Siaóimate (blieven ffiijMlezing, ■TSppeW ZATERDAG 17 JANUARI 1942 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 DE DUIVEL Peinzend over een onderwerp voor de wekelijksche pastorale brief, staarde ftuw herder in het vuur van zijn potkacheltje, en zie: het onderwerp kwam in wapperen de vlammen gehuld zichzelf aandienen. Deze potkacheltjes immers worden zoo heb ik 't tenmins^ uit de kleine adver tenties verstaan ook wel „duveltjes" ge noemd, en welk onderwerp was bij het heerschen van de koude en bij gebreke van gekruide ijsmoppen. meer geschikt om hart, ziel, verstand en gemoed der lezers te boeien als een heetgepeperde verschijning van den Duivel. Wanneer je de gestolde wateringen over kijkt met de joelende en pretmakende schaatsers, die, roodblozend als bellefleu ren, over de ijselijke gladde vlakte strijken, of achter stoelen krukken, of juichend op hun derrière liggen, kan het er bij een mensch niet in, dat er in deze wereld een zoo gore en sluwe verschijning rondwaart als de Duivel. Dan verwensch je de duivel maar liefst zoo gauw mogelijk naar „z'n malle moer" de uitdrukking is niet ver heven, doch algemeen gangbaar Neder- landsch om te genieten van het Breughe- liaansche beweeg van de zwarte poppe tjes in het wit-beijsde landschap. Laten wij echter onszelf niet bedotten. Wie even verder denkt dan zijn neus lang is en in zijn geest vliegt boven de Russi sche steppen blank besneeuwd met roode vlekken menschenbloed behoeft er gqen oogenblik aan te twijfelen, hf de Dui vel, die onze stamouders in het ongeluk stortte en met hèn ons allen, speelt op deze wereld nog steeds een groote rol. Een veel grooter rol, dan wij in het normale leven bevroeden. Hij houdt zich gewoonlijk als een diplomaat achter de schermt., en fluis tert tusschen de coulissen door de spelers op 's levens .schouwtooneel" zijn verleide lijke voorstellen'toe. De duivel is gevallen door de hoogmoed, en de hoogmoed, dikwijls verborgen onder het sobere kleed der geveinsde nederigheid, is nog altijd in het spel des duivels, troefaas. U weet natuurlijk allen, dat de zwarte Duivel met zijn heirleger van booze gees ten, door God geschapen is als een engel van licht. De engelen hebben echter) even als wij, doch in geheel andere omstandig heden, een proeftijd moeten ondergaan, en in deze beproeving welke volgens de vrij algemeene Apvatting der godgeleerden een daad van 'onderwerping was aan de Goddelijke Majesteit is Lucifer en zijn aanhang bezweken. „Gij, die zeidet in uw hart: Ten hemel -al ±k opklimmen, boven de stearen Gods zal ik mijn troon verhef fen; gelijk zal ik wezen aan den Allerhoog ste" (Is. 14—13, 14). Lucifer beteekent: Lichtdrager, wat herin- tfert aan de glorie, die hij eenmaal bezat, toen zijn hoogmoed hem nog niet verwron gen had tot een Gods-hater. Daarbm wordt' hij ook de Duivel, d.w.z. lasteraar genoemd. Of Satan, hetgeen beteekent: de tegen stander. f Christus, die door den duivel in men- schelijke gedaante werd bekoord, noemt hem: de Vorst dezer wereld. Er is een tijd geweest, dat aan den Dui vel en zijn aaa&ang al te veel aandacht werd besteed. Het was de tijd van de hek- «en-waanzin, die tot diep in de 17e eeuw voortduurde, aan Welk waanzinnig bijge loof menig oud vrouwtje is ten offer ge vallen. (In Oudewater, niet ver van Lei den, is nog een „heksenwaag", met weeg schaal). Van weeromstuit is een tijdperk gevolgd, waarin over den duivel slechts met een spottend gekrulde lip werd gesproken. Duivels waren uit de mode. Christus had weliswaar verscheidene malen arme stak kerds, die van den duivel waren bezeten, losgerukt uit dien verschrikkelijken toe stand, doch in 't geheim meende men, dat Christus zich wel vergist zou hebben en eigenliik krankzinnigen had genezen! De duivel, zoo dacht men in zijn waan, is goed als boeman voor de middeleeuwen, toen geen tooneelstnk volmaakt was, of er moest en zou een duveltje in optreden, met een boksooot en gloeiende oogen, zooals u ze nog altijd bezig kunt zien op de schil derijen van Fra Angelico en in de helle- balgen van Dan te. Maar de Duivel, al kunnen we ons gerust wel eens een grapje veroorloven, heeft niets grappigs of amusants over zich. Hij is de Vorst dezer wereld, de Satan, de Gods hater. Aan het kruis heeft Christus hem overwonnen: ;,Nu wordt de vorst dezer we reld uitgeworpen", doch de strijd blijft voortduren tot den Laatsten Oordeelsdag. Dan wordt de macht van den Satan niet al leen gebroken, doch ook vernietigd. Die strijd was tijdens het leven van Christus en kort na Zijn heengaan het he vigst. Ook de „Handelingen der Apostelen" gewagen van duivel-uitdrijvingen. En vol gens het veelvuldig getui^nis van mis sionarissen komt in heidensche landen be zetenheid ook heden-ten-dagé niet zelden voor. In weerwil van het getuigenis der H. Schrift en in weerwil van het getuigenis der missionarissen was het besef van de duivelsche invloed in het leven der volke ren en in het leven der menschen afzon derlijk toch op den achtergrond gescho ven. De twijfelaars twijfelden niet eens meer, doch spotten slechts, en de geloovi- gen dachten er zoo min mogelijk aan. Nu leefde er een tachtig jaar geleden, toen de godsdienstige twijfelzucht buiten gewoon in trek was, in Frankrijk een hei lig priester, dien ge allen vön naam kent: de Pastoor van Ars, Jan-Maria Vianney. Deze heilige priester heeft bizonder veel aanvallen van den duivel te verduren ge had, in de meest zonderlinge vormen. Hij was niet bezeten van den duivel, doch werd dertig jaar lang door den satan op de meest onwaarschijnlijke wijze# gesard, bestookt en gekweld. De duivels bonsden 's nacht met geweld op de deuren, gooi den de stoelen omver en maakten soms een lawaai, alsof zij het huis kort en klein wilden slaan „Dan weer stond hij buiten te schreeuwen als een leger kozakken". In nachten van groote woede bewerkt hij den heilige met de voeten; hij betast hem „als met handen over het geheele lichaam"; hij „besnuffelt" hem als een hond en spuwt gruis of ik weet niet wat; hij sleept pastoor Vianney op zijn bed door de kamer; hij tilt hem op uit zijn bed; Deze ervaringen van den Pastoor van Ars (die wij ontleend hebben aan zijn £eduuA. Jacques Schreurs M.S.C. Kroniek eener parochie. De Kraai op den kruisbalk. Het Spectrum, Utrecht. Ik geloof, dat het nauwelijks een jaar ge leden is, dat Schreurs ons verraste met •zijn eerste roman: „De bruid, die hij niet verwachtte".. En hij overrompelt ons ook nu: plotseling glijdt er een boek van ruim driehonderd pagina's van zijn, schrijftafel, waarmee hij ons meeneemt naar het land, waaraan hij voorgoed zijn hart verloor, zijn geliefd Limburg. Het in inderdaad een volop Limburgsche romhn, dit niei^ve boek van Schreurs: het is tevens een priester-roman, in dien zin, dat een pries ter er de voornaamste rol in vervult, niet in dien zin, dat het enkel de weergave van een priesterleven zou zijn. Want het is ook werkelijk de kroniek van een geheele pa rochie, met al z'n lief en leed. met z'n gebreken en z'n deugden, z'n zonden en z'n genade, z'n schoone, edele zielen en z'n avonturiers en daar tusschen in het gros van de goedwillende, zwakke menschen, die vallen en opstaan, telkens weer op nieuw, tot de dood ze ter verantwoording oproept naar de eeuwigheid en ze dan al len, stuk voor stuk blijk ervan geven hoe ze, na een middelmatig of zondig leven, toch goed kunnen derven. Het vorige boek van Schreurs deed aan Bernanos denken: ook deze tweede roman roept reminiscenties aan den grooten, Franschen romancier op, heel bijzonder aan zijn- „Journal d'un curé de campagne" (Dagboek van e^n dorpspastoor), dat ver schillende frappante punten van overeen komst vertoont. Beide boeken trachten de problemen te schilderen; waarvoor het echte priester-leven zich geplaatst ziet, maar het boek van Schreurs doet dit mil der ,met meèr begrip voor het menschelijk falen, met een zuiverder aanvoelen van de priesterlijke sfeer en de priesterlijke toon. Dit zal wel vooral te danken zijn aan het feit, dat de schrijver zelf priester is. en daarom de problemen van het priesterleven uit eigen belevenis kent. Op de bodem van alle problemen, die hij aanroert, ligt het probleem van de Kerk. Hij bespreekt dat vraagstuk nergens, maar hij lost het op in soms gooit hij hem op den grond. Op klaar lichten dag liet de duivel hem evenmin met rust. Een van de laatste streken van den „enterhaak" zooals de H. Pastoor Vianney zijn belager noemde was het ip brand steken van zjjn bed. Veel ernsti ger dan deze zotte plagerijen was de be koring tot wanhoop en ongehoorzaamheid, waarin hij den goeden Pastoor bracht. De Pastoor van Ars vertelde, dat hij zifch met het Kruisteeken wapende zoo gauw als de duivel een aanval deed. Hij begon dan te bidden. De Pastoor was in den loop dér jaren aan de potsenmakerij van den duivel zoo gewoon geraakt, dat hij soottend zei: „De enterhaak en ik, we zijn bijna ka meraden" Hij heeft ook zelf eenige malen bij be zetenen den duivel uitgedreven, zuiver Katholieke zin: hij laat zien, wat de Kerk in werkelijkheid is voor deze menschen, die geen van allen heiligen zijn, maar die in hun beste oogenblikken weten, dat zij. ondanks hun gebreken' ondanks de zware zonden die ze bedreven, toch door de Kerk gered zullen worden, omdat de Kerk de tastbare vertegenwoordigster van God's barmhartigheid is. De Kerk in haar objectieve heiligheid, uitrijzend bo ven alle menschelijk tekort, ook van haar eigen priesters, onaantastbaar en onuitput telijk, zooals zij leeft in de overtuiging van een waarachtig Katholiek volk, die wordt ons in dit boek geopenbaard. En omdat dit boek zoo diep Katholiek is, daarom kon het ook zoo volop Limburgsch zijn. _Het maakt ons duidelijk, dat het Katholicisme een onmisbaar bestanddeel van de Lim burgsche volksaard is. De stijve Hollander vindt den Limburger los en lichtzinnig: van zjjn kinderlijke vroomheid begrijpt hij niets. Dat de Limburger met zooveel on gedwongen vreugde ook het aardsche aan vaarden kan, stamt óók uit zijn» Katholieke overtuiging: hii weet, dat God alles goed geschapen heeft en hij voelt instinctief, dat het niet aangant. God als Schepper te kiei- neeren. om Hem als Verlosser te kunnen verheffen. Neen, ook de Schepping is goed: zij wordt een loflied op God's heerlijkheid, als zij met liefde en dankbaarheid aanvaard en genoten wordt. Dat de zwakke mensch daarin wel eens te ver gaat. komt op re kening van zijn menscheljjke gebrekkig heid. Het is niet in staat, de heerlijkheid der Schepping in wezen aan te tasten. Christine Frowcin. Vier eeuwen kleeding in Nederland. Schijnwer per-reeks. Het Spectrum, Utrecht. Dit is een met smaak en begrip geschre ven boefcje, dat zich niet tot een dorre op somming bepaalt, maar de wisselende mo de in de omlijsting van de geestelijke stroomingen van den tijd zet en daardoor deze overigens zoo grillige prae-occupetie begrijpelijker maakt. Een alphabetische lijst met verklarende notities over tal van oude kleedingstukken verleent het boekje ook practische waarde: bij het bestudee- ren van oude schilderijen b.Vy zal het vaak nuttige dientsen bewijzen. boeiende levensbeschrijving door Henri Ghéon 1) zijn wel zeer geschikt, om ons vrees voor den duivel in te prenten. Men behoeft echter nooit bang te zijn. „De duivel" schreef de H. Augustinus „is een kettinghond, die wel blaffen, maar niet bijten kan, tenzij iemand wil gebeten worden". Op hem, die Jeeft in vriendschap met Christus heeft de duivel geen vat. Doch de verderver is sluw, sluwer dan wij. Daarom vermaant de Apostel Paulus oós de wapenrusting Gods aan te trekken; „want wij hebben den strijd te voeren niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden en machten, tegen de we- reldbeheerschers dezer duisternis, tegen de booze geesten in den luchthemel. (Eph. 6, 11, H2). Geen vrees voor den duiyel behoeft ons rillingen te bezorgen bij het naar bed gaan, maar wel drukt de Kerk in haar avondgebed ons door den mond van den Apostel Petrus op het hart: „Weest nuch ter en waakt! want uw tegenstander, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wien hij zal kunnen verslinden. Weerstaat hem, st.erk zijnde in het geloof". (1 Petr. 5, 8). PASTOOR. 1) Uitgave N.V. De Leidsche Courant. Ad. v. d. Biggelaar. Vondels heiligen. Bloemlezing uft de reli gieuze poëzie van Joost v. d. Von del. Bongerdreeks. Het Spec trum. Utrecht. In de serie kleine Vondel-boekjes uit de Bongerd-reeks verscheen nu ook een bun deltje gedichten op God's heiligen. De re- naissance-mensch Vondel had bijzonder oog voor de heroïsche kant der Katholie ke heiligheid; zijn gedichten kunnen als onderschrift gebruikt worden bij de schil derijen van dien tijd (enkele zijn inder daad by doeken van Sandrart vervaardigd). Toch was deze Zuid-Nederlander van af komst. die in Keulen geboren werd, vol doende vertrouwd met de innige mystiek der Middeleeuwen, om de marteldood van Sinte Ursula en haar gezellinnen als een goddelijke wijnoogst te beschrijven. Men vindt enkele der mooiste Heiligen-verzen van onzen vorstelijken dichter in dit boek je verzameld. Verklarende noten ontslui ten de moeilijkheden van de 17de eeuw- sche poëtische taal voor den oningewijde. Pauline PïantenbergMarres. Du vel. De roman van een meisje. Het Spectrum, Utrecht. Een van leven sprankelend meisjesboek, waarin „Duvel" de aantrekkelijke hoofdrol speelt. Er wordt in dit boek niet gepreekt, maar de vlotte, moedige hoofdfiguur geeft blijk van een karakter, waarvan ieder meisje onwillekeurig iets leeren zal. De te- genrol, de zeurige, venijnige Tonia, is m.i. minder goed geslaagd, soms wat al te zeer gechargeerd. Maar als geheel een aardig, boeiend boek, dat zonder schroom kan wor den aangeboden en daarom in dit genre bijzonder welkom is. Frans van Noorden teekende een kwiek omslag en Het Spectrum zorgde, ondanks de ongunst der tijden, voor een gedistin- gueerd uiterlijk. Dr. Ant. Smoor, W, P. Het blijde leven. Verzen, verzameld en inge leid door Gerard Knuvelder. Bon gerdreeks. Het Spectrum, Utrecht. Heo graag wij iets goeds wilden zeggen over het bundeltie verzen, dat bij gelegen heid van den 75sten verjaardag van dr. Ant. Smoor W.P. werd uitgegeven, wij konden in deze verzen geen andere ver dienste ontdekken, dan dat zij over het al gemeen vloeiend en in begrijpelijke taal geschreven zijn. Maar tevergeefs hebben wij gespeurd^ naar dat onbeschrijfelijke wonder, dat men „poëzie" noemt: zij heb ben ons geen enkel moment van werkelij ke ontroering geschonken, zij hebben ons ternauwernood iets laten „zien". Men kan hier natuurlijk dè vraag opwerpen, of woord-rythme alleen niet voldoende is. om van poëzie te kunnen spreken. Wij meenen, dat het woord-rythme door een overigens moeilijk te definieeren innerlijk, geestelijk rythme gerechtvaardigd moet worden Dr. H. v. ROOYEN. DRIE ARBEIDERS ONDER LOCOMOTIEF Eén doode en één zwaar gewonde. Uit Gennep wordt gemeld: Gistermorgen omstreeks zes uur zijn drie arbeiders uit Beugen, die met hun fiet sen op de spoorbrug over de Maas reden, omdat het pontverkeer tengevolge van ijs gang was stilgelegd, doot een locomotief aangereden.De arbeiders reden tusschen de rails en hebben, vermoedelijk doordat zij oorkleppen droegen, den naderenden locomotief niet hooren aankomen. Toen de machinist, die een fiets hoorde kraken, den locomotief deed stoppen, was het on geluk reeds gebeurd. Hierbij werd een ze kere J. uit Beugen, gedood. Een andere arbeider werd zv/aar gewond en per auto naar het ziekenhuis te Nijmegen vervoerd, terwijl de derde, na verbonden te zjjn, huiswaarts kon keeren. De marechaussée heeft proces-verbaal opgemaakt. 7000 EIEREN ZONDER BON. Tegen 42 personen proces-verbaal opgemaakt. Een steen, die eenmaal aan het rollen raakt, is niet gemakkelijk tegen te hou den. Dit ondervonden niet minder dan 42 personen, tegen wie proces-verbaal wegens overtreding van de distributievoorsenrif- ten is opgemaakt, nadat ambtenaren van van den Centralen Crisis Controledienst aanvankelijk slechts by één man» beslag hadden gelegd op eenige partijen eieren. Het gebeurde te Mierlo (N.-B.), waar de eigenaar van deze eieren woonde, dat de ambtenaren van den C.C.C.D. het na deze ontdekking nuttig achtten den man, met medewerkirfg van de marechaussee, naar Eindhoven over te brengen, waar eenige huiskoekingen werden verricht, o.a. by en kele bakkerh eri een hotelhouder, aan wie de man groote hoeveelheden eieren had afgeleverd. Alle hierbij betrokken perso nen legden een bekentenis af. Intusschen werd het onderzoek voort gezet naar den onbekende, die de eieren aan den hierboven bedoelden eigenaar had verkocht. Dit bleek een vrouw te zijn, woonachtig te Liessél. In totaal had zy 6000 a 7000 kippeneieren geleverd. De inwoner van Mierlo had, behalve eieren, ook brood en koffie clandestien ver kocht. Graan en meel had hij betrokken, eveneens op frauduleuze wijze, van ver schillende landbouwers. Tegen alle perso nen, die zich met deze zaken hadden inge laten en die zonder uitzondering beken den, werd proces-verbaal opgemaakt. In totaal waren by het frauduleus ver voeren en verhandelen van graan, meel en eieren 45 personen betrokken. CLANDESTIENE HANDEL IN BOTER. Smokkelaars en pseudo-ambtenaar ln de val geloopen. De landbouwer J. van H„ wonende in de buurtschap de Valk by Lunteren, werd vorige week door een rechercheur van po litie, belast met de opsporing van econo mische misdrijven gearresteerd en naar Ede overgebracht, onder beschuldiging van clandestiene bereiding en aflevering van boter voor den zwarten handel. De zaak kwam aan het licht doordat de Nijmeegsche politie een ingezetene van Ed«-^ C. H. van D., alsmede twee personen uit Lunteren M. van E., en J. P. van E. in Nymegen aanhield 'toen deze personen bo ter te koop aanboden. De Veluwsche smok kelaars blekenin die stad in relatie te staan met iemand, die evenwel probeerde het drietal op sluwe wyze te bedriegen en op deze manier zichzelf extra te bevoor- door prof. P. Stammeyer 4e week: 1824 Januari Brief van den H. Judas; Brief aan Filemon. Om de groote overeenkomst, welke er bestaat tusschen het tweede hoofdstuk van den tweeden Petrus' brief en Ijet schrijven van Judas, zaillen we in onze bijbellezing deze beiden onmiddellijk na elkaar laten volgen. Volgens de meening van sommige bij belgeleerden heeft Petrus dezen brief van Judas gekend en bij het opstellen van zijn brief beniut. Het is een korte brief, zoodat we geen indeeling in hoofdstukken hebben, maar alleen in verzen. Als schrijver erkent de overlevering al gemeen Judas Taddeüs, Apostel en broeder van Jacobus den Jongere. Hij richt zijn vermanend briefje waarschijnlijk tot de uit het Jodendom bekeerde Christenen van Palestina. Zooals de meeste brieven van het Nieuwe Testament begint ook deze met een opschrift. Hierin noemt de schrij ver zich, waarschijnlijk uit bescheidenheid, slechts „dienaar van Jesus Christus"; we gens zijn verwantschap (Mark, 6:3) had hy zich volgens Joodsch spraakgebruik ook „broeder van Christus" kunnen noemen. Om zijn lezers welwillend te stemmen geeft hij wel aan, dat Jacobus zijn broer is: deze Apostel was bij de Joden-Christenen zeer gezien geweest als Bisschop van Je rusalem. De Christenen, tot wie Judas zich richt, waren nog trouw gebleven (vers 1), doch hun trouw zal beproefd worden. De Apos tel had hun toch willen schrijven, maar de omstandigheden hebben de oorspronke lijke opzet gewijzigd (3): hy ziet de geva ren voor hum geloof en maakt zich bezorgd, omdat een n/euwe genade na een even- tueelen afval niet is toegezegd (zie ook II Petr. 2:20). Bovendien komen de gevaren blijkbaar van menschen, die zich voordoen als Christenen en dit maakt de toestand erger, omdat er zoo gemakkelijker gevaar is voor verwarring (vers 4). Gedreven door vaderlijke bezorgdheid wil Judas de trouwe Christenen vervullen van een groote afschrik door te wijzen op het lot van hen, die zich aan Gods gebod hebben onttrokken. Eerst noemt hij drie voorbeel den van zonde en straf (57) om dan in vers 8—10 de toepassing te geven op de dwaalleeraars. „Droomers" is een uitdruk king, die in het Oude Testament meerma len gebruikt'•is voor „valsche profeten". Vers 9 <hiidt op een bijzonderheid, waar van we verder niets weten. Volgens som mige vertalingen van Deuteronomium 34:6 had God-Zelf voor de begrafenis van Moses zorg gedragen, missohien daartoe opdracht gegeven aan* den Aartsengel Mikaël; hierdoor is verklaarbaar, dat nie mand wist, waar Moses' graf was. Moge lijk heeft Satan zich verzet tegen deze on bekendheid, daar hem zoo de kans ontging om later de Joden tot een afgodische ver eering van dat graf te kunnen brengen. Dit is een veronderstelling, waarmede we de duistere tekst van Judas kunnen ver klaren. Vers 910 komen overeen met H Petr. 2:11—13. Hierna volgen wederom drie Oud-Tenta men tisc he voorbeelden, waarbij vooral herinnerd, wordt aan de straf (Wee over hen!) met de toepassing ia vers 1212, (ZondagMaandag). Somnjige bijbelverklaarders zien in het voorafgaande reeds een overeenkomst in ideeën met het apocriefe boek Henok, waarvan men de samenstelling plaatst in de 2e of le ebuw vóór Christus. De Apostel heeft evenwel niets overgenomen van dts onwaarschijnlijkheden, welke dit apo criefe 'boek bevat In vers 1415 volgt nu een aan dit boek ontleende tekst terwijl in Het volgende vers verklaard wordt de dwaal l eeraars de door Henok aange duide god'deloozen zijn. We kunnen on6 geloof versterken, als we bedenken, dat in het optreden van dis dwaalleer aars de voorspellingen der Apos telen hierover in vervulling gaan (1719). Na een krachtige aansporing om zelf stand te houden (2021), om liefde te toonen tegenover de dwalenden, maar haat tegen over de dwaling, besluit Judas met een bemoedigende lofprijzing (Dinsdag-Woens dag). Op de laatste drie dagen van deze week zullen we een briefje lezen van geheel an deren aard, maar een juweeltje van zuiver christelijke liefde, namelyk den brief van Paulus aan Filemon over diens weggeloo- pen slaaf Onesimus. Het briefje is eenvou dig, maar ontzaggelijk rijk %an inhoud; we moeten het daarom met grooten aandacht lezen. Filemon sdhijmt veel te doem voor de Christenen in Kolosse; Paulus noemt hem „medearbeider" (vers 1) en prijst zijn liefde voor de heiligen christenen 57). Missohien is Appia de vrouw van File mon ''en Archippus zijn zoon. Paulus wil niet optreden met apostolisch gezag (8), maar doet alleen een beroep op de liefde van Filemon. Wel was deze den Apostel veel verschuldigd (19), maar dit onder streept Paulus slechts heel bescheiden; een christen, oud en gevangen (9) vraagt voor een mede-christen, dien hij beschouwt als een „ander-ik" (12). In vers 11 wordt waarschijnlijk een toespelling gemaakt op da- be teeken is van den naam Onesimu» nuttig). Hoe kostelijk komt in dit brief- je*vit, wat de Christenen voor elkaar be- teekenen; er is geen aanzien van perso nen, omdat we allen in den waren zin „broeders en zusters in Christus" zij». Paulus moet hierbij gedacht hebben aan zyn ontmoeting met Christus op den weg naar Damascus: „Saulus, waarom vervolgt gij Mij". Wat Paulus bedoelt met „dat ge nog meer zult doen" (21), verklaart hjj niet na der. Misschien kunr m we in verband met vers 1314 hier een toespeling zien op het vrylaten van Onesimus. Bpafras, in vers 23 genoemd als medege vangene, was de stichter van de kerk van Kolosoe. Dit briefje, onder ingeving van den H. Geest geschreven, heeft zeker in onzen tijd' nog groote beteeken is als les in de ware naastenliefde! Bijbellezing voor de volgende week Zondag Judas 17 Maandag Judas 813 Dinsdag Judas 1419 Woensdag Judas 20einde Donderdag Filemon 17 Vrijdag Filemon 816 Zaterdag Filemon 17—einde corsets Even goed als altijd! 0«n Haag Schevanlnaan Rotterdam AraKtm Lalden Groningen Dellt Dordrecht deelen. Deze Nymegenaar nam n.l. een goeden kennis in den arm en stelde dezen twaalftal van zyn kippen in een schuur wa- crisis controledienst uit te geven, waarbij hij het drietal by aankomst te Nymegen moest aanhouden. Dit plan werd uitgevoerd en zoodra de boterhandelaren in de stad arriveerde^ werden zij opgewacht door den goed zijn rol spelenden pseudo-ambtenaar, die in-, zage van hun bagage verlangde. De boter kwam daarbij te voorschijn en werd na tuurlijk onmiddellijk in beslag genomen. De aldus geknipte drie sluikhandelaars konden na het opmaken van proces-ver baal heen gaan en de in zich zelf gnuiven de pseudo-controleur stapte met de in be slaggenomen smokkelwaar weg. Maar het Veluwsche drietal bleef nog geruimen tijd in Nymegen ronddwalen en na enkele urert ontmoetten zy hun verbalisant, van wien zij reeds vermoedden, dat hjj hun leelijk beet genomen had. Zij eischten daarop met klem hun eigendom terug en de ander, die zich in het nauw gedreven zag, wist dan ook niets anders te doen, dan aan het ver langen van de smokkelaars te voldoen. Nu trok men gevieren de stad weer ln om de boter te halen, doch de winkelier, die de partij in ontvangst had genomen, had <Jpze intusschen weer verhandeld. 'Daarop besloten de bedrogenen de politie in de zaak te mengen. Weliswaar zouden zy daardoor zelf in de klem geraken, doch dan zou de verra der tevens zyn verdiende loon krygen. Deze stribbelde natuurlyk tegen, maar-het mocht hem niet helpen. Ook' hy moest mee naar het bureau, (waar de zaak in geuren en kleuren werd uiteengezet. De boterver- koopers worden uiteraard strafrechtelijk vervolgd voor den frauduleuzen handel, maar daartegenover hebben zy de vol doening dat de Nymegenaar zich te verant woorden zal hebben ter zake van oplich ting, verduistering en het zich valschelijk uitgeven voor opsporingsambtenaar. Gisteren speelde het slot van dit smok kelaarsdrama zich af in de gemeente Ede, waar de leverancier van de boter werd aangehouden en dit was de hierboven ver melde landbouwer, die boter tegen zeven gulden per K.G. had afgeleverd. LIED VAN DEZEN TIJD MALLE MAAN. Malle maan, wat sta je daar Aan den hemel weer te pronken, Als ik het niet beter wist, Zou ik zeggen: je bent dronken. Want je trekt zoo'n raar gezicht Er je hangt zoo scheef te schijnen. En als 'k denk: nou komt de maan, Ga je weer precies verdwijnen. Malle maan, als jij verdwijnt, Is ons duister lot bezegeld, Waarom blijf je zoolang weg? Jij leeft veel te, ongeregeld! 's Avonds als het duister is. Zien wij jou in veld noch weger. Maar soms midden op den dag Kom *k je apentronie tegen. Malle maan, hoe leef jij toch? Want jy komt maar naar believen. Nu, in dezen oorlogstijd, Kon j' ons wel wat meer gerleveh. Ga jij 's avonds zooveel uit? 'k Wil daar niet te veel op vitten, Maar jij bent een boemelaar En laat ons in 't donker zit zitten. Malle maan, daar ben je weer Sjonge, wat ben jy gesleten! Je bent net een Goudsche kaas Waar een muis van heeft gegeten. Waar ben jij vannacht geweest, Dat jij nu zoo staaft te lonken? Je bent weer op stap geweest En natuurlijk nu weer dronken. Malle maan, 't is dag, verdwijn! Sta daar niet zoo stom te lachen Met je vollemaansgezicht! 't Most niet magge! 't Most niet magge! Ja, nou heb je reuze pret, Als wij naar jou staan te staren. Dronkelap, vertel mij: hoe Kom j' aan al dje ouwe klare? Kijk, nou loopt-ie met mij mee; Nee, nou heb ik jou niet noodig. Overdag, jij volle maan, Ben je hier heusch overbodig. Toe, laat mij met rust, verdwynl 's Avonds mag je voor mij pronken, 'k Ga hier 'dit cafétje in, Mijn beurt nou, jy bent al dronken. Malle maa® ik zeg je nu, Is de oorlog afgeloopen, 'k Denk, dat wij dan maar heel gauw Eens een and're maan gaan' koopen. Want wij hebben dan in jou En je streken geen fiducie En dan nemen wij een maan Met royaler distributie. TROUBADOUR.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1942 | | pagina 5