LE1DS0H DAGBLAD.
N°. 19.
Donderdag 22 Maart.
Ao. I860.
Het Dagblad kost in de 3 maanden 1.95. Afzonderlijke Nommers 3 Cents.
Spoortreinen vau Leiden naar 's GravenhageDelft en Rotterdam ten 10 u. 6 m.; 1 u.; G u. 9 m.; 9 u. Sm.
Naar Haarlem en Amsterdam ten 8 u. 57 m.; 1 u. 4 m.; 4 u. 57 m.; 7 n. 57 ro.
Postbusligtingen aan de Lakenhal, aan de Katoenfabriek en op de Nienwstraat: 'smorgen9 ten 7 ure 30 min.,
'smiddags ten 12 ure, 'snamiddags ten 3 ure 45 min., 'savonds ten 8 ure 15 min.
Zittingen van het Gemeentebestuur. Gemeenteraad op onbepaalde tijden. Burgemeester en Wethouders
Maandag en Donderdag 11 ure. Commissie van FabricageDingsdag 12 ure. Burgemeesterdagelijks ten
10 ure. Bureau der Plaatselijke Secretarie is open dagelijks van 104 ure. Zon- en Feestdagen uitgezon
derd. Thesauriedagelijks van 102 ure. Be Gemeente-Architect is te spreken te zijnen huize op den
Ouden Singel, Wijk V, N°. 328, 's morgens van 910 ure.
Kantoor der Plaatselijke Accijnsendagelijks van 81 ure en van 3—fi ure.
Kantoor van 'sRijks Directe Belastingen, Maandag, Dingsdag, WoeDsdag en Donderdag van 92 ure.
Kantoor van Zegel, Registratie dagelijks van 84, van het Kadaster en de Hypotheken van 94 ure.
Koloniale aangelegenheden.
De versnelde gemeenschap met de verst ver
wijderde «treken van den aardbodemwelke de
ondernemingsgeest van onzen tijd deed ont
staan en waardoor wij thans twee malen 'smaands
met tijdingen uit onze kostbare Oost-Indische
koloniën bevoorregt worden, heeft vooral in de
laatste maanden nog niet kunnen voldoen aan
bet ongeduld en de angstige nieuwsgierigheid
waarmede berigten van daar werden verlangd.
Wat wonder! Uit die koslbare erfenis van den
moed en de volharding onzer vaderen uit die
steunpilaren van onze welvaart en onafhankelijk
volksbestaanuit die bezittingendie ons in de
schaal der Europeesche staatkunde zwaarder doen
wegen, dan veel aanzienlijker rijken, kwamen
telkens en telkens meer ongunstige mededeelin-
gen tot ons, en ofschoon ook het officieele te
legram zijn koel niets nieuws" ons deed lezen,
latere tijdingen logenstraften dikwijls maar al te
zeer die negative geruststelling.
Wij zullen de schrikverwekkende gebeurtenis
sen der laatste maanden niet ophalen; zij
zijn aan allen bekend: wij zuilen er niet op
wijzenhoe bijna elke familie uit de deftigste
en aanzienlijkste standen betrekkingen in Oost-
Indië heeft en dus de bezorgdheid, over het
geen daar omgaat, oneindig belangeloozer oor
sprong beeftdan materieele redenenmaar
wij willen nog alleen wijzen op hetgeen wij
meenen, dat voorname oorzaken zijn van het
geen daar gebeurt en gebeurd isen eenige
wenken daarbij gevenvan wat in het vervolg
dergelijke jammerlijke tooneelen zou kunnen voor
komen en ons gezag in die verre oorden krach
tiger bevestigen.
Het is hierbij ons doel niet de schuld te wer
pen, of op de elkander in de laatste jaren met
bijna verblindende snelheid opgevolgd hebbende
maatregelen van algemeen bestuur, waarvan de
een afbrak wat de ander opbouwde, of op de
zoogenaamde koloniale oppositie in en buiten
den kring onzer volksvertegenwoordiging; bet
is in dit gevaleven als zoo menigmaal in an
dere zaken, beiden hebben misslagen begaan,
beiden hebben moge het dan ook zijn met
de beste bedoelingen gedwaaldjammerlijk
gedwaald, maar dat willen wij hier niet op
halen: wij willen wijzen op meer algemeen e
zaken.
1°. Wat is er noodig om ons gezag in Oost
Indië krachtig te handhaven en niet telkens
de schending daarvan te wreken maar die te
voorkomen? het antwoord ligt voor de hand
een krachtig, talrijk leger en eene aanzienlijke
vloot.
Een krachtig, talrijk leger: dat bezitten
wij niet in Oost Indie: de laatste opgaven
hebben het ons nog doen ziendat de globale
sterkte daarvan over een zoo uitgebreid gebied
verspreidnog op verre na geen 30,000 man
bedraagt, en het Europeesch element daarin
maar voor de helft vertegenwoordigd is. Er moge
in de laatste jaren eene betrekkelijke verbetering
in zijn gekomenonvoldoende is en blijft die
toestand; en dat die zoo is, het is de schuld
van regering en oppositie, het is de schuld der
geheele natie 1
Zonderling! een volk, wiens voorvaderen tot
de dappersten der dapperen behoordendat in
de 17e en het begin der 18® eeuw legers van
vrijwilligers te velde bragt van verre meer dan
100,000 man, waarvan zeker drie vierden Ne
derlanders waren, is tegenwoordig zoo weinig
krijgshaftig geworden, dat het bij eene verdub
belde bevolking geene genoegzame vrijwilligers
oplevertom ons koloniale leger op de noodige
sterkte te brengen 1
Het is hier de plaats niet om de oorzaak