I
DONDERDAG 12 FEBRUARI 1942
DE LEIDSCHE COURANT
2
Hoofdredacteur: Th. Wllmer., Lelden.
Red. Buitenland: Mr. H. Gelse, Leiden.
Red. Stad en Sport: M. Zonderóp, Leiden.
Red. Omgeving: L. Roozen, Leiden.
Red. Letteren en Kunst: Fr. Schneiders, Leiden.
WEERBERICHT
Zon onder 6.46 uur Donderdagavond.
Zon op 9.01 Vrijdagodhtend.
TusseneD deze tijden moet worden ver
duisterd.
MAANSTANDEN.
14 Februari: De maan komt Zaterdag
morgen om 8.13 uur op en gaat Zaterdag
namiddag om 5.57 uur onder.
(Nieuwe maan).
15 Februari: De maan komt Zondagoch
tend om 8.48 uur op en gaat Zondagavond
om 7.12 uur onder.
16 Februari: De maan komt Maandag
ochtend om 9.18 op en gaat Maandagavond
om 8.25 uur onder.
17 Februari: De maan komt Dinsdagmor
gen om 9.45 uur op en gaat Dinsdagavond
om 9.36 uur onder.
18 Februari. De maan komt Woensdag
morgen om 10.10 op en gaat Woensdag
avond om 10.40 onder.
„DE HAAT IS EENZIJDIG".
Hedenavond van 19.4520.00 uur
spreekt Max Blokzijl over den zender
Hilversum 2 in de serie „Brande Kwes
ties" over het onderwerp: ,,De haat is
eenzijdig".
in het geheele gebied van ons door het
Noordsch-Germaansche element bepaalde
ras voltrekken, overal waar de wil tot
gezond-worden en tot het nieuwe leven
.nog werkzaam is. Deze terugkeer tot onzen
oorsprong beteekent in verhouding tot ons
recent verleden der laatste eeuwen een
ommekeer van ontzaglijken omvang, een
werkelijk totale revolutie, daar voor haar
geen gebied afgesloten kan blyven. Het
is een kenmerk van deze revolutie, dat zij
alles moet vernietigen en afbreken, wat als
het ware als een verstarde korst de bron
nen van ons gezonde leven afsloot en bijna
deecj uitdrogen, om juist daardoor deze
bronnen weer te doen vloeien. In dezen
zin heeft deze revolutie in haar diepsten
kern een behoudend, conservatief karak
ter.
Deze ontwikkelingsgang voltrekt
zich volgens de wet der gemeenschap,
want deze alleen sluit niet alleen de
grootste mogelijkheden m, maar brengt
ook de hoogste verplichting met zich
mede, ji.l.. dat er geen handelen en
werkzaamheid bestaan kunnen buiten
de geme..schap en pp een andere wij
ze dan voor deze. Het doorbreken van
deze wet kan niet van heden op mor
gen plaatsvinden. Groote dingen moe
ten groeien en rijpen en hoe vaster wij
van dit groeien en rijpen overtuigd
zijn, des te geduldiger mogen wij de
vruchten afwachten. Weliswaar ont
heft ons dit niet van de verantwoor
ding en de verplichting, zelf dit groei
proces mee te maken, het te bevorde
ren en te hoeden.
Het was absoluut niet altijd zoo vanzelf
sprekend, als het ons heden misschien toe
schijnt, dat de staat zich zelf een kultu-
reele taak oplegt en dat hij zich, onafhan
kelijk daarvan, de bevordering en de ver
zorging van hef kultureele leven tot taak
stelt.
Dragers van het kuituurleven waren lan
gen tijd bijna uitsluitend de kloosters als
mede de adel en later de burgerij. Het
rijk had in het geheel geen directen in
vloed op de ontwikkeling, en indirect
slechts in zooverre, als kerk en standen le
den van het rijk waren. Daarmede hangt
het samen, dat wij ii) den overvloed en in
den onmetelijken rijkdom der kuituurgoe
deren en gedenkteekenen der vroegere
eeuwen nauwelijks getuigenissen eener
echte rijkskuituur bezitten, Deze omstan
digheid is van groote beteekenis, want zij
kenmerkt in het algemeen den vorm van
dat rijk, dat weliswaar als de idee van
een ordening van het Avondland groote
bindende kracht bezat, maar niet tot de
gestalte van een verplichtende en beslis
sende werkelijkheid kon komen. Met deze
kenschetsing wordt de heden voor ons
allen zichtbare kultureele taak van den
staat aangegeven. De absolutistische, zui
vere politie- en ambtenarenstaat gaf in
kultureele aangelegenheden slechts in zoo
verre van negatief interesse blijk, dat deze
geen verstoring van de rust en dé orde
mochten teweeg brengen. De bemoeiingen
van den. humanistischen welvaatsstaat. om
den staatsburger zooveel kuituurgoederen
toe te kennen en toe te meten als noodig
is voor de instandhouding van zijn tevre
denheid, van zijn levensstandaard, kan nog
niet als kultureele taak van dezen staat
beschouwd worden. Een veel verder gaan
de verplichting jegens de kuituur als de
scheppende levensuitingen van het volk
heeft echter de staat, die als inhoud en
doel de organische vorming der volksge
meenschap nastreeft. Slechts vanuit het
wezen ,van dezen staat kunnen wij ook zijn
kultureele taak begrijpen. De staat is de
vorm, die de natie zich geeft, om zichzelf
tot de hoogste macht en de in haar sluime
rende krachten» tot de grootste vruchtbaar
heid en tot een welgeordende inzet voor
het gemeenschappelijk welzijn te brengen.
Ter voorkoming van misverstand wordt
er nogmaals de aandacht op gevestigd, dat
ik hier het begrip staat niet in de betee
kenis van het bestuursapparaat gebruik,
dat voor het goed functioneeren van het
openbare leven en voor het bewaren van
het evenwicht tusschen de hierin werk
zame onderling verscheideiW krachten en
spanningen noodzakelijk is. Staat betee
kent veelmeer de eenheid tusschen de be
weging als draagster van de politieke wil
in het volk en het bestuursapparaat als het
instrument, qat dezen wil uitvoert, om de
volksgemeenschap tot werkelijkheid te
doen worden.
DRIE ARBEIDSGEBIEDEN.
^ls wij het resultaat van alle hier voor
gedragen gedachten op dit gebied samen
vatten. nemen wij kennis van in feite drie
arbeidsgebieden voor de kultuurpolitiek
van den staat:
HET EERSTE.
In de eerste plaats heeft hij het kultu
reele leven van alles te reinigen, wat ken
nelijk ziekte of ziektekiem of reeds uitwas
sis gevolg der ontbinding en vernietiging
van de nationale kuituur is. Dit is overal
het geval, waar zich parasieten van een
vreemd ras binnen het lichaam der natio
nale kuituur hebben vast ge jet. B.v. is in
het bijzonder de uitschakeling der joden en
der typisch joodsche kuituurproducten *Üe
eerste maatregel, welke den weg voor een
positieve kultuurpolitiek vrijmaakt. Veel
moeilijker is de vraag daar, waar het gaat
om de uitschakeling van zoodanige even
zeer ontbindende, ziekelijke en vreemd
soortige Kuituurproducten, welke evenwel
door hen worden voortgebracht, die tot
het eigen volk behooren, maar die op een
of andere wijze of te eeniger tijd door het
vreemde vergif geïnfecteerd zijn, zonder
dat men dit nu nog afzonderlijk 'kan vast
stellen en bewijzen. Daar echte kuituur
slechts uit den voedingsbodem van het uit
het bloed geeroeide volk kan ontstaan en
elke vermenging, die in strijd met het ras
is, ontaarding beteekent, kan ook hier geen
sprake zijn van echte kuituurgoederen.
Evenmin als een jood, al doet hij nog zoq
Duitsch of Nederlandsch, ooit Duitsche of
Nederlandsche kuituur kan voortbrengen,
evènmin kan een Duitscher of Nederlan
der onder den invloed van een geest en le
venshouding, die in striid is met het ras,
werkelijk Duitsrhe of Nederlandsche kui
tuur scheopen. Wel echter zal ook hij den
weg tot de bronnen der nationale kuituur
kunnen terugvinden, wanneer elke vreem
de invloed is uitgeschakeld.
Op landen termijn beschouwd bestaan
deze moeilijkheden slechts voor een over
gangstijd, zoolang n.l., totdat de scheiding
en de waardeering daardoor oriproblema-\
tisclr zijn geworden, doordat het eigene de
boventoon heeft gekrecen. Aangezien wij
echter zeker zijn van de waarde van ons
bloedj vertrouwen wij ook op dit bloed
Dit vertrouwen doet ons het gevaar ver
ijlden. door een „beckmesserhouding" het
initiatief op het gebied der kunst te doo-
den. Wanneer ik hierbij praktische voor
beelden uit uw omgevine moet nemen,
dan verwijs ik haar de maatregelen tot uit
schakeling van het Jodendom uit het Ne
derlandsche kultureele leven, welke op
wettige wijze en met de oprichting der Ne
derlandsche Kultuurkamer zijn genomen.
Van ons uit ziin deze maatregelen wel in
de eerste plaats als de uitschakeling van
onze geboren vijanden uit het gebied der
kuituur gedacht, welke uitschakeling in
dezen totalen, alle levensgebiedenf omvat-
tenden oorlog noodzakelijk is. Voor ons is
zij derhalve^ een politieke maatregel, aan
u geeft zij evenwél door haar indirecte
uitwerking de mo gelijkheid tot een kul
tuurpolitiek van staatswege.
HET TWEEDE.
Het voornaamste middel voor deze kul
tuurpolitiek ligt op het tweede gebied van
werkzaamheid, n.l. om den kultuurschep-
penden, en hier in het bijzonder wederom
de jongere genefaties, op taken te wijzen,
dfc uit de gemeenschap voortkomen en die
voor de gemeenschap moeten worden ver
vuld. Dit is Cen gebied, waarop men ^loor
ge- en verboden weinig, door werkelijke
begunstiging ook van materieelen aard,
door raad en voorlichting en door. begrij
pende zorg voor de als echt en vruchtbaar
erkende waarden buitengewoon veel berei
ken kan.
HET DERDE.
Een derde tgebied van kultuurpolitieke
werkzaamheid voor den staat1 vloeit voort
uit het karakter van den staat als natio
nale opvoedingsinstantie, üier kan men
nauwelijks meer van een „gebied" spre
ken, hier is sprake van de algeheele func
tie van den staat: het gaat er om het kul
tureele schepp'.i in zijn geheel zooals het
uit de gemeenschap van het volk is ge
groeid, weer voor de gemeenschap in te
zetten, als middel van de opvoeding tot de
gemeenschap.
Gij zult u misschien de vraag hebbeij
gesteld, of wij heden ten dage in ^leder-
land geen dringender en belangrijker ta
ken te vervullen hebben. Zeker is het he
den noodiger ^an ooit, dat alle krachten,
die bereid en in staat zijn verantwoording
haar eigen volk en volkskarakter te aan
vaarden, deze" verantwoording in de eer
ste plaats op zuiver politiek gebied op zich
nemen en hieraan voldoen en dat zij zich
niet op de schijnbaar minder belangrijke
„randgebieden" zooals b.v. dat der kul
tuurpolitiek terugtrekken. Ik zeg schijn
baar: want in werkelijkheid is het zoo. dat
de revolutie op het gebied der wereldbe
schouwing op alle gebieden van het natio
nale leven jhaar uitwerking heeft. Het is
derhalve geenszins zoo. dat de Kultuurka
mer en de Kultuurraad nu in een als het
ware luchtledige ruimte zijn geplaatst in
de verwachting, dat zich daaruit wel iets
zal ontwikkelen, zij hebben integendeel
reeds heden en zeker morgen een zeer be
langrijken rol -te vervullen: zij moeten er
toe bijdrage'n, -dat de Nederlandsche kui
tuur zonder belangrijk verlies aan haar
gezonde substantie den weg tot haar volk-
schen oorsprong en haar bronnen en daar
mede d£n weg door de geestelijke en poli
tieke omwenteling van onzen tijd vindt.
Naar aanleiding hiervan zou ik, als Duit
scher, u nog het een en ander willen zeg
gen, want wij hebben op dit gebied een
ontwikkeling doorgemaakt, die harder en
in grijpender was. maar ons daardoor ook
veel duidelijker en helderder deed zien,
dan hier te lande het geval was en is. Met
de praètische ervaringen bij de organisa
tie, die wij langs verschillende omwegen
verzameld hebben en welke wij u op dit,
zoowel als op elk ander gebied, gaarne ter
beschikking stellen, wil^ik u ook essen-
tieele ervaringen, \yelke mij onlangs mede.
tot de oprichting van dezen Nederland-
schen Kultuurkamer aanleiding gaven,
mededeelen. Hiertoe behoort in de eerste
plaats de kultuurhistorische beschouwing
van onzen toestand in het algemeen. Wij
hebben een lange en kultureele ontwik
keling achter orts van hoog gehalte en dik
wijls valt het ons moeilijk te gelooven,
dat deze ontwikkeling nu als het ware een
einde gevonden heeft en dat wij, al is het
dan ook niet juist, dat wij van voren af
aan beginnen, toch een nieuw hoofdstuk
moeten aanvangen. Niet wij hebben ech
ter aan de achter ons liggende ontwikke
ling een eind gemaakt, maar zij zelf heeft
een eindpunt'gevonden.
Herinneren wii ons slechts die stemming,
die haat- uitdrukking vond in de meening,
dat wy noodlottig verdwaald en vastge-
loopen waren, die stemming van gebrek
aan uitzicht op eenige gezonde verdere
ontwikkeling; waarvan ten slotte de ge
heele Europeesche kuituur doordrongen
was en welker gemeenschappelijke ken
merk een ziekelijk en nihilistisch pessi
misme was geworden. Daaruit bestond
slechts één uitweg: de terugkeer naar den
eigen aard. Wanneer ik over het conserva
tieve, t.w. het den eigen aard behoedend
en ontplooiend karakter dezer revolutie
heb gesproken, dan beteekent dit niet, dat,
deze revolutie tegen al het vreemde en
schadelijke niet onverbiddelijk verder
gaat. Daarbij kan het niet vermeden wor
den, dat zij ook veel waardeloos maakt,
hetgeen misschien voor onze vaderen nog
waarde had daarvoor ontdekt zij even
wel weer andere oorspronkelijke waarden.
Wat in dit verleden echt en waarde
vol was, gaat niet verloren, integen
deel: wij winnen het opnieuw, doordat
wij het uit alle onoprechtheid ophef
fen en aan dit onvergankelijk kuituur-
goed de hem toekomende plaats en
rang verzekeren.
Evenmin als echte kuituur uit de poli
tieke conjunctuur kan groeien, evenmin
kan zij ook als het ware van boven af be
volen worden. Zij moet van onder af
groeien. Gij «zult telkens opnieuw veel
moed en een taaien moed moeten betoo-
nen, want deze groei kan slechts langzaam
plaats vinden en wij moeten er ons ook bij
neerleggen, dat het onkruid sneller groeit
dan de vruchtdragende plant. Voor afzon
derlijke takken van kuituur laten zich
wel richtlijnen opstellen, volgens welke zij
zich moeten ontwikkelen en ontplooien,
maar juist in de kunst kan men geen dog
matische eischen of zelfs programma's op-
stellep. De kunstenaar, die niet zooveel
scheppende intuïtie, d.w.z. diep inzicht in
het wezen der dingen en der ontwikkeling
heeft, dat hij uit eigen beweging de teeke
nen des tijds begrijpt en de toekomst
ziet, zal ook niet van buiten af tot het be
leven van zijn tijd gebracht kunnen wor-r
den. Zeker, wy hebben zeer bepaalde voor
stellingen b.v. betreffende het drama of de
beeldhouwkunst en in het algemeen van
alle kunstuitingen, die bij ons passen en
aan onze eischen voldoen; wy kunnen ech
ter de vervulling van deze voorstellingen
nie{ afdwingen of ook maar bespoedigen.
De regel, dat de kunstenaar zijn tijd altijd
vooruit is, heeft geen algemeene geldig
heid; hy is zelfs twijfelachtig in een tijd.ft
die als de onze zich dagelijks als het ware
zelf vorm geeft en wiens wezen en groot
heid zoo duidelijk zijn, dat deze waar
schijnlijk in het geheel niet eerst de artis
tieke vormgeving van noode hebben, om
tot het begrijpend bewustzijn van den tijd
genoot door te dringen. Wel echter zullen
de nabestaanden, die dezen tijd niet zelf
medebeleven, zyn wezen en zijn grootheid
slechts uit een artistieke vormgeving kun
nen navoelen. Dit is de taak, die vóór den
kunstenaar van heden en morgen is weg
gelegd.
En hier zou ik ook nog een kwestie wil
len aanroeren, waardoor wij den toestand
van de kunst in onzen tijd misschien het
beste begrijpen. Deze tijd stelt zulke hooge
eischen op elk gebied van den strijd om
het bestaan, in de eerste plaats dus op di
rect politiek, op militair en op economisch
gebied, hij eischt een zoo enorme inspan
ning van alle krachten voor deze zeer
dringende taken, dat het nauwelijks denk
baar is, dat ergens nog een overschot aan
kracht vrij zou kunnen zijn.
Dit overschot is er inderdaad. 'Wanneer
wij het voortbestaan en zelfg de vermeer
dering van onskultureele leven ondanks
den oorlog t*n juist in den oorlog als een
kenmerk van onze kracht en van nog
«•braak liggende krachtreserves aanmerken,
*uan heeft dit een goede reden.
Ik sprak daarover, aangezien wij ons er
in den huidigen toestand rekenschap van
moeten geven, dat een zoo hoog overschot
van ongebonden kracht, als voorwaarde en
eisch is voor de groote artistieke presta
tie, voor het groote kunstwerk, misschien
niet aanwezig zal zijn en dat wij van on
ze generatie, die zich in een geweldige
spanning bevindt en zich daarin ter wille
van de toekomst misschien ook moet op
gebruiken, waarschijnlijk in het geheel
niet zulke prestaties kuianen verwachten.
Gij zult deze uiting beslist niet verkeerd
verstaan als een soort kultuurpessimisme,
wanneer ik tegelijk eraan toevoeg, dat
juist deze tyd en zijn buitengewoon en
diep beleven zelf weer geweldige en op het
oogenblik in he geheel nog niet te over-
ziene krachtenopwekt Ook geldt dit niet
op dezelfde wijze voor alle gebieden der
kunst. Zoo zullen de kunstvormen, welke
in een direct en elementair verband ,met
de macht ook in politieken zin staan, in
het bijzonder de architectuur, eerder hun
gedenikteekenen van dezen tijd kunnen
oprichten, doordat zij zijn wezen zichtba
ren vorm verleenen, dan dat 'dit eventueel
b.v. in de muziek mogelijk zal zijn, die zich
het allerminste van buitenaf laat beïn
vloeden.
De nieuw te vormen gemeenschapsstaat
moet zich met al deze, rechten en plichten
tot een hooger begrip van verantwoording
samenvattende, opgaven bezighouden. Om
op het gebied van de kuituur zijn doel te
bereiken, moet hij voor de beide boven
bedoelde gebieden van werkzaamheid
het groeien van de kuituur uit de gemeen
schap en het werken ten behoeve van de
gemeenschap van bijzondere middelen"
gebruik maken. Deze bijzondere instellin
gen zijn nu ook in Nederland met de op
richting en den opbouw van de Nederland
sche Kultuurkamer en nu met de inwij
ding van den Nederlandschen Kultuurraad
gegeven, nada^. reeds eerder door de op
richting van het departement voor Volks
voorlichting en. Kunsten de voorwaarde
voor het voeren van een kultuurpolitiek
van staatswege vervuld werd.
Boven sprak ik van de kultuurpolitieke
maatregelen van den staat, voor welke de
voorwaarden in zooverre zakelijk vast
staan, als het onderscheid tusschen positief
en negatief, tusschen waardevol en scha
delijk absoluut vast staat. De Kultuurka
mer voeut deze maatregelen uit. Zij is
daartoe uitgerust met beschikkingsbe
voegdheid en zelfs met een beperkte be
voegdheid om straffen op te leggen. aar
het er in het geheele kultuürleven om
gaat, te oordeelen over goed en slecht,
over de vraag of iets al of niet waard is
bevorderd te worden, kortom overal waar
sprake is van een materieele waardeering
op het gebied van de kuituur, daar vervult
de Kultuurraad zijn tweeledige functie"
kritiek en initiatief. Nu is het niet zoo, dat
deze functie in het Nederlandsche kultu
reele levert slechts door den K'^turra^d zal
worden vervuld, deze moet haar slechts
als de hoogste instantie en met de hoogste
verantwoordelijkheid uitoefenen als het
kultureele geweten van de natie.
HOE DE RAAD WERKT.
De Kultuurraad heeft geen andere
belangen te vertegenwoordigen dan die
van het geheele Nederlandsche kul
tureele leven. In deze positie heeft de
Kultuurraad het karakter van een niet
onder een bepaald ministerie staanden
raad van bijstand, die uit hoofde van
zijn ervaring en zijn verantwoordelijk
heidsgevoel het geheele staatbestuur en
daarenboven alle Nederlandsche- kul-
tuurinstellingen adviseerend terzijde
staat, die van haar k^nt den Kultuur
raad de mogelijkheid van waarneming,
advies en initiatief hebben te verlee
nen. Zijn eigen autoriteit berust evenwel
niet op een bevelende bevoegdheid,
maar op de persoonlijke en zakelijke
autoriteit en orestaties van elk zijner
leden; De Kultuurraad is derhalve ook
geen lichaam, dat met meerderheid van
stemmen beslissingen neemt. De mee
ning van elk lid is evenveel waard en
wordt uitsluitend bepaald door haar
zakelijken inhoud Het is geen vermin
dering maar een verhooging der betes-
kenis, wanneer ieder zeggen kan, dat
zijn meening beslissend kan zijn. niet
omdat zij de instemming van meerde
ren gevonden heeft, maar omdat zij, ook
al is zij misschien alleen gebleven, toch
van doorslaggevende beteekenis was.
Hetx inwinnen, de keuze en de samen
vatting van deze uwe meening viridt
plaats door uwen president. Deze staat
in zijn functie in den rang van een
secretaris-generaal het geheele staats
bestuur terzijde. Ik ben er mij van
bewust, dat het op zich nemen van een
zoodanige verantwoordelijkheid iuist
heden misschien bijzonderen moed. in
elk geval echter een belangrijke zeker
heid van zichzelf en een zeer sterk ge
voel voor den weg en de toekomstige
ontwikkeling van het Nederlandsche
volk en zijn kuituur vereischt. Ik twij
fel er echter niet aan. dat de benoem
de mannen deze kracht zullen hebben
en hun taak tot het welzijn van hun
volk op juiste wijze zullen vervullen,
hoewel zij misschien vedurende lan<?en
tijd geen dank en misschien ook geeil
waardeering ervoor zullen oogsten.
WAAROM DE KULTUUR
RAAD.
Ik wil myn uiteenzettingen niet slui
ten zonder nog op een vraag in te gaan,
dje nauw verband houdt met datgene,
wat ons hier tezamen brengt. Op de
vraag n.l. wat mij als vertegenwoordi
ger der bezettende overheid in dit land
aanleiding heeft gegeven met de instel
ling van den Nederlandschen Kultuur
raad een daad te stellen, welke ook
naar mijn bedoeling uitsluitend de be
vordering en ontwikkeling yan het
Nederlandsche volk moet dienen. De
daad, die wij heden hebben verricht,
komt slechts in zooverre uit een belang
van de bezettende overheid, als deze bij
een zoo geregeld mogelijken voortgang
van het geheele leven in het bezette
gebied ook onder de veranderde om
standigheden geinteresseerd is en hier
toe behoort in de eerste plaats ook het
geheele kultureele leven, Qat buitenge
woon sterk uit het evenwicht was ge
raakt en derhalve een bevordering, die
met veel begrip te werk moet gaan,
van noode had. De diepere en verdere
beteekenis van dezen daad evenwel
leert gij dan kennen, wanneer gij hem
niet als een bestuursmaatregel der be-
zetii-r.de overheid beschouwt, maar in
dien gij my daarnaast als den verte
genwoordiger van het Duitsche Rijk als
het Gcrmaansche kernland ziet. Als
zoodanig heb ik u gezegd, dat wij u niet
alleen de practische maar ook de die
pere en esscntieele ervaringen ter be
schikking willen stellen, waarbij ik, als
vertegenwoordiger uitsluitend van de
bezèttenoe overheid, nauwelijks een
interesse zou kunnen latert gelden.
Wanneer de instelling van den Neder
landsche Kultuurraald in de toekomst wer
kelijk een mijlpaal in de ontwikkeling van
het Nederlandsche kultureele leven be
teekent, wanneer zijn arbeid ertoe bij
draagt, dat de Nederlandsche kuituur uit
den voedingsbodem van het ras en het
volkseigene vruchtbaar groeit, dan opent
deze daad tegelijk en noodzakelijkerwijs
ook den weg naar de gemeenschap van het
gelijke bloed, die reeds heden door de ge
beurtenissen der laatste jaren tot een uiter
lijke lotsgemeenschap is geworden.
In dezen zin heb ik als vertegenwoordi
ger van het Duitsche Rijk tot u gesproken
en de wenschen voor een Vruchtbaren en
succesvollen arbeid, die ik u zou willen
medegeven zijn wensdhen uit het d'.epst
van mijn har., want hun vervulling is een
vervulling v^ot ons allen.
REDE f AN DEN PRESIDENT VAN DEN
NED. KULTUURRAAD.
In antwoord op de rede van den rijks
commissaris sprak hierna prof. dr. G. A. S.
Snijder, president, van den Nederland
schen Kultuurraad, in het Nederlandsch:
Mijnheer de Rijkscommissaris,
U hebt den Nederlandschen Kultuur
raad het kultureele geweten van het Ne
derlandsche volk genoemd en daarmede
zyn grondslag en zyn taak aangewezen.
Grondslag kan steeds slechts het volk in
ziin geheel zijn, de Nederlandsche natie,
niet in zijn staatschen zin, m^ar in de oor
spronkelijke beteekenis eener gemeenschap
door gelijkheid van ras innerlijk en uiter
lijk verbonder, en door een gemeenschap
pelijk beleven van haar geschiedenis tot
een bewuste eenheid geworden.
Wij deelen met het Duitsche volk onzen
aard en ons bloed. De. geschiedenis van het
Duitsche volk is echter slechts ten deele
ook de onze, en juist de laatste eeuwen
hebben geleid tot een toenemende verwij
dering, welke zijn grond in de zeer sterke
historische belevenissen van onzen tachtig
jarigen oorlog, onzen opstand tegen een
overheersching, die niet met onzen aard
strookte, vond. die dan tot een vervreem
ding werd, welke de laatste jaren boven
dien nog door een angstpsychose werd be
last.
Hierop schetste spr. hoe juist deze ver
vreemding tot een bovenmatige waardee
ring van het begrip „staat" leidde, ten ge
volge waarvan de beteekenis van het volk
miskend werden de overtuiging, dat een
volk een eeu*vig wordend, zich vernieu
wend wezen is, dat, gelijk ieder levend we
zen, naar zelfverwerkelijking' streeft, ver
loren ging. Deze. ontwikkeling werd dan
nog verhaast door factoren van uiterly-
ken aard als industrialiseering en vlucht
naar de groote steden, waardoor het pro
bleem der „massa" ontstond.
KULTUREELE ZELF
STANDIGHEID.
Daar ik overtuigd ben, dat al wat men
voor kuituur kan doen van een gezond
volk dient uit te gaan en in een gezond
volk ook slechts zijn grondslag kan vin
den, is het mij een byzondere voldoening,
dat u juist ook de zorg voor de volkswaar-
den (volkstumpflege) als behoorend tot
het gebied van den N. K. R. hebt aange
wezen. Wij zullen daaraan bijzondere aan
dacht wijden en het als een onzer voor
naamste taken beschouwen, het volksche
bewustzyn van den Nederlander weer aan
te kweeken en aan te sterken. Daartoe zal
hét in de eerste plaats noodig zijn den Ne
derlander te bevryden uit zijn krampach
tige, op den staat ingesteld bewustzijnsver
nauwing en hem terug te leiden tot de
ruime binding aan zijn volk. Ook daarom
is het van belang, de verbondenheid als
volk, die tusschen het Duitsche en het Ne
derlandsche volk aan deze en gene zijde
der staatsgrenzen bestaat, weer tot be
wustzijn te brengen. Dat wil geenszins zeg
gen, dat wij een versmelting beoogen. Een
dergelijke oplossing van het probleem zou
een groot verlies beteekenen en het zou
ook niet in den zin van den Fuehrer zijn,
wanneer op die wijze de rijkdom der Ger-
maansche verscheidenheid lichtvaardig
werd prijsgegeven.
Gy zelf, mijnheer de rijkscommissa
ris, hebt ons immers het woord van den
Fuehrer gebracht, dat luidde: „Nie
mand zal gelukkiger zijn dan ik, wan
neer wy in de menigvuldigheid en ver
scheidenheid van de Germaansche
ruimte in Europa de oude Nederland
sche kuituur tot een nieuwe en hooge
bloei zien opgroeien en ontluiken.
.Deze verzekering onzer kultureele
j zelfstandigheid, welke de leider der
N. S. B. als kostbaar geschenk van den
Fuehrer onlangs heeft bekrachtigd,
zullen wij höog schatten en behouden.
Maar deze zelfstandigheid mag niet
opnieuw tot een scheiding tusschen
onze volkeren leiden.
Verhooging der eigen kracht op grond
slag der volkswaarden schijnt mij de taak
der N. K. R. te zijn. Ik leg den nadruk op
eigen .kracht.
WAT «IGEN, WAT
VREEMD IS.
Er. juist bij de beslissing over de vraag
wat eigen, wat vreemd en wat verkeerd
is, moeten wij ons bewust blijven van on
ze door u gestelde taak, het geweten van
het volk te vertegenwoordigen. Wat is ge-
weter? Het geweten is eenvoudig het ab
solute, niet aangeleerde, maar aangebo-
rene weten zonder meer, het weten, dat
zich b.j den enkeling op goed en kwaad, bij
een volk op juist en verkeerd richt. Het is
een bijna instinctief weten, dar waarschu
wend of gebiedend verhoedend, maar ook
aanzettend zich doet gevoelen. Zoo dient
ook de raak van den N. K. R. niet slechts
een het verkeerde verhinderende, maar
ook een het juiste bevorderende te zijn.
Vervolgens sklde spr. de vraag: wat is
juist, wat is verkeerd? en betoogde, dat het
niet mogelyk is uitsluitend uit eeri beschou
wing van het verleden het wezen van het
Nederlandsche volk te kristalliseeren en
dat aló maatstaf van juist of verkeerd te
nemen. Historisch bezien, vertoont de Ne
derlandsche kuituur tal van radikale wen
dingen. Aanschouw de kathedraal van
Den Fcsch, het Amsterdamsche raadhuis
van Yan Campen en dt Beurs van Berlage
en men ziet een verschil zoo groot, dat
men z:ch haast zou kunnen afvragen of
hier het wezen van een en hetzelfde volx
rot uitdrukking Bomt. Niettemin voelen wij
dit als iets eigens.
Maar in dit eigene weerspiegelt de geest
van den tijd, waarin het vorm kreeg en
juist _d.it bewijst ons, hoe levend ons volK
was, hot vol zijn antwoord op den roep des
tijds k'onk. Zoo blijkt dus dat het Neder
landsche volk over een rijkdom van moge-
lij'.cl.ec" en en vormen van uitdrukking be
schikt. Zeer vereerd zou het nu zijn, wan
neer men vroegere uitdrukkingsvormen, of
zelfr eer bepaalde tot de alleen mogelijke
en acaequate wezensüitdrukkirtg van ons
volk verklaarde, zooals dat in de laatste ja
ren al te vaak geschied is en ook nu nog
vaak gebeuprt. Juist de veelheid van vor
men Jeert ons dat het niet op de^vorm,
maar op het wezen aankomt.
Wij zullen ons dus niet met een histo
rische beschouwing tevreden mogen stel
len, want deze, gericht oi het verleden, kan
ons slechts een beperkt begrip van het Ne
derlandsche wezen geven.
Spr betoogt vervolgens, dat wij van het
inzicht uit moeten gaan zelf voor alles lid
eener gemeenschap te zijn; slechts dan kan
in onze stem ook die van ons volk klin
ken. Slechts dan kunnen wij de richting
waarin het geheel zich beweegt, aanvoe
len. „Richting" kan men echter slechts er
kennen als men voorwaarts blikt en een
doel voor oogen houdt. Wanneer wij de
richting, die ons volk nemen zal, omdat
het moet, kennen, zoo zullen wij misschien
moeizaam den weg moeten zoeken, maar
missen zullen wij hem niet, ook al zouden
wij hem moeten banen.
Het verleden heeft ons geleerd, dat de
weg van het Nederlandsche volk niet recht
lijnig verloopt. En zooals ieder onzer in
zijn eigen leven keerpunten heeft gekend,
zoo staat ook het Nederlandsche volk he
den aan een keerpunt en moet in het on
bekende en ongewone zijn weg zoeken. Het
was steeds onze trots, dat ons volk zich
eens een eigen weg in de wereld gebaand
heeft. Wie thans begrijpt, dat hier een
nieuwe wereld ontstaat, die heeft de
plicht, den nieuwen weg te zoeken en te
helpen banen.