ft&a'l Uaneti.
Is Uw Radio defect
Bij den herbergier Steirer in
Erlnholz staat een kind aan het
venster. Het heeft blonde lok
ken als uit zonnelicht gespon
nen en een paar oogen als het
blauwe meer in de bergen.
Daaruit straalt zoo licht en
rein als de sneeuw der eeuwige
toppen een kinderziel. Dat is de
kleine Rika.
Op aandringen van de buren
heeft de rijke vrouw Steirer
haar bij zich in huis genomen.
Want haar moeder is dood en
haar vader is in den oorlog.
Maar vrouw Steirer houdt niet
van het kind.
Twee brieven heeft het meisje
in de hand. De eene is van haar
vader aan het front en er staat
in, dat hij vandaag op Kerst
avond zal thuiskomen.
De andere is van Rika zelf.
De postbode heeft hem vanoch
tend aan het kind teruggegeven.
Dwars over het adres staat met
blauw potlood geschreven: Terug
gesneuveld.
Rika was alleen in de gelagka
mer. Zij staarde den besneeuw-
den landweg af, die van het sta
tion naar de herberg van Steirer
omhoogvoert. Buiten dwarrelde
de sneeuw in dichte vlokken en
%ien kon niet ver zien. Krassend
/logen een paar raven langs de
straat.
Het kind oogde ze na, totdat ze
in den dichten sneeuwsluier, die
den omtrek verborg, verdwenen
waren.
Daar slaat de kerkklok drie
uur. Nu moet vader komen,
denkt Rika. Om twee uur
kwam ginds de trein aan en het
is een uur loopen van het sta
tion Elmenau tot aan Steirer's
huis.
Het kind mat zijn oogen af, om
het gewarrel der sneeuwvlokken
te doordringen.
Daar komen drie menschen den
landweg op.
De laatste is een soldaat.
„Hoera! daar is vader!"
Rika rukt haar hoofddoek van
den spijker en rent naar buiten
den man tegemoet.
De twee eersten, de bood-
schaploopster Lene, en George,
die op de berghelling woont, is
zij spoedig voorbij.
Nu loopt zij op den soldaat toe.
Maar de man wuift niet. Hij
heeft geen baard zooals vader;
zijn oogen kijken anders; hij
glimlacht niet en ook roept hij
niet: „Lieve, kleine Rika!"
Het meisje blijft aarzelend
langs den weg staan.
Dat is vader niet. Het was het
kind, of plotseling zijn hart stil
stond.
„Waar is vader?" vraagt klei
ne Rika met tranen in de oogen
aan den soldaat, die nu bij
haar is.
Dezen is het, als had hij een
prop in de keel, nu hij de voch-
tig-glanzende oogen van het
meisje ziet.
Hij moet haar immers de laat
ste groeten brengen van vader,
dien hij zelf naast zich den hel
dendood zag sterven en hij
vindt geen woorden. Slechts
streelen kan hij de gloeiend-hee-
te wangen en het blonde kopje,
waar de gouden lokken omheen
krullen.
„Rika, je vader maakt het
goed", zegt hij eindelijk met tril
lende stem.
„Maar waarom komt hij niet
hier? Moet hij nog in Elmenau
zijn? Hij komt vandaag toch naar
me toe?"
,,Arm kind," denkt de soldoat.
„Hoe zal ik 't je aan het verstand
brengen?" Een paar tranen glan
zen in zijn oogen en zijn stem
beeft nog meer, als hij opnieuw
begint: „Rika!"
Bel 24244 3514
DE RADIOTECHNISCHE DIENST
lEfiSCO n.v., Nieuwe Rijn 32
Het kind kijkt hem weer met
zijn groote onschuldige oogen
aan.
„Rika, je vader is in den he
mel!"
Die woorden maakten aanvan
kelijk slechts een vluchtigen in
druk op het kind. Vrouw Steirer
had het haar sinds vanmorgen al
wel honderd keer gezegd, maar
ze liet zich niet zoo gemakkelijk
overtuigen. Zij deed bij den sol
daat juist zooals van te voren bij
vrouw Steirer: ze toont hem
triomphantelijk den brief, dien
haar v ader haar geschreven heeft
en waarin staat, dat hij vandaag
komt.
„Ja, dat heeft hij je nog ge
schreven. Maar daarna is hij ge
sneuveld. Ik heb hem zelf begra
ven", antwoorde de soldaat.
Doodelijk verschrokken staart
het kind hem aan. Nu is het ze
ker.
Plotseling wordt het stil in
haar ziel, stil als op het kerkhof,
en een wijde gapende leegte
opent zich, als het graf waarin
men vader deed neerzinken. Gee%
traan trilt in het kinderoog.
„Mijn vader is dood en mijn
moeder ook", fluistert het meisje
De tranen komen den soldaat
in de oogen.
„Rika", zegt hij, „je vader en
je moeder leven in den hemel.
Je vader laat je groeten. Toen
zijn hart steeds trager ging slaan
vroeg hij mij: „Groet mijn kleine
Rika van me."
Kleine Rika gaf geen ant-
wtcrd; als had ze niets gehoord
stond ze daar, de oogen star naar
de ve. ie gericht.
De soldaat ging liefkoozena
met de hand over het blonJ°
kopje van het kind en fluisterde
verlegen lieve troostwoorden,
z^oals het hart hem die ingaf.
Maar Rika wilde vandaag geen
andere hand op haar hoofd voe
len ruften, dan die van haar va
der.
Ontstemd schudde zij de hand
van den soldaat van zich af.
„Jk wil niet!" riep ze luide en
geheel de marteling van naar
kinderziel klonk in deze woar-
de. Goedig nam de soldaat haar
bij 't har.dje en wilde haar mee
nemen naar het dorp.
Doch plotseling rukte het meis
je z c-h los en liep hard weg in
de richting van het station El
menau
Verrast bleef de soldaat staan,
keek en riep, maar het meisje
hoorde niets en zijn geroep stierf
veg. Toen de kleine gestalte in
de dichte sneeuwvlokken ver
dween, ging hij langzaam en
pein: end naar het dorp toe.
In de woning van Steirer
waarschuwde hij, dat de kleine
Rika in de richting van Elmenau
geloopen was.
Aan den rand van het bosch
lag het kruispunt der straten van
Ernholz, Elmenau en Hochleiten;
een drie-armige, verweerde weg-
wijzir wees de drie richtingen
aan.
Daarnaast stond eenzaam een
kruis.
De kleurige tinten van het
kruisbeeld waren verbleekt
door regen en zonneschijn;
slechts de diepe blik van de zach
te oogen des Verlossers en de
roode bloeddroppels aan het God
delijk voorhoofd en aan de han
den en voeten waren gebleven.
In den zomer zongen er de vo
gels, en de heesters vlochten hun
mooiste twijgen om het ver
molmde kruis en de klimop rank
te tegen den gespleten balk om
hoog. In den winter strekten
eenige grauwe dennetakken hun
beschermende armen er over uit
en de sneeuw sierde het met de
mooiste van zijn zilveren sterre
tjes.
Aan den voet van het kruis
was op een plaat een opschrift
aangebracht, dat luidde:
„Hier verongelukte Maria
Almsamer den 23en Mei 1914.
Zij ruste in vrede!" Dit was het
gedenkteeken dat Rika's vader
voor zijn echtgenoot had opge
richt, terwijl hij haar sterfelijk
overschot toevertrouwde aan het
kerkhof van Hochleiten.
Het kruis had op Kerstavond
reeds meerdere voetgangers
voorbij zien gaan. Vooreerst was
er de houtvester langs gekomen,
een somber man, die steeds
schuw naar het kruis zag.
Daarna kwamen een paar boe
ren, die naar Hochleiten wilden
en blijkbaar haast hadden.
Zij namen hun petten af en
gingen verder.
Eindelijk, toen de schemering
reeds begon te vallen, kwam
kleine Rika. Het meisje was
reeds dikwijls hier geweest. Het
opschrift, dat verhaalde van den
dood harer moeder, kende ze van
buiten. Ontelbare malen had ze
dat gelezen en ontelbare malen
hier voor moeder gebeden.
Zij trad dicht bij het kruis,
knielde op de vermolmde kniel
bank, drukte het heete gezichtje
tegen de bloedige voetwonde van
den Christus en schreide bitter.
Haar heldere tranen vermeng
den zich met de roode offerdrop
pels van den Gekruisigde, die
aan de gemartelde voeten fon
kelden en daardoor in nieuwe
rooskleurige pracht opbloeiden.
,,Gij hebt mij alles ontnomen
vader en moeder" klaagde
het kind ,,'k heb niemand
meer, niemand die van me houdt.
Kerstkind, waarom hebt ge mij
dat gedaan?"
En trouwhartig keek het kind
den Heiland in de arbarmingsvol-
le Verlossersoogen. Roerend rust.
ten de blikken van het kind en
den Heiland in elkander.
Opeens sluit Rika de roodge
schreide oogen. „Kerstkind, haal
mij ook naar vader en moe
der", murmelt zij innig en drukt
een warmen kus op de voetwon
de van den Heiland. Dan glijdt
zij van het Dank je, breekt een
paar dennetakjes af en vlecht ze
behoedzaam onder de voeten van
den Christus. Nog een blik werpt
zij op het kruis en ijlt dan ver
der in de richting van Hochlei
ten.
De duisternis viel in. Het
sneeuwt niet meer, maar aan
den Kersthemel blonk geen en
kele ste-, Slechts de lichten van
Hochleiten wezen het voortsnel
lende kind den weg.
Een paar boeren, die zich naar
huis haastten, ontmoetten het
meisje en keken het verwonderd
na, maar ze dachten er verder
niet aan.
Ze wilden naar huis naar het
Kerstkind.
Zonder op te kijken liep Rika
hen voorbij en was welra in
Hochleiten.
Aan het einde van het dorp
stond eenzaam de kerk. Daar
heen richtte zij haar schreden.
De kerkhofpoort was open.
Stil en eenzaam lag de doo-
denakker.
Rika gang lans de rijen der be-
'sneeuwde graven. Nu staat zij
stil voor een heuvel, waarop een
eenvoudige steen ligt en valt
neer in de sneeuw.
Het kind buigt het gezichtje
diep ter aarde en als moest de
doode daar beneden het hooren,
roept het luide: „Moeder, moe
der!"
,,Maar de doode moeder ant
woordt niet.
De Godslamp in de kerk werpt
door het groote koorvenster een
matten schijn op het graf en op
het kind.
De wind blaast fel over de gra
ven.
Het is vinnig koud.
„Moeder, moeder haal mij
toch", smeekt innig kleine Rika.
„Kerstkind, haal mij toch naar
vader en naar moeder."
Een boer haastte zich buiten
langs het kerkhof. Het klagen
van het kind bereikte zijn oor
en hij ging op het geluid af. Hij
vindt de schreiende Rika op het
graf van haar moeder. Hij tilt
haar op van den kouden grond
en wil haar in zijn armen ne
men. Maar het kind duldt het
Wie blies de hemelsche schalmei?
Ontwaak o diepe wereldwei
met alle menschen licht en blind,
hier zijt ge totterdood bemind!
Een kind uit zuiver geest gevoed,
niet uit den man. niet uit het bloed,
een kind van u. een kind van mij.
een kind wiesch onze armoe vrij.
Een engel trekt aan 't gulden touw
Zijn wieg van bloemen en van dauw,
de bijen zoemen, trans na trans
zwaait sterren neder tot een dans.
O maagdenlijf, o moederborst,
Hij schreit, Hij drinkt en laaft Zijn dorst.
Hij kent geen einde, geen begin,
maar sluimert aan uw zachtheid in.
Zoo laat mij slapen tot het Kind
mij slapend in de aarde vindt
en wacht mij eeuwig nieuw en vrij
dit Kind van allen en van mij.
(Uit de Nieuwe Eeuw). JAN ENGELMA g
niet. Het wil vandaag geen lief
de van de menschen. A'le men
schen zijn even hard, als ginds
in Elmenau vrouw Steirer.
Een bittere, eigenzinnige trek
teekent zich om de lippen van
het kind.
„Arm meisje", zegt de man
weer, „toe, ga mee naar huis."
Als eenig antwoord rukt het
kind zich los en is weg.
De man achter haar aan.
Maar kleine Rika is vlug.
„Kind, je bevriest", roept de
man.
Geen antwoord.
En Rika loopt, loopt. Uit alle
poriën dringt haar het zweet;
den hoofdoek heeft het onder het
loopen verloren.
Eerst toen zij bemerkte, dat
niemand meer volgde, ging ze
kalmer loopen.
De hemel was opgeklaard en
de Kerststerren stonden wonder
baar helder te fonkelen.
Koud floot de wind.
Zonder ophouden liep het
meisje voort.
Naar huis!? Het kind dacht
nergens aan.
Voort slechts! Waarheen, dat
wist het niet.
Maar voort, voort, weg van de
menschen!
Eindelijk dook weer het bosch
voor haar blikken op; het don
kere, angstwekkende bosch. Het
kind rilde van het hoofd tot de
voeten, sloeg een kruis en ijlde
er door met vluggen tred. Daar
stond weer het kruisbeeld langs
den weg.
Waar nu heen?
Naar vrouw Steirer? Het kind
schrikt.
Rika heeft geen tehuis meer:
ze wil niet naar huis, waar geen
tehuis voor haar is, en bite" be
gint ze weer te schreien. Ze
gaat op de verweerde knielbank
zitten. Zij was ook zoo moe en
had zoo'n honger.
Onophoudelijk vloeiden haar
de tranen over de wangen en vie
len haar op het dunne jurkje en
op de koude sneeuw. De ijzige
nachtwind tooverde ze om in
blinkende diamanten.
Het meisje bedekte de blauwe
handen met haar schort, en ging
met den rug naar den vrind zit
ten. Nu en dan trappelde het
met de voetjes, die dreigden te
bevriezen.
Eindelijk bewoog het niet
meer. Het schreien werd zachter
en zachter.
Kleine Rika was ingeslapen
onder het kruis.
Kindertranen zijn kostbaar in
Gods oog. Want ook daaraan
kleeft het bloed van den God-
mensch en nergens glanst het zoo
eindeloos helder en klaar.
Op hetzelfde uur, dat Rika met
haar zilveren tranen op de wan
gen was ingeslapen, speelde zich
in den hemel een ander schouw
spel af. Daar was een Engel
bewaarder voor den fonkelenden
troon van den Allerhoogste ge
treden. Toen de verheven geest
h:
met beide handen zijn droef*""
laat verborg en zich nederwie
op zijn aangezicht, verston
de Kerstjubel in de gouden 1 Ta,
melzaal. e™-
„Barharmtigheid, barmhart :r"
heid voor mijn beschermelii
den houtvester in het bosch", ii 'en
de Engel, en zijn stem beef lw'
van diepen angst om een me r'
schenkind.
„Barmhartigheid mijn Go
vandaag op Kerstavond!"
En als een donderslag wee B,e
klonk de stem van Hem, die al
macht bezit in den hemel eer
op aarde: „Ik zal Mij over he
ontfermen, als Mij op de aan
een groot offer gebracht wordt
Nauw hadden die woorden v.
God weerklonken, of de enge,
ge hemelpoort ging open en ee
Engeltje met fijn, lief gelaat
klare licht-oogen trad binnen. 1
de kleine handen droeg het et
witte albasten vaas, van wa:err
een onbeschrijfelijk glanzen lrl
stralen uitging. Die blonk zir
licht als zuiver goud, bloei:
rood als fonkelende robijnen izle
schitterde als diamantgesteeni
Als verrukt rustten de oogen va
God en van de Zaligen op d
glanzende vaas, die het Engeltj
als een priester opdroeg naa j
den troon des Allerhoogste:
Daar hief het den heiligen scha
hoog op en sprak: „Heer, dat zij 1
de tranen van Kleine Rika". j
Dan gebeurt er iets onge
hoords in den hemel.
Nog voor de jubel der Zalige
om deze kostbare gave kan los
barsten, is de Engel, die Goi^,
om barmhartigheid smeekte voo:
den houtvester, opgerezen. Blik
semsnel had hij de kostbare vaï
gegrepen en terwijl hij haar
God omhoog hief, riep hij uit
„Barmhartigheid, barmhartig
heid voor den houtvester."
Toen werd het stil en door del
goud-glanzende hemelzaal gin;:l
een zacht bidden. En toen klonk
als het suizen van zachten zo-
irer wind de stem van God uit11
der, Hooge:
„De tranen, van het kind zul
len de genade voor den zondaai
zijn."
En als het ruischen van vele
wateren weerklonk de einde-
ioozfc dankkreet der Zaligen, ter
wiji de beide Engelen van Gods
troon terugtraden
Van al die heerlijkheid va:
haar traantjes wist kleine Rika
op aarde natuurlijk niets.
Nog altijd sliep ze onder het
kruis.
Maar voor het kind stond een
man met rollende oogen en hij
liet het schijnsel van een kleine
lantaarn vallen op het gezicht
van het meisje. Dat was de hou'-
vester, voor wien de engel in den
hemel gebeden had. Hij opende
den mond, als wilde hij beginnen
te schelden en te vloeken. Toen
hij echter de ronde tranen op Bi
ka s wangen zag, beving hem een
gevoel, dat op eerbied geleek.
Onderzoekend gleden zijn don-