Buitenlandsch Nieuws. lingen na, alsmede het doel, waarom hij zich naar Indië be gaf, niet zoo zeer om aldaar als zendeling werkzaam te zijnmaar meer bijzonder om zijne studie in taal-, letter en volkenkunde voorttezettenen daarbij ook dienstbaar te zijn in het zendelingswerk daar te lande; in kernachtige taalgestaafd door de Heilige Schriftschetste hij wat er van den zendeling gevorderd wordt om den Heiden tot het Christendom te brengen; spreker hoopte en werischte, wan neer hij zijne studiën zal volbragt hebben, in het Vaderland terug te mogen keeren. In hooge ernst nam hij afscheid van familie en vrienden die hem zoo naauw aan het harte lig gen doch hij vertrouwde op God en hooptedat zijdie hier blijven, hem in het gebed indachtig mogten zijn ter wijl hijdie zich in verwijderde streken zou bevindenhen nimmer zou vergeten. Hij vertrok dan ook welgemoed, ver trouwende dat de Albestuurder hem ter zijde zou staan in de zoo gewigtvolle taak die hij voornemens is te onderne men. Deze afscheidsrede werd door allen met ernst en wee moed aangehoord. Iedereen was doordrongen van het pleg- tige van het oogenblik en voegde zijne wenschen en gebe den bij die van den spreker. De baron Mackay rigtte daarna nog een woord tot den heer van der Jagt, en smeekte 's He mels zegen af over hem, die eerlang het Vaderland zou verlaten. Deze plegtigheid werd besloten door den WelEerw. heer Ds. Gunning, die in een vurig gebed kracht en onder steuning inriep, terwijl hijten aanhoore der talrijke menigte, een hartelijk afscheid nam van zijn vrienddien hij hoog schat en bemint. Deze plegtigheid heeft voorzeker bij de vele aanwezigen een diepen indruk te weeg gebragt. In een dezer dagen in het licht verschenen brochure komt het volgende voor Frederik de Tweede - de Groote - zag, na het geluk kig einde van den zevenjarigen oorlog, onder zijne disch- genootenbijzonder gaarne zijn generaal von Ziethenen deze moest dan steeds aan zijne zijde plaats nemen. Eens had hij hem op Goeden Vrijdag ter tafel genoodigd. Ge neraal von Ziethen verontschuldigde zich echteren gaf als reden opdat hij altoos gewoon wasom op dien dag het Heilig Avondmaal te vierenen dan gaarne in zijn godsdienstige stemming bleefhij wenschte daarin niet ge stoord te worden. Toen hij nu den volgenden dag aan 's Ko- nings tafel verscheen, en het onderhoud, zooals gewoonlijk, een geestvolle rigting genomen hadzeide de Koning schert send tegen den naast hem zittenden krijgsbevelhebber //Nu Ziethen, hoe is u op Goeden Vrijdag het Avondmaal be komen 1" Luide was het gelach dat zich op die vraag onder de vrolijke gasten deed hoorenalléén de grijze, de brave, de geloovende von Ziethen schudde onwillekeurig zijn eer biedwaardig hoofdstond open nadat hij zich diep voor zijn Koning gebogen hadsprak hij hem met vaste en luide stem aldus aan //Uwe Koninklijke Majesteit weet, dat ik in den strijd geen gevaar ontzie en overal waar het er op aankwam mijn leven voor u en het vaderlandonverschrokken ge waagd heb. Dit gevoel bezielt mij ook heden nogen wanneer het u nuttig is, en gij het beveelt, leg ik mijn grijze kruin gewillig aan uwe voeten. Maardaar leeft één boven ons die meerder is dan gij en ikmeerder dan alle menschen het is mijn Heiland en Verlosser der we reld die voor ons gestorven isen ons met Zijn dierbaar bloed heeft vrijgekocht. Deze Heilige laat ik niet aantasten noch honen, want op Hem berust mijn geloof, mijn troost, mijn hoop, in leven en sterven. In de kracht van dit ge loof heeft uw leger moedig gestreden en overwonnen. On- dermijnt Uwe Majesteit dat geloof, dan ondermijnt gij te vens het welzijn van den Staat. Dit is een stellige waar heid houd het mij ten goede." De Koning was door deze harte-taal zigtbaar aangedaan ook hij stond nu opreikte den bravenChristelijken ge neraal zijn rechterhand legde zijn linkerhand op diens schou der, en sprak bewogen aldus: //Gelukkige Ziethen! allen eerbied heb ik voor uw geloof. Houd het vast. Het zal mij niet weder gebeuren." - Ten vervolge van bet vroeger gemelde omtrent de uitbarsting van den Kloet, zijn nog de onderstaande berig- ten ontvangen Belangrijke schade werd veroorzaakt aan de koffijtuinen in de districten Soekoredjo en Djambeanafdeeling Kediri zoowel door den kokenden modderstroom en de nederval- lende gebroken takken der schaduwboomenals door de op de koffijboomen gevallen asch. Men kan aannemendat een aantal van ongeveer 350,000 hoornen werd beschadigd, waarvan ongeveer 15,000 boomen geheel verloren gingen. Grooter was het verlies van menschenlevens bij dit onheil en hoezeer de vrees, dat de door den modderstroom ver nielde dessa's Ngemplak, Poeton en Tjojoaning de meeste inwoners waren omgekomen, zich niet bewaarheid heeft, zoo is toch het aantal van de aldaar omgekomene, op zich zelf genomenvrij groot. Volgens de laatste opgaven bedroeg het aantal slagtoffers als volgt: van Kepandjen en Bernibevolkt met 1763 zie len 5 menschenvan Ngemplak en Poetonmet een be volking van 442 zielen, 24 menschen, en van Tjojoaning, tellende 80 inwoners, 25 menschen; dus te zamen 54 men schen. Vele menschen bekwamen ook hevige brandwonden; zij werden van de noodige geneeskunde hulp voorzien. By den eersten schrik liepen de bewoners van Ngemplak Poe ton en Tjojoaning naar alle zijden heinde en ver heen; van daar dat men gedurende de eerste dagen niet wist waar zij gebleven waren en dat er aan getwijfeld werdof zij nog wel onder de levenden behoorden. Langzamerhand ech ter kwamen de gevlugten terug, terwijl men ook van an dere dessa's berigten omtrent hen ontving en er thans nog dagelijks van terugkeeren. De bevolking dezer 3 dessa's mag geacht worden het meeste te hebben geleden bij dit onheildaar de meesten al hun goederen verloren en slechts hun leven mogten redden. Zooveel mogelijk werden maat regelen genomen om te voorzien in de eerste levensbehoef ten van hendie niet bij naastbestaanden hulp konden zoe ken. Daartoe was volgens de laatste opgaven reeds een som van f 650 uitgegeven. De Thermometer van Fahrenheit teekende alhier Dings- dag des namiddags te 5 uur 38°, des avonds te 8 uur 3 8°, te 10 uur 38°. Woensdag morgen te 5 uur 37°, te 8 uur 41°, 's middags te 12 uur 47°, 's namiddags te 4 uur 45°. Binnen weinige dagen zal het Keizerlijk geslacht van Oostenrijk bezitten 3 Keizers, namelijk Frans Joseph, de regerende Keizer, Ferdinand en Ferdinand Max, benevens 4 Keizerinnen, namelijk Elisabeth, de regerende Keizerin, Maria PiaCarolina Augusta en Charlotte. Een jong koopman te Berlijn was met een rijke weeze geëngageerd. Op 't punt van te trouwen wordt hij onver wacht voor de militaire dienst opgeroepen en bij het leger in Sleeswijk ingedeeld. Zijn meisje was ontroostbaaral haar brieven getuigden dat zij het leven moede was. De jong man zocht haar door zijn brieven zooveel mogelijk hoop op de toekomst inteboezemenmaar te vergeefs. Eenige dagen verliepen daarop zonder dat hij eenige tijding van haar ont ving. Op zijn navraag, schrijft hem eindelijk haar voogd, dat zij plotseling verdwenen was en alle ingestelde naspo ringen vruchteloos waren gebleven. Deze tijding maakt op den jongman een verpletterenden indruk. Van dat oogenblik af had het leven voor hem geen waarde meer. Hij zocht den dood en waagde zich in den digsten kogelregen. In 't gevecht bij Friedericia trof hem een kogel en stervende werd hij in een hut opgenomen. Dagen lag hij in ijlende koorts. Toen hij de oogen weer opsloeg en de geneesheer verklaarde dat hij behouden wassnikte hij en beklaagde zich niet ge storven te zijn. Voor hoe lang? Tot hij de trouwe soeur de charité eens goed in 't gelaat zagdie met de liefde rijkste zorg hem verpleegd had en nu juichte over zijn be houd. Die liefdezuster was toch niemand anders dan zijn verloofdedie van hem gescheiden niet leven kon 't leger opzocht en op het slagveld den man harer liefde stervende gevonden had. De Kroonprins van Pruissen dit feit verne mende, heeft voor den jongen Berlijner bij generaal Wran- gel een onbepaald verlof aangevraagddat ingewilligd is geworden. De toestand des Konings van Wurtemberg schijnt ho peloos. Reeds sedert eenige dagen is Z. M. zoo verzwakt, dat hij geen besluit meer kan onderteekenen. Men mag zijn verscheiden als nabij beschouwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1864 | | pagina 2