Heden hier,
morgen daar!
f. 0.60 per f. 1000.-
RECHTSZAKEN
BIJBELLEZING
Ï3xmderi
Verzekert U bij de „On
derlinge Nederlandsche".
Verwaarborgd kapitaal
ruim
Voorschotbelfing
per hall jaar.
ECONOMISCHE RECHTER. Tar-
-ie gestolen. F. Burks ged. had op 16
mg. de toppen van te veldstaande tar-
e gesneden, ten nadeele van v. d. Ma-'
iteNootdorp. Eisdh 2 mnd. Von-
js 1 week.
Belegde broodjes. M. J. Alter en
I Kos hadden broodbomnen gekocht en
por deze broodbonnen kleine broodjes,
iie ze belegden met vischworst en dan
por 23 oenit verkochten te Voor-
choten. Eisch tegen Alter 4 mnd.
s tegen Kos 8 mnd. Vonnis Alter 2
ind met aftrek en Kos 5 mnd meit aft.
Gevonden erwten. F. v. d. Mark
Wassenaar werd aangehouden
jen hij 10 kg. erwten vervoerde. „Ge-
tiden" zei hij thans. Eisch en uitspr.
10 of 5 d.
Rogge. P. L. Verhoeven te H i 11 e-
0 m had 300 kig. rogge in voorraad
bh ad en verhandeld. Eisdh 200 of 6
md. Uitspr. 100 of 50 d.
HAAGSCHE RECHTBANK. In-
raken te Oegstgeest. C. G. en C. M. O.
it L e i d e n, ged. hadden in Juni drie
«braken gepleegd te Oegstgeest. Op
1 Juni werd bij v. d. L. gestolen een
trtefeuille met 1000, babyuitzet en
inderkleeding. De buit bij C. B. op 14
irnd bedroeg kleeding, levensmiddelen
een brandkast en op 18 Juni bij de
i, radio, pendule, kleeding, tabak enz.
eidie verdachten ontkenden. G. zei:
«an O. gekregen" en O zei. van G. ge
regen". De off. zei dat de zaak uitge-
bmen was bij het verkoopen van de
-indule. Eisch tegen elk twee jaar en
mnd.
Fietsendiefstal. Reeds 8, 6 en 3
mmd. had A. D. uit A 1 k e m a d e ge
kregen. Thans stond hij terecht wegenis
diefstal van een fiets door middel van
verbreking. Eisch een jaar en 4 mnd.
Uitspraken over 14 dagen.
Sluisongeluk in Maasbracht. Het
Duitsche Landesgericht behandelde de
zer dagen te Maastricht de zaak te
gen den schipper J. V. van het schip
„Rijnlust" en tegen den schippers
knecht J. de Gr. beiden uit Rotterdam,
in verband met het ernstige sluisonge
luk te Maasbracht op 17 Juni van dit
jaar.
De landesrichter dr. Preisen, achtte,
conform de meening van staatsanwalt
dr. Kobuitz, beide verdachten schul
dig aan verzuim en nalatigheid. De
landesrichter was van oordeel, dat van
den schippersknecht onder de gegeven
omstandigheden, gezien zijn beperkt
geestvermogen, geen eigen initiatief
verwacht mag worden en sprak den
knecht derhalve vrij. De schipper werd
veroordeeld tot twee jaar gevangenis
straf. De eisch was geweest resp. vrij
spraak en twee jaar en drie maanden.
Als verdediger trad voor de verdachten
op mr. de Jongh uit Rotterdam.
Roofmoord te Boekei om twee kwar
tjes. De Bossche Rechtbank heeft
den gruwelijken roofmoord te Boekei,
gepleegd op den 72-jarigen scharenslij
per A. van Dalen, behandeld.
Op den avond van den 28 April van
dit jaar werd de oude man in zijn wo
ning overvallen door een inbreker.
Toen hij zich teweer stelde, sloeg de
onverlaat hem met een hamer de her
sens in. De dader doorzocht toen de
woning, doch vond slechts de schamele
buit van twee kwartjes. Eenige dagen
later werd de moordenaar gearresteerd
alsmede drie medeplichtigen. De hoofd
dader, den arbeider J. van Lankveld,
bleek ontoerekenbaar te zijn en ver
blijft thans in een krankzinnigenge
sticht. Verdacht van medeplichtigheid
stónden terecht de 26-jarige arbeider
J. van Boxtel, de 18-jarige W. Verba
kei en de 17-jarige A. Neeks, die van
het plan op de hoogte waren en op den
uitkijk hadden gestaan.
Tegen Verbakei eischte spreker drie
jaar gevangenisstraf, tegen den 17-ja-
rigen Neeks een jaar, met ter beschik
kingstelling van de regeering en tegen
den verdachte van Boxtel twee en een
half jaar "gevangenisstraf. Op 22 De
cember zal de rechtbank uitspraak
doen.
Meisje gewurgd. De Officier van
justitie bij de Haarlemsche Rechtbank
aise'nte gisteren tien jaar gevangenis
straf tegen den 23-jarigen W. van der
B., uit Wormerveer, die op 10 Mei van
dit jaar het 22-jarige meisje J. H. K.,
met wie hij eenige jaren omging, op
een stille plek iangs den niet openba
ren Nauernadeschevaart bij Wormer
veer door wurging van het leven heeft
beroofd.
Waar gebrek heerscht, moet gehol
pen worden.
Dit doet Winterhulp door UW offer.
Giro 5553.
94e Week 1319 December
EVANGELIE VAN DEN
H. JOHANNES 12:37—14:24.
Johannes besluit het 12e hoofdstuk
met een soort epiloog, waarin Hij de
conclusie gieeft van Jesus' optreden als
Leeraar. Hij teekent het ongeloof van
het uitverkoren volk, doch daarmede
is het Schriftwoord vervuld; hierop
hadden ook de evangelisten Matteüs
(13:1415) en Markus (4:12), alsook
Paukus (Rom. 10:16; Hand. 28:26) reeds
gewezen. We begrijpen, dat de Joden
natuurlijk niet ongeïoovig waren, om
dat dit geprofeteerd was; God wist, dat
dit gebeuren zou en heeft het daarom
door Zijn profeet aangekondigd: wan
neer we het zoo bezien, kunnen we het
ook formuleeren, zooals de evangelist
het doet in vers 3839: omdat God het
met onfeilbare zekerheid wist en het
daarom heeft aangekondigd, moest het
ook gebeuren.
Het „velen" in vers 42 zullen we wel
niet te optimistisch moeten verstaan:
wel waren er nog anderen dan Nikode-
mus en Josef van Arimatea: we verge
lijken hierbij 5:44; Hand. 6:7, alsook
Joh. 7:13; 9:22.
In de volgende hoofdstukken (1317)
toont de evangelist bijzonder zijn be
doeling om zijn voorgangers aan te
vullen: de instelling van de H. Eucha
ristie was door hen duidelijk genoeg
gegeven, de aankondiging van den ver
rader vroeg een aanvulling, het overige
was door de anderen geheel overgesla
gen. Bij 13:1 denken we noodzakelijk
aan de instelling van de Eucharistie,
waarin Jesus een buitengewoon bewijs
van Zijn liefde gaf: deze omschrijving
van Johannes wordt niet voldoende
verklaard in de voetwassdhimg en de
afscheidswoorden.
De geschiedenis der voetwassching is
een ontroerend voorbeeld, hoe Jesus
zelf deed, wat Hij van anderen vroeg
(zie ook Mark. 9:34): we kunnen ons
indenken, wat er in de Apostelen om
ging, hetgeen Petrus ten deele geuit
heeft. Christus heeft deze daad gesteld
alleen om een voorbeeld te geven van
diepe nederigheid (13:1217). We let
ten bijzonder op vers 17: gelooven en
zeggen is niet genoeg: men moet leven
volgens zijn geloof! (Matt. 7:21, 23; I
Kor. 4:20).
In 13:20 geeft Jesus een bemoediging
aan de elf, wier geloof geschokt zou
kuminen worden door de aankondiging
van den verrader. De volgende scène
toont, dat de leerlingen in de school
van Jesus vorderingen hebben gemaakt
in de nederigheid: zij durven elkaar
niet verdenken (zie Matt. 26:22). De
schoonste passage in het evangelie is
het onderhoud van Jesus met Zijn leer
lingen en het volgend gebed (13:31
17:26): St. Franciscus van Assisië liet
zich dit gedeelte voorlezen bij zijn
sterfbed. Hier toont zich de oneindige,
teedere liefde van Jesus en men kan
zich aan den invloed dezer eenvoudige,
diepzinnige woorden niet onttrekken:
het is een testament van liefde, ver
klaard aan oprechte vrienden. De
hoofdgedachten zijn: het gebod der om
derlinge liefde, vertrouwen op den ko
menden H. Geest, een blijvende ver-
eeniging met Christus ondanks zijn
heengaan.
Welk een geweldige overgang is
merkbaar tusscben vers 30 en 31: na
•het droeve bericht over het verraad
een heenzjen naar de overwinning: Je
sus ziet de overwinning reeds bevoch
ten (zie ook 12:28). Hij spreekt hier
over de verheerlijking van Zijn
Menschheid, want zijn heerlijkheid is
Gods Eengeborene was steeds in zijn
bezit geweest: als Godmensch zal Hij
na Zijn overwinning zetelen aan den
rechterhand des Vaders. Met groote
teederheid ridht Hij zich dan tot zijn
leerlingen in het bewustzijn van de vele
beproevingen, welke zij moeten door
staan; „Kindertjes": 't is de eenige keer
dat de evangeliën dit verkleinwoord la
ten hooren. Jesus verwijst naar Zijn
woorden, medegedeeld in 7:34 en 8:21.
Dan geeft Hij Zijn laatste wilsbe
schikking, waarop Hij nog zal terug
komen. Een ontzaggelijke beteekenis
heeft dit liefdegiebod, dat Jesus bij uit
stek „zijn" gebod noemt (15:12): het
nieuwe van dit gebod is, dat men zijn
naasten niet slechts moet liefhebben
als zichzelf, maar zooals Christus ons
heeft liefgehad: zie ook I Joh. 3:16;
4:11. Daarin alleen ligt hef kenmerk
der ware Christenen (zie Hand. 2:44;
4:32).
Na de dubbele aankondiging van ver
raad en verloochening volgt een be
moediging (14:1): er zijn drie redenen
om te hopen: Jesus gaat niet voor goed
weg (112); Hij zal Zijn H. Geest zen
den (1217) en zelf zij het op een
andere wijze met hen blijven
(18—24).
In 14:7 vat Christus zijn woorden sa
men: Wanneer Vader en Zoon één zijn,
dan is het kennen van den Zoon tevens
een kennen van den Vader: in Christus
is de zichtbare verschijning van God,
zooals Jesus in de volgende woorden
tot Filippus nader omschrijft. Evenals
voor ons was het voor de Apostelen een
diep geheim in God meerdere Personen
te moeten onderscheiden.
Onder de werken (14:12) hebben we
niet alleen te verstaan de wonderen,
maar ook en vooral de resultaten der
Evangelieprediking: hierin zullen de
Apostelen, menschelijkerwijze bezien,
meer bereiken dan Christus: de Hande
lingen verhalen ons hun veroveringen.
In vers 1824 spreekt Jesus over de
komst van God in ons door de genade,
waar Hij Zichzelf door het geloof laat
kennen: niet'zooals in de natuurlijke
Godskeranis uit de schepselen, maar di
rect Zichzelf: dan zullen we Hem ook
kunnen beminnen met een liefde, wel
ke gelijkenis heeft met de liefde, waar
mede Hij „ichzelf bemint; door deze
Godsgelijikenis zal God ons ook bemin
nen, zooals Hij Christus liefheeft (zie
17:23).
Bijbellezing voor de volgende week:
Zondag
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Joh. 12:37—50
Joh. 13: 1—11
Joh. 13:12—19
Joh. 13:20—30
Joh. 13:31—38
Joh. 14: 1—12
Joh. 14:12—24
FEUILLETON
Roman van
MARLISE KOLLING.
VI.
Terwijl Lisaweta zich verkleedde,
laakte Eschberg van de gelegenheid
ebruik, het ontbijt te bestellen. Na
en paar minuten werd het gebracht,
in dubbele portie vleesch en eieren,
loals hij dat verlangd had.
Toen de kellner verdwenen was, liep
ij onrustig de kamer op en neer, zich
ïheel verdiepend in de belevenissen
«r laatste uren. Van het eerste oogen-
lik, waarop hij Lisaweta ontmoet had,
tot nu toe had hij zich a.h.w. beze-
n gevoeld door deze eene gedachte:
elpen: Thans echter eischte de wer-
ilijkheid iets anders, n.l. een ver-
■andig besluit.
Een ding stond wel vast: Hij kon Li-
toweta hier niet in het hotel laten,
maar evenmin kon hij haar weer naar
dien kerel, dien Pjotr, terug laten
gaan. Ten slotte had hij zoowel zich
zelf, als het meisje in een moeilijk par
ket gebracht. Bovendien was daar dan
nog de vraag, wat er van dien broer
van Lisaweta moest worden? Zou zij
zich laten helpen, terwijl haar broer
misschien van ellende zou omkomen?
Die vraag zou zij ten slotte zelf moe
ten beantwoorden. Maar welke moei
lijkheden zich uiteindelijk ook moch
ten voordoen, hij was een man en hij
dacht er niet aan om er voor uit den
weg te gaan.
Voorloopig wilde hij eerst eens be
hoorlijk ontbijten. Het was toch maar
goed, dat er van <Jie dagelijks terug-
keerende noodzakelijkheden waren, die
de gedachten afleiden en een mensch
even tot rust brachten. Hij bracht de
kamer wat in orde, zorgde voor wat
frissehe lucht en leegde een vergeten
aschbakje. Lissaweta zou behoorlijk
ontvangen worden. Daarna riep hij
haar.
Schier onherkenbaar veranderd
stond zij voor hem. Zij droeg het nieu
we toilet; het grijs en wit stond uit
stekend bij haar blanke teint en raven
zwart haar. De zijden sjaal, die eigen
lijk als versiering van de kraag was
bedoeld, hield zij wat verlegen in haar
hand. Onzeker keek ze hem aan.
Hij bedwong zijn oprechte bewonde
ring. „Dat japonnetje staat u uitste
kend", constateerde hij zakelijk. En
daarna met een lichte buiging: „Mag
ik u verzoeken met mij te ontbijten?"
Zij legde haar hand losjes op zijn
arm. Welk een zeldzaam mooie hand!
Smal, bezield, zonder één doode lijn.
Bewonderend gleed haar blik over
de ontbijttafel met haar keurig servies
en het glanzend witte laken. „Wat keu
rig! Hoe lang is het al niet geleden,
dat ik het zoo heb gezien! Het is mis
schien niet zoozeer de armoede zelf
als wel de vorm van armoede, waar
onder men het meest gebukt gaat."
Bijna liefkoozend streek zij met haar
hand over de witte tafellaken.
„En toch ontbreekt er helaas nóg
wat aan", moest Robert bekennen.
„Ziet u, er is maar één kopje. Ik kon
bezwaarlijk nog een tweede verlan-
gen."
Zij lachte. Voor het eerste hoorde hij
haar donkeren, warmen lach. ,,Nu, dan
zullen wij er samen gebruik van moe
ten maken", antwoordde ze, volkomen
onbevangen.
Hij overlegde bij zichzelf, dat er ook
nog op een andere manier een mouw
aan te passen was. Daar bijvoorbeeld
stond "een glas naast de waterkaraf.
Maar haar voorstel leek hem nog aan
lokkelijker.
„Gebruikt u het dan eerst", drong hij
aan, terwijl hij de thee inschonk.
„Melk, rum, suiker, citroen?"
„Alleen suiker. In dat opzicht ben ik
een echte Russin."
Zij dronk het kopje leeg, vulde het
opnieuw en gaf het hem met een kin
derlijk lachje. Hij schoof haar het
brood toe, maar nauwelijks had hij
zich bediend, of zij keek hem aarzelend
aan.
„Ik moet er juist aan denken, hoe
goed ik het heb en misschien gaat
het Alexei des tc slechter."
„U moet u niet noodeloos ongerust
maken. Wat heeft het voor zin om niets
te eten, omdat uw broer op het oogen-
blik misschien niets heeft. We Eullen
nog wel een mogelijkheid weten te vin
den om ook hem te helpen."
(Wordt vervolgd).