
Zie mijne Toel. II. bl. 28, 29.
Dat de gewone reparatiën der orgels per jaar 650, of in 1.0 jaren 8500 bedroeden.
(Dit is onwaar. Zie mijne Toel. II. bl. 30 en III. bl. 23. Het was in 10 jaren van 1852—-
1861 2330.dus per jaar 233.of in 50 jaren dooreen per jaar 235.
Dat in 6 jaren uitbetaald is voor gewone herstelling van de kerkgebouwenbegraafplaatsen en
orgels eene ton gouds. (Ditis onw. Zie mijne Toel. III. bl. 19-25. Het was p. m./60.Q00 minder,)
Dat de bekoepeling en buitengewone herstelling der Hooglandsche kerk niet meer heeft
gekost dan 25000. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. III. bl. 28. Het was p. m. ƒ39000
Dat door de vernieuwing der Ooster-kerk f 5000 is betaald uit de batige saldo's van 1830
en 1831. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. III. bl. 30. Het was bijna niets.)
Dat de 17000 (voortspruitende uit de batige saldo's van vorige jaren) is besteed voor
de gewone herstelling aan de kerkgebouwenmaar niet aan de vernieuwing der Hooglandsche
kerk. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. III. hl. 29. van die 17000.is besteed aan de be
koepeling en herstelling van de Hooglandsche kerk p. m. 10.000'en aan de vernieu
wing van het orgel in de Pieterskerk f 7000.
Dat de opbrengst van effecten als renten is geboekt waardoor de Kerkeraads-Commissie die
voor baten hield. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. III. bl. 30, 31.
Dat de Kerkeraads-Commissie geen kennis droeg van den verkoop van effecten, en de Ge
meente-Commissie zulks willekeurig deed. (Dit is onwaar. Zie mijne Toel. 111. bl. 30, 31.
Zie hier een dertigtal onwaarheden in een ongeveer gelijk aantal aanmerkingen.
Ik wijs nu nog op eene groote onwaarheid, ofschoon ze niet onder de beschuldigingen ge
rekend kan worden, maar die tot juiste waardeering van het schrijven van den Heer H.
ZAALBERG veel af doet. De Heer H. ZAALBERG had verklaard dat de Kerkeraad de leden
der Gemeente-Commissie als administrateuren afkeurde dat hij niet alleen meermalen getoond
heeft dat de Gemeente-Commissie slecht beheerde, maar ook dat in een slecht beheer de re
den gelegen waswaarom de Kerkeraad herziening van het Reglement verlangde.
Dit is een stellige onwaarheid. Niet in het beheer, maar in geheel iets anders was de zaak
gelegen, waarom de Kerkeraad verandering noodzakelijk achtte, zoodat zelf de rust en vrede
in de Gemeente op het spel moesten worden gezet. Dit is door mij breedvoerig uit authen
tieke stukken aangetoond in mijn Toelichting III, blz. 36-38 waar men ook de volgende
woorden van den Hoogleeraar J. H. STUFFKEN hier omtrent vindt aangbaald: -Dat de
kiem van alle latere verwikkelingen gelegen was in het antwoord des Kerkeraads (van 13 De
cember 1853) dat hij den Heer BODEL N1JENHUIS, door de Gemeente-Commissie tot haat
medelid benoemd, aan de Gemeente niet wilde voordragen. Dat is zoo."
Was het mij aangenaam dat door zes achtenswaardige leden der Gemeente de officieels re
keningen en andere stukken, in het archief der Gemeente-Commissie berustende, naauwkeurig
zijn geraadpleegd en de door mij vermelde cijfers juist zijn bevonden, verrassend was voor
mij de verklaring van den Heer H. ZAALBERG in de Leydsche Courant van den 2den de
zer: »dat niet daarover quaestie is of de cijfers door den Heer J. SCHELTËMA uit de re
kening der Gemeente-Commissie van het Nederduitsch Hervormd kerkgenootschap in zyne
Toelichting I, II en III overgenomen, juist zijnwat hij niet alleen thans niet betwijfelt
maar waartegen hij oohvóór de heeren v. K. c. s. de moeite namen die te verifiëerengeen,
bedenking had."