Binnenlandsch [Nieuws.
BehoedHeer! Holland en zalicht Leidenl
Leve de Koning I
de Grondwet voorstaat, helpt de Nationale vrijheid bewa
ren, Wie de Grondwet voorstaat, helpt het Koninklijk ge
zag bewaren. Het Koninklijk gezag en de Nationale Vrij
heid zijn gevestigd door de Grondwet. Uit beiden dezelve
grondwettig in evenwigt gehouden zijnde, kan te allen tijde
de Nationale welvaart opgroeijen. Onderdrukt het gezag de
vrijheid, zoo ontstaat er despotismus; vernietigt de vrijheid
het gezag, zoo ontstaat er regeringloosheid."
Nederland en Oranje, Grondwet en Koning, die leuzen
zijn een en onverdeeld, zij drukken hetzelfde beginsel uit,
zij hebben dezelfde beteekenis. Het historisch verbond tus-
schen Nederland en Oranje gesloten is even grondwettig,
als het grondwettig verbond historisch is. De erkenning der
verdiensten van de Vorsten uit het Huis van Oranje, van
hunne opofferingen voor de Nederlandsche vrijheid en onaf
hankelijkheid is als het ware een nationaal axioma. Geene
partijgeen politieke rigting mag zich daarvan evenmin als
van de liefde voor het Vaderlandhet monopolie toeëigenen.
Houdt dan feestgeliefde stadgenootendraagt vrij de
Oranje- en Nationale kleuren zaam verbonden. Geen Neder
land zonder Oranje maar ook niet Nederland om Oranje.
Prof. van Oosterzee zei: Wat God zaamgevoegd heeft,
scheide de mensch niet!" Nederland is met Oranje getrouwd.
Hecht festoon, en groen en lint, steekt het vreugdevuur
aan viert feest.
Heden Woensdag morgen heeft de plegtige audiëntie
en corps van de Tweede Kamer bij Z. M. den Koning
plaats gehad.
Binnengeleid met het gebruikelijk ceremonieel, heeft de
voorzitter van de Kamer, Mr. van Reenennamens de ver
gadering het woord tot Z. M. gerigt en gezegd (in hoofd
zaak) dat deze tak der Vertegenwoordiging van het Neder
landsche volk, tot Z. M. gekomen was, om, ter gelegen
heid van het heugelijke feest dat gisteren gevierd is hulde
te brengen aan den Koning. Hy wees er vervolgens op in
welken treurigen toestand ons land vóór 50 jaren zich be
vond, hoe, onder het bestuur van de telgen uit het Huis
van Oranje, die toestand langzamerhand was verdwenen,
zoodat het land zich thans in bloei en welvaart mag ver
heugen. Ook hierdoor was de band die ons Vaderland aan
het Huis van Oranje verbindt, zoo mogelijk nog hechter
geworden.
Z. M. de Koning antwoordde hierop in substantie: //dat
Hij zich hartelijk verheugde de vertegenwoordigers van
Nederland bij zich te zien, te meer omdat hunne tegenwoor
digheid een geheel vrijwillige daad was, die HD. zeer op
prijs steldedat Hij, als telg van het Huis van Oranje,
het zich een duren pligt rekende om alles wat Hij kou in
het werk te stellenom den bloei en het welzijn van Neder
land te bevorderen."
Ook bij het vertrek werden de leden der Kamer met het
gebruikelijk ceremonieel uitgeleide gedaan.
Prof. van Oosterzee begon zijne feestrede, Dingsdag
bij gelegenheid van het leggen van den eersten steen voor
het Nationaal gedenkteeken in het Willemspark te 's Hage
uitgesproken, met een "hartelijk heil toeteroepen aan allen,
die aldaar vereenigd waren. Hij schetste den aanblik van
hetgeen zich aan hem vertoonde: den Vorst met zijn ge
slacht, omringd van zijn volk in de Vertegenwoordigers uit
al de gewestenals het sprekend beeld van den alouden pijl
bundel. Hij bragt in levendige kleuren in herinnering wat
het volk had ondervonden en achtte zich gelukkig de tolk
te zijn van de erkentelijkheid der Natie voor de verlossing.
Met het oog op den plegtigen stond, die Oranje en Ne
derland op dien plek vereenigdeachtte hij het pligtmatig
op de hooge beteekenis te wijzen van den eersten steen van
dit gedenkteeken, waaronder hij hoopte, dat alle veten en
partijschappen zouden worden bedolven. En na de keurige
en aandoenlijke ontwikkeling van die gedachte noodigde de
feestredenaar Z. M. uit, thans de schoone taak te vervullen
die hij had op zich genomen.
Na deze pWtigheid de feestredenaar zijn voordragt her
vattende, dankte hij den Koning in warme taal voor de vol-
bragte taak. Hij trad in een bespiegeling van den diepen
zin, dien hij ontleende aan den gelegden steen. Aan ieder
der vier zijdenwenschte hij een allezins hier toepasselijk
opschrift te geven. Hij ontleende die opschriften aan de H.
Schrift, en bragt de geschiedkundige feiten en tegelijk het
feest hiermede in verband. Op de voorzijde, die het he
den vertegenwoordigt, wenschte hij geschreven te hebben;
//Tot hiertoe heeft de Heer ons geholpen." Vervolgens aan
de linkerzijde zou hij willen geplaatst zien de woorden
//de gedachtenis des rechtvaardigen zal een zegen zijn,"
en hij wenschte daarop ook een plaats te laten voor de na
men van Stirum van Hogendorp, van der DuynTul-
lingh, Fagel, Falck, van Dedel en van zoo vele andere
mannen, die op verschillende wijzen offers aan het Vader
land hebben gebragt. Maar vooral mogt men hierbij niet
vergeten den naam van den eenig overgebleven zoon van
den redder van Nederland, den naam van FrederikPrius
van Oranje, (deze uitboezeming lokte een veelzijdig hoezee
uit). Ter rechterzijde van den steen stelt hij zich de woor
den voor//Wat God heeft zaamgevoegdzal de mensch
niet scheidendoelende hiermede op de innige vereeniging
van Nederland en Oranje, waarbij hij inzonderheid den Prins
van Oranje toesprak, dien hij hoopte en vertrouwde, dat de
voetsporen van zijn edele en roemruchtige voorvaderen zou
drukken. Nog eene zijde van den steen bleef zonder opschrift,
het is de achterzijde die het hedenhet verleden en de
toekomst, die voor ons gesloten is, vereenigt. Het laatste
opschrift moet dan zijn: //Indien God voor ons is, wie zal
dan tegen ons zijn?" Hij eindigde zijne feestrede met God3
dierbaren zegen interoepen voor het Huis van Oranje en het
volk van Nederland.
Z. M. was zoodanig overmeesterd door het gevoel over
al hetgeen hij gezien en gehoord had, dat HD. meende
dat gevoel te moeten uiten in woorden diewij durven ge
rust zeggen bijna allen, de tranen uit de oogen deden wel
len. Met luider stem, opdat de geheele vergadering het
zoude kunnen hoorensprak Z. M. de volgende woorden
die zoo getrouw mogelijk worden wedergegeven: Diep ge
troffen, diep erkentelijk zijn wij allen door het feest heden
gevierd. Wanneer ik dit zegdan ben ik de tolk van alle
Prinsen en Prinsessen uit het Huis van Oranje. Het is he
den de grootste dag van Mijn levende dag waarop Neêr-
lands volk op zoo ondubbelzinnige wijze zijn gehechtheid en
trouwzoo menigvuldig bewezen in alle omstandigheden
welke de Voorzienigheid meende ons Vaderland te moeten
laten ondervinden, aan den dag legt. Ik stel dit op hoo-
gen prijs, en wanneer het eenigzins vermetel van Mij is om
op dit oogenblik het woord optenemenzoo is het omdat
èn voor Mij èn voor Mijn hart een ware behoefte is een
woord te spreken tot het Nederlandsche volkeen kort
woord van een Koning, uit het Huis van Oranje gesproten.
Dat woord kan niet anders zijn, mag niet anders wezen,
dan aan alle toehoorders, hier tegenwoordig, de plegt'ge
verzekering afteleggendat de dag van hedende dag van
de eerste steenlegging van dit echt nationaal gedenkteeken,
de dag der liefde en trouw van het Nederlandsche volk
bij deze onvergetelijke plegtigheidbij deze groote nationale
herinnering, dat die dag voor Mij niet alleen, maar voor
alle leden van het Huis van Oranje, een nieuwe prikkel
is, om nog meer te doen voor het welzijn en den bloei van
het volk van Nederland, dan reeds geschied i3, voor het
Nederlandsche volk, waarvoor wij nooit genoeg kunnen doen."
Onbeschrijfelijk was de indruk die deze woorden des Ko-
nings op de ontelbare menigte maakten. Het wuiven van hoe
den en doeken, het //leve de Koning," //leve het Huis van
Oranje," dat met ongedekten hoofde uit duizende borsten
werd aangeheven kon den Nederlandschen Yorst overtuigen
dat, waar Oranje meent nooit genoeg voor Nederland te
kunnen doen, Neêrlands kinderen steeds zullen toonendat
het dierbaar Huis van Oranje nooit te vergeefs op hunne
trouw zal rekenen.
De Vorstelijke familie werdna den afloop der feestvie-
ring, op plegtige wijze door de hoofd-commissie uitgeleid.
De zilveren kalkbak die Z. M. werd aangeboden op
het oogenblik dat de plegtige handeling van 't leggen van
den eersten steen van het Gedeukteeken onzer Nationale be
vrijding in 1813, door het beminde Hoofd van den Staat