Siaóimate (blieven
ffiijMlezing,
■TSppeW
ZATERDAG 17 JANUARI 1942
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 5
DE DUIVEL
Peinzend over een onderwerp voor de
wekelijksche pastorale brief, staarde ftuw
herder in het vuur van zijn potkacheltje,
en zie: het onderwerp kwam in wapperen
de vlammen gehuld zichzelf aandienen.
Deze potkacheltjes immers worden zoo
heb ik 't tenmins^ uit de kleine adver
tenties verstaan ook wel „duveltjes" ge
noemd, en welk onderwerp was bij het
heerschen van de koude en bij gebreke
van gekruide ijsmoppen. meer geschikt om
hart, ziel, verstand en gemoed der lezers te
boeien als een heetgepeperde verschijning
van den Duivel.
Wanneer je de gestolde wateringen over
kijkt met de joelende en pretmakende
schaatsers, die, roodblozend als bellefleu
ren, over de ijselijke gladde vlakte strijken,
of achter stoelen krukken, of juichend op
hun derrière liggen, kan het er bij een
mensch niet in, dat er in deze wereld een
zoo gore en sluwe verschijning rondwaart
als de Duivel. Dan verwensch je de duivel
maar liefst zoo gauw mogelijk naar „z'n
malle moer" de uitdrukking is niet ver
heven, doch algemeen gangbaar Neder-
landsch om te genieten van het Breughe-
liaansche beweeg van de zwarte poppe
tjes in het wit-beijsde landschap.
Laten wij echter onszelf niet bedotten.
Wie even verder denkt dan zijn neus lang
is en in zijn geest vliegt boven de Russi
sche steppen blank besneeuwd met
roode vlekken menschenbloed behoeft er
gqen oogenblik aan te twijfelen, hf de Dui
vel, die onze stamouders in het ongeluk
stortte en met hèn ons allen, speelt op deze
wereld nog steeds een groote rol. Een veel
grooter rol, dan wij in het normale leven
bevroeden. Hij houdt zich gewoonlijk als
een diplomaat achter de schermt., en fluis
tert tusschen de coulissen door de spelers
op 's levens .schouwtooneel" zijn verleide
lijke voorstellen'toe.
De duivel is gevallen door de hoogmoed,
en de hoogmoed, dikwijls verborgen onder
het sobere kleed der geveinsde nederigheid,
is nog altijd in het spel des duivels, troefaas.
U weet natuurlijk allen, dat de zwarte
Duivel met zijn heirleger van booze gees
ten, door God geschapen is als een engel
van licht. De engelen hebben echter) even
als wij, doch in geheel andere omstandig
heden, een proeftijd moeten ondergaan,
en in deze beproeving welke volgens de
vrij algemeene Apvatting der godgeleerden
een daad van 'onderwerping was aan de
Goddelijke Majesteit is Lucifer en zijn
aanhang bezweken. „Gij, die zeidet in uw
hart: Ten hemel -al ±k opklimmen, boven
de stearen Gods zal ik mijn troon verhef
fen; gelijk zal ik wezen aan den Allerhoog
ste" (Is. 14—13, 14).
Lucifer beteekent: Lichtdrager, wat herin-
tfert aan de glorie, die hij eenmaal bezat,
toen zijn hoogmoed hem nog niet verwron
gen had tot een Gods-hater. Daarbm wordt'
hij ook de Duivel, d.w.z. lasteraar genoemd.
Of Satan, hetgeen beteekent: de tegen
stander. f
Christus, die door den duivel in men-
schelijke gedaante werd bekoord, noemt
hem: de Vorst dezer wereld.
Er is een tijd geweest, dat aan den Dui
vel en zijn aaa&ang al te veel aandacht
werd besteed. Het was de tijd van de hek-
«en-waanzin, die tot diep in de 17e eeuw
voortduurde, aan Welk waanzinnig bijge
loof menig oud vrouwtje is ten offer ge
vallen. (In Oudewater, niet ver van Lei
den, is nog een „heksenwaag", met weeg
schaal).
Van weeromstuit is een tijdperk gevolgd,
waarin over den duivel slechts met een
spottend gekrulde lip werd gesproken.
Duivels waren uit de mode. Christus had
weliswaar verscheidene malen arme stak
kerds, die van den duivel waren bezeten,
losgerukt uit dien verschrikkelijken toe
stand, doch in 't geheim meende men, dat
Christus zich wel vergist zou hebben en
eigenliik krankzinnigen had genezen!
De duivel, zoo dacht men in zijn waan,
is goed als boeman voor de middeleeuwen,
toen geen tooneelstnk volmaakt was, of er
moest en zou een duveltje in optreden, met
een boksooot en gloeiende oogen, zooals u
ze nog altijd bezig kunt zien op de schil
derijen van Fra Angelico en in de helle-
balgen van Dan te.
Maar de Duivel, al kunnen we ons gerust
wel eens een grapje veroorloven, heeft
niets grappigs of amusants over zich. Hij is
de Vorst dezer wereld, de Satan, de Gods
hater. Aan het kruis heeft Christus hem
overwonnen: ;,Nu wordt de vorst dezer we
reld uitgeworpen", doch de strijd blijft
voortduren tot den Laatsten Oordeelsdag.
Dan wordt de macht van den Satan niet al
leen gebroken, doch ook vernietigd.
Die strijd was tijdens het leven van
Christus en kort na Zijn heengaan het he
vigst. Ook de „Handelingen der Apostelen"
gewagen van duivel-uitdrijvingen. En vol
gens het veelvuldig getui^nis van mis
sionarissen komt in heidensche landen be
zetenheid ook heden-ten-dagé niet zelden
voor.
In weerwil van het getuigenis der H.
Schrift en in weerwil van het getuigenis
der missionarissen was het besef van de
duivelsche invloed in het leven der volke
ren en in het leven der menschen afzon
derlijk toch op den achtergrond gescho
ven. De twijfelaars twijfelden niet eens
meer, doch spotten slechts, en de geloovi-
gen dachten er zoo min mogelijk aan.
Nu leefde er een tachtig jaar geleden,
toen de godsdienstige twijfelzucht buiten
gewoon in trek was, in Frankrijk een hei
lig priester, dien ge allen vön naam kent:
de Pastoor van Ars, Jan-Maria Vianney.
Deze heilige priester heeft bizonder veel
aanvallen van den duivel te verduren ge
had, in de meest zonderlinge vormen. Hij
was niet bezeten van den duivel, doch
werd dertig jaar lang door den satan op
de meest onwaarschijnlijke wijze# gesard,
bestookt en gekweld. De duivels bonsden
's nacht met geweld op de deuren, gooi
den de stoelen omver en maakten soms
een lawaai, alsof zij het huis kort en klein
wilden slaan „Dan weer stond hij buiten
te schreeuwen als een leger kozakken".
In nachten van groote woede bewerkt
hij den heilige met de voeten; hij betast
hem „als met handen over het geheele
lichaam"; hij „besnuffelt" hem als een hond
en spuwt gruis of ik weet niet wat; hij
sleept pastoor Vianney op zijn bed door
de kamer; hij tilt hem op uit zijn bed;
Deze ervaringen van den Pastoor van
Ars (die wij ontleend hebben aan zijn
£eduuA.
Jacques Schreurs M.S.C.
Kroniek eener parochie. De
Kraai op den kruisbalk.
Het Spectrum, Utrecht.
Ik geloof, dat het nauwelijks een jaar ge
leden is, dat Schreurs ons verraste met
•zijn eerste roman: „De bruid, die hij niet
verwachtte".. En hij overrompelt ons ook
nu: plotseling glijdt er een boek van ruim
driehonderd pagina's van zijn, schrijftafel,
waarmee hij ons meeneemt naar het land,
waaraan hij voorgoed zijn hart verloor,
zijn geliefd Limburg. Het in inderdaad
een volop Limburgsche romhn, dit niei^ve
boek van Schreurs: het is tevens een
priester-roman, in dien zin, dat een pries
ter er de voornaamste rol in vervult, niet
in dien zin, dat het enkel de weergave van
een priesterleven zou zijn. Want het is ook
werkelijk de kroniek van een geheele pa
rochie, met al z'n lief en leed. met z'n
gebreken en z'n deugden, z'n zonden en z'n
genade, z'n schoone, edele zielen en z'n
avonturiers en daar tusschen in het gros
van de goedwillende, zwakke menschen,
die vallen en opstaan, telkens weer op
nieuw, tot de dood ze ter verantwoording
oproept naar de eeuwigheid en ze dan al
len, stuk voor stuk blijk ervan geven hoe
ze, na een middelmatig of zondig leven,
toch goed kunnen derven.
Het vorige boek van Schreurs deed aan
Bernanos denken: ook deze tweede roman
roept reminiscenties aan den grooten,
Franschen romancier op, heel bijzonder aan
zijn- „Journal d'un curé de campagne"
(Dagboek van e^n dorpspastoor), dat ver
schillende frappante punten van overeen
komst vertoont. Beide boeken trachten de
problemen te schilderen; waarvoor het
echte priester-leven zich geplaatst ziet,
maar het boek van Schreurs doet dit mil
der ,met meèr begrip voor het menschelijk
falen, met een zuiverder aanvoelen van de
priesterlijke sfeer en de priesterlijke toon.
Dit zal wel vooral te danken zijn aan het
feit, dat de schrijver zelf priester is. en
daarom de problemen van het priesterleven
uit eigen belevenis kent. Op de bodem van
alle problemen, die hij aanroert, ligt het
probleem van de Kerk. Hij bespreekt dat
vraagstuk nergens, maar hij lost het op in
soms gooit hij hem op den grond. Op klaar
lichten dag liet de duivel hem evenmin
met rust. Een van de laatste streken van
den „enterhaak" zooals de H. Pastoor
Vianney zijn belager noemde was het
ip brand steken van zjjn bed. Veel ernsti
ger dan deze zotte plagerijen was de be
koring tot wanhoop en ongehoorzaamheid,
waarin hij den goeden Pastoor bracht.
De Pastoor van Ars vertelde, dat hij zifch
met het Kruisteeken wapende zoo gauw
als de duivel een aanval deed. Hij begon
dan te bidden. De Pastoor was in den loop
dér jaren aan de potsenmakerij van den
duivel zoo gewoon geraakt, dat hij soottend
zei: „De enterhaak en ik, we zijn bijna ka
meraden"
Hij heeft ook zelf eenige malen bij be
zetenen den duivel uitgedreven,
zuiver Katholieke zin: hij laat zien, wat
de Kerk in werkelijkheid is voor deze
menschen, die geen van allen heiligen zijn,
maar die in hun beste oogenblikken weten,
dat zij. ondanks hun gebreken' ondanks
de zware zonden die ze bedreven, toch
door de Kerk gered zullen worden, omdat
de Kerk de tastbare vertegenwoordigster
van God's barmhartigheid is. De Kerk in
haar objectieve heiligheid, uitrijzend bo
ven alle menschelijk tekort, ook van haar
eigen priesters, onaantastbaar en onuitput
telijk, zooals zij leeft in de overtuiging van
een waarachtig Katholiek volk, die wordt
ons in dit boek geopenbaard. En omdat dit
boek zoo diep Katholiek is, daarom kon
het ook zoo volop Limburgsch zijn. _Het
maakt ons duidelijk, dat het Katholicisme
een onmisbaar bestanddeel van de Lim
burgsche volksaard is. De stijve Hollander
vindt den Limburger los en lichtzinnig:
van zjjn kinderlijke vroomheid begrijpt hij
niets. Dat de Limburger met zooveel on
gedwongen vreugde ook het aardsche aan
vaarden kan, stamt óók uit zijn» Katholieke
overtuiging: hii weet, dat God alles goed
geschapen heeft en hij voelt instinctief, dat
het niet aangant. God als Schepper te kiei-
neeren. om Hem als Verlosser te kunnen
verheffen. Neen, ook de Schepping is goed:
zij wordt een loflied op God's heerlijkheid,
als zij met liefde en dankbaarheid aanvaard
en genoten wordt. Dat de zwakke mensch
daarin wel eens te ver gaat. komt op re
kening van zijn menscheljjke gebrekkig
heid. Het is niet in staat, de heerlijkheid
der Schepping in wezen aan te tasten.
Christine Frowcin. Vier eeuwen
kleeding in Nederland. Schijnwer
per-reeks. Het Spectrum,
Utrecht.
Dit is een met smaak en begrip geschre
ven boefcje, dat zich niet tot een dorre op
somming bepaalt, maar de wisselende mo
de in de omlijsting van de geestelijke
stroomingen van den tijd zet en daardoor
deze overigens zoo grillige prae-occupetie
begrijpelijker maakt. Een alphabetische
lijst met verklarende notities over tal van
oude kleedingstukken verleent het boekje
ook practische waarde: bij het bestudee-
ren van oude schilderijen b.Vy zal het vaak
nuttige dientsen bewijzen.
boeiende levensbeschrijving door Henri
Ghéon 1) zijn wel zeer geschikt, om ons
vrees voor den duivel in te prenten. Men
behoeft echter nooit bang te zijn. „De
duivel" schreef de H. Augustinus „is
een kettinghond, die wel blaffen, maar
niet bijten kan, tenzij iemand wil gebeten
worden". Op hem, die Jeeft in vriendschap
met Christus heeft de duivel geen vat.
Doch de verderver is sluw, sluwer dan wij.
Daarom vermaant de Apostel Paulus oós
de wapenrusting Gods aan te trekken;
„want wij hebben den strijd te voeren
niet tegen vleesch en bloed, maar tegen
de overheden en machten, tegen de we-
reldbeheerschers dezer duisternis, tegen
de booze geesten in den luchthemel. (Eph.
6, 11, H2).
Geen vrees voor den duiyel behoeft ons
rillingen te bezorgen bij het naar bed
gaan, maar wel drukt de Kerk in haar
avondgebed ons door den mond van den
Apostel Petrus op het hart: „Weest nuch
ter en waakt! want uw tegenstander, de
duivel, gaat rond als een brullende leeuw,
zoekende wien hij zal kunnen verslinden.
Weerstaat hem, st.erk zijnde in het
geloof". (1 Petr. 5, 8).
PASTOOR.
1) Uitgave N.V. De Leidsche Courant.
Ad. v. d. Biggelaar. Vondels
heiligen. Bloemlezing uft de reli
gieuze poëzie van Joost v. d. Von
del. Bongerdreeks. Het Spec
trum. Utrecht.
In de serie kleine Vondel-boekjes uit de
Bongerd-reeks verscheen nu ook een bun
deltje gedichten op God's heiligen. De re-
naissance-mensch Vondel had bijzonder
oog voor de heroïsche kant der Katholie
ke heiligheid; zijn gedichten kunnen als
onderschrift gebruikt worden bij de schil
derijen van dien tijd (enkele zijn inder
daad by doeken van Sandrart vervaardigd).
Toch was deze Zuid-Nederlander van af
komst. die in Keulen geboren werd, vol
doende vertrouwd met de innige mystiek
der Middeleeuwen, om de marteldood van
Sinte Ursula en haar gezellinnen als een
goddelijke wijnoogst te beschrijven. Men
vindt enkele der mooiste Heiligen-verzen
van onzen vorstelijken dichter in dit boek
je verzameld. Verklarende noten ontslui
ten de moeilijkheden van de 17de eeuw-
sche poëtische taal voor den oningewijde.
Pauline PïantenbergMarres. Du
vel. De roman van een meisje.
Het Spectrum, Utrecht.
Een van leven sprankelend meisjesboek,
waarin „Duvel" de aantrekkelijke hoofdrol
speelt. Er wordt in dit boek niet gepreekt,
maar de vlotte, moedige hoofdfiguur geeft
blijk van een karakter, waarvan ieder
meisje onwillekeurig iets leeren zal. De te-
genrol, de zeurige, venijnige Tonia, is m.i.
minder goed geslaagd, soms wat al te zeer
gechargeerd. Maar als geheel een aardig,
boeiend boek, dat zonder schroom kan wor
den aangeboden en daarom in dit genre
bijzonder welkom is.
Frans van Noorden teekende een kwiek
omslag en Het Spectrum zorgde, ondanks
de ongunst der tijden, voor een gedistin-
gueerd uiterlijk.
Dr. Ant. Smoor, W, P. Het blijde
leven. Verzen, verzameld en inge
leid door Gerard Knuvelder. Bon
gerdreeks. Het Spectrum,
Utrecht.
Heo graag wij iets goeds wilden zeggen
over het bundeltie verzen, dat bij gelegen
heid van den 75sten verjaardag van dr.
Ant. Smoor W.P. werd uitgegeven, wij
konden in deze verzen geen andere ver
dienste ontdekken, dan dat zij over het al
gemeen vloeiend en in begrijpelijke taal
geschreven zijn. Maar tevergeefs hebben
wij gespeurd^ naar dat onbeschrijfelijke
wonder, dat men „poëzie" noemt: zij heb
ben ons geen enkel moment van werkelij
ke ontroering geschonken, zij hebben ons
ternauwernood iets laten „zien". Men kan
hier natuurlijk dè vraag opwerpen, of
woord-rythme alleen niet voldoende is.
om van poëzie te kunnen spreken. Wij
meenen, dat het woord-rythme door een
overigens moeilijk te definieeren innerlijk,
geestelijk rythme gerechtvaardigd moet
worden
Dr. H. v. ROOYEN.
DRIE ARBEIDERS ONDER LOCOMOTIEF
Eén doode en één zwaar gewonde.
Uit Gennep wordt gemeld:
Gistermorgen omstreeks zes uur zijn drie
arbeiders uit Beugen, die met hun fiet
sen op de spoorbrug over de Maas reden,
omdat het pontverkeer tengevolge van ijs
gang was stilgelegd, doot een locomotief
aangereden.De arbeiders reden tusschen
de rails en hebben, vermoedelijk doordat
zij oorkleppen droegen, den naderenden
locomotief niet hooren aankomen. Toen
de machinist, die een fiets hoorde kraken,
den locomotief deed stoppen, was het on
geluk reeds gebeurd. Hierbij werd een ze
kere J. uit Beugen, gedood. Een andere
arbeider werd zv/aar gewond en per auto
naar het ziekenhuis te Nijmegen vervoerd,
terwijl de derde, na verbonden te zjjn,
huiswaarts kon keeren. De marechaussée
heeft proces-verbaal opgemaakt.
7000 EIEREN ZONDER BON.
Tegen 42 personen proces-verbaal
opgemaakt.
Een steen, die eenmaal aan het rollen
raakt, is niet gemakkelijk tegen te hou
den. Dit ondervonden niet minder dan 42
personen, tegen wie proces-verbaal wegens
overtreding van de distributievoorsenrif-
ten is opgemaakt, nadat ambtenaren van
van den Centralen Crisis Controledienst
aanvankelijk slechts by één man» beslag
hadden gelegd op eenige partijen eieren.
Het gebeurde te Mierlo (N.-B.), waar de
eigenaar van deze eieren woonde, dat de
ambtenaren van den C.C.C.D. het na deze
ontdekking nuttig achtten den man, met
medewerkirfg van de marechaussee, naar
Eindhoven over te brengen, waar eenige
huiskoekingen werden verricht, o.a. by en
kele bakkerh eri een hotelhouder, aan
wie de man groote hoeveelheden eieren had
afgeleverd. Alle hierbij betrokken perso
nen legden een bekentenis af.
Intusschen werd het onderzoek voort
gezet naar den onbekende, die de eieren
aan den hierboven bedoelden eigenaar had
verkocht. Dit bleek een vrouw te zijn,
woonachtig te Liessél. In totaal had zy 6000
a 7000 kippeneieren geleverd.
De inwoner van Mierlo had, behalve
eieren, ook brood en koffie clandestien ver
kocht. Graan en meel had hij betrokken,
eveneens op frauduleuze wijze, van ver
schillende landbouwers. Tegen alle perso
nen, die zich met deze zaken hadden inge
laten en die zonder uitzondering beken
den, werd proces-verbaal opgemaakt.
In totaal waren by het frauduleus ver
voeren en verhandelen van graan, meel en
eieren 45 personen betrokken.
CLANDESTIENE HANDEL IN BOTER.
Smokkelaars en pseudo-ambtenaar ln
de val geloopen.
De landbouwer J. van H„ wonende in
de buurtschap de Valk by Lunteren, werd
vorige week door een rechercheur van po
litie, belast met de opsporing van econo
mische misdrijven gearresteerd en naar
Ede overgebracht, onder beschuldiging van
clandestiene bereiding en aflevering van
boter voor den zwarten handel.
De zaak kwam aan het licht doordat de
Nijmeegsche politie een ingezetene van
Ed«-^ C. H. van D., alsmede twee personen
uit Lunteren M. van E., en J. P. van E. in
Nymegen aanhield 'toen deze personen bo
ter te koop aanboden. De Veluwsche smok
kelaars blekenin die stad in relatie te
staan met iemand, die evenwel probeerde
het drietal op sluwe wyze te bedriegen en
op deze manier zichzelf extra te bevoor-
door prof. P. Stammeyer
4e week: 1824 Januari
Brief van den H. Judas; Brief aan Filemon.
Om de groote overeenkomst, welke er
bestaat tusschen het tweede hoofdstuk van
den tweeden Petrus' brief en Ijet schrijven
van Judas, zaillen we in onze bijbellezing
deze beiden onmiddellijk na elkaar laten
volgen. Volgens de meening van sommige
bij belgeleerden heeft Petrus dezen brief
van Judas gekend en bij het opstellen van
zijn brief beniut. Het is een korte brief,
zoodat we geen indeeling in hoofdstukken
hebben, maar alleen in verzen.
Als schrijver erkent de overlevering al
gemeen Judas Taddeüs, Apostel en broeder
van Jacobus den Jongere. Hij richt zijn
vermanend briefje waarschijnlijk tot de
uit het Jodendom bekeerde Christenen van
Palestina. Zooals de meeste brieven van
het Nieuwe Testament begint ook deze
met een opschrift. Hierin noemt de schrij
ver zich, waarschijnlijk uit bescheidenheid,
slechts „dienaar van Jesus Christus"; we
gens zijn verwantschap (Mark, 6:3) had
hy zich volgens Joodsch spraakgebruik ook
„broeder van Christus" kunnen noemen.
Om zijn lezers welwillend te stemmen
geeft hij wel aan, dat Jacobus zijn broer is:
deze Apostel was bij de Joden-Christenen
zeer gezien geweest als Bisschop van Je
rusalem.
De Christenen, tot wie Judas zich richt,
waren nog trouw gebleven (vers 1), doch
hun trouw zal beproefd worden. De Apos
tel had hun toch willen schrijven, maar
de omstandigheden hebben de oorspronke
lijke opzet gewijzigd (3): hy ziet de geva
ren voor hum geloof en maakt zich bezorgd,
omdat een n/euwe genade na een even-
tueelen afval niet is toegezegd (zie ook II
Petr. 2:20). Bovendien komen de gevaren
blijkbaar van menschen, die zich voordoen
als Christenen en dit maakt de toestand
erger, omdat er zoo gemakkelijker gevaar
is voor verwarring (vers 4). Gedreven
door vaderlijke bezorgdheid wil Judas de
trouwe Christenen vervullen van een
groote afschrik door te wijzen op het lot
van hen, die zich aan Gods gebod hebben
onttrokken. Eerst noemt hij drie voorbeel
den van zonde en straf (57) om dan in
vers 8—10 de toepassing te geven op de
dwaalleeraars. „Droomers" is een uitdruk
king, die in het Oude Testament meerma
len gebruikt'•is voor „valsche profeten".
Vers 9 <hiidt op een bijzonderheid, waar
van we verder niets weten. Volgens som
mige vertalingen van Deuteronomium
34:6 had God-Zelf voor de begrafenis van
Moses zorg gedragen, missohien daartoe
opdracht gegeven aan* den Aartsengel
Mikaël; hierdoor is verklaarbaar, dat nie
mand wist, waar Moses' graf was. Moge
lijk heeft Satan zich verzet tegen deze on
bekendheid, daar hem zoo de kans ontging
om later de Joden tot een afgodische ver
eering van dat graf te kunnen brengen.
Dit is een veronderstelling, waarmede we
de duistere tekst van Judas kunnen ver
klaren. Vers 910 komen overeen met
H Petr. 2:11—13.
Hierna volgen wederom drie Oud-Tenta
men tisc he voorbeelden, waarbij vooral
herinnerd, wordt aan de straf (Wee over
hen!) met de toepassing ia vers 1212,
(ZondagMaandag).
Somnjige bijbelverklaarders zien in het
voorafgaande reeds een overeenkomst in
ideeën met het apocriefe boek Henok,
waarvan men de samenstelling plaatst in
de 2e of le ebuw vóór Christus. De Apostel
heeft evenwel niets overgenomen van dts
onwaarschijnlijkheden, welke dit apo
criefe 'boek bevat In vers 1415 volgt nu
een aan dit boek ontleende tekst terwijl
in Het volgende vers verklaard wordt
de dwaal l eeraars de door Henok aange
duide god'deloozen zijn.
We kunnen on6 geloof versterken, als
we bedenken, dat in het optreden van dis
dwaalleer aars de voorspellingen der Apos
telen hierover in vervulling gaan (1719).
Na een krachtige aansporing om zelf stand
te houden (2021), om liefde te toonen
tegenover de dwalenden, maar haat tegen
over de dwaling, besluit Judas met een
bemoedigende lofprijzing (Dinsdag-Woens
dag).
Op de laatste drie dagen van deze week
zullen we een briefje lezen van geheel an
deren aard, maar een juweeltje van zuiver
christelijke liefde, namelyk den brief van
Paulus aan Filemon over diens weggeloo-
pen slaaf Onesimus. Het briefje is eenvou
dig, maar ontzaggelijk rijk %an inhoud; we
moeten het daarom met grooten aandacht
lezen.
Filemon sdhijmt veel te doem voor de
Christenen in Kolosse; Paulus noemt hem
„medearbeider" (vers 1) en prijst zijn
liefde voor de heiligen christenen 57).
Missohien is Appia de vrouw van File
mon ''en Archippus zijn zoon. Paulus wil
niet optreden met apostolisch gezag (8),
maar doet alleen een beroep op de liefde
van Filemon. Wel was deze den Apostel
veel verschuldigd (19), maar dit onder
streept Paulus slechts heel bescheiden; een
christen, oud en gevangen (9) vraagt voor
een mede-christen, dien hij beschouwt als
een „ander-ik" (12). In vers 11 wordt
waarschijnlijk een toespelling gemaakt op
da- be teeken is van den naam Onesimu»
nuttig). Hoe kostelijk komt in dit brief-
je*vit, wat de Christenen voor elkaar be-
teekenen; er is geen aanzien van perso
nen, omdat we allen in den waren zin
„broeders en zusters in Christus" zij».
Paulus moet hierbij gedacht hebben aan
zyn ontmoeting met Christus op den weg
naar Damascus: „Saulus, waarom vervolgt
gij Mij".
Wat Paulus bedoelt met „dat ge nog
meer zult doen" (21), verklaart hjj niet na
der. Misschien kunr m we in verband met
vers 1314 hier een toespeling zien op het
vrylaten van Onesimus.
Bpafras, in vers 23 genoemd als medege
vangene, was de stichter van de kerk van
Kolosoe.
Dit briefje, onder ingeving van den H.
Geest geschreven, heeft zeker in onzen tijd'
nog groote beteeken is als les in de ware
naastenliefde!
Bijbellezing voor de volgende week
Zondag Judas 17
Maandag Judas 813
Dinsdag Judas 1419
Woensdag Judas 20einde
Donderdag Filemon 17
Vrijdag Filemon 816
Zaterdag Filemon 17—einde
corsets
Even goed als altijd!
0«n Haag Schevanlnaan Rotterdam
AraKtm Lalden Groningen
Dellt Dordrecht
deelen. Deze Nymegenaar nam n.l. een
goeden kennis in den arm en stelde dezen
twaalftal van zyn kippen in een schuur wa-
crisis controledienst uit te geven, waarbij
hij het drietal by aankomst te Nymegen
moest aanhouden.
Dit plan werd uitgevoerd en zoodra de
boterhandelaren in de stad arriveerde^
werden zij opgewacht door den goed zijn
rol spelenden pseudo-ambtenaar, die in-,
zage van hun bagage verlangde. De boter
kwam daarbij te voorschijn en werd na
tuurlijk onmiddellijk in beslag genomen.
De aldus geknipte drie sluikhandelaars
konden na het opmaken van proces-ver
baal heen gaan en de in zich zelf gnuiven
de pseudo-controleur stapte met de in be
slaggenomen smokkelwaar weg. Maar het
Veluwsche drietal bleef nog geruimen tijd
in Nymegen ronddwalen en na enkele urert
ontmoetten zy hun verbalisant, van wien
zij reeds vermoedden, dat hjj hun leelijk
beet genomen had. Zij eischten daarop met
klem hun eigendom terug en de ander, die
zich in het nauw gedreven zag, wist dan
ook niets anders te doen, dan aan het ver
langen van de smokkelaars te voldoen.
Nu trok men gevieren de stad weer ln
om de boter te halen, doch de winkelier,
die de partij in ontvangst had genomen,
had <Jpze intusschen weer verhandeld.
'Daarop besloten de bedrogenen de politie
in de zaak te mengen.
Weliswaar zouden zy daardoor zelf in
de klem geraken, doch dan zou de verra
der tevens zyn verdiende loon krygen.
Deze stribbelde natuurlyk tegen, maar-het
mocht hem niet helpen. Ook' hy moest mee
naar het bureau, (waar de zaak in geuren
en kleuren werd uiteengezet. De boterver-
koopers worden uiteraard strafrechtelijk
vervolgd voor den frauduleuzen handel,
maar daartegenover hebben zy de vol
doening dat de Nymegenaar zich te verant
woorden zal hebben ter zake van oplich
ting, verduistering en het zich valschelijk
uitgeven voor opsporingsambtenaar.
Gisteren speelde het slot van dit smok
kelaarsdrama zich af in de gemeente Ede,
waar de leverancier van de boter werd
aangehouden en dit was de hierboven ver
melde landbouwer, die boter tegen zeven
gulden per K.G. had afgeleverd.
LIED VAN DEZEN TIJD
MALLE MAAN.
Malle maan, wat sta je daar
Aan den hemel weer te pronken,
Als ik het niet beter wist,
Zou ik zeggen: je bent dronken.
Want je trekt zoo'n raar gezicht
Er je hangt zoo scheef te schijnen.
En als 'k denk: nou komt de maan,
Ga je weer precies verdwijnen.
Malle maan, als jij verdwijnt,
Is ons duister lot bezegeld,
Waarom blijf je zoolang weg?
Jij leeft veel te, ongeregeld!
's Avonds als het duister is.
Zien wij jou in veld noch weger.
Maar soms midden op den dag
Kom *k je apentronie tegen.
Malle maan, hoe leef jij toch?
Want jy komt maar naar believen.
Nu, in dezen oorlogstijd,
Kon j' ons wel wat meer gerleveh.
Ga jij 's avonds zooveel uit?
'k Wil daar niet te veel op vitten,
Maar jij bent een boemelaar
En laat ons in 't donker zit
zitten.
Malle maan, daar ben je weer
Sjonge, wat ben jy gesleten!
Je bent net een Goudsche kaas
Waar een muis van heeft gegeten.
Waar ben jij vannacht geweest,
Dat jij nu zoo staaft te lonken?
Je bent weer op stap geweest
En natuurlijk nu weer dronken.
Malle maan, 't is dag, verdwijn!
Sta daar niet zoo stom te lachen
Met je vollemaansgezicht!
't Most niet magge! 't Most niet magge!
Ja, nou heb je reuze pret,
Als wij naar jou staan te staren.
Dronkelap, vertel mij: hoe
Kom j' aan al dje ouwe klare?
Kijk, nou loopt-ie met mij mee;
Nee, nou heb ik jou niet noodig.
Overdag, jij volle maan,
Ben je hier heusch overbodig.
Toe, laat mij met rust, verdwynl
's Avonds mag je voor mij pronken,
'k Ga hier 'dit cafétje in,
Mijn beurt nou, jy bent al dronken.
Malle maa® ik zeg je nu,
Is de oorlog afgeloopen,
'k Denk, dat wij dan maar heel gauw
Eens een and're maan gaan' koopen.
Want wij hebben dan in jou
En je streken geen fiducie
En dan nemen wij een maan
Met royaler distributie.
TROUBADOUR.