DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN ^DuitócfL-^JAvdióch vtieadó chapóoefid'cag^ geóloten. Gisteren te Ankara onderteekend Momentje. DONDERDAG 19 JUNI 1941 32ste Jaargang No. 9977 3)e Telefoon: Redactie 20015. Administratie 20935. Giro 103003. Postbus 11. Bureaux Papengracht 32. Hoofdredacteur: Th. Wllmer, Leiden. V De Kerk voor alle tilden „Niet de 2000 jarige Kerk is oud en zwak en ondeugdelijk geworden, maar wij, 20-, 30-, 40-, 50-jarigeri hebben lamme voe ten en een verkild hart, hebben te veel van het slijk dezer wereld aan onze sohoe- nen en te weinig gloed van het rijk Gods in onze ziel." Dit is een kernachtig woord van Fiedler. De Kerk is van alle tijden. Alle tijden zijn van de Kerk. De ontwikkelingsgang van het denken, de vervolmaking Van de techniek, de ont plooiing van de cultuur de Kerk staat tegenover dit alles sympathiek, leidend e,n aanmoedigend. Wijziging van omstandigheden van staat kundigen, socialen of economischen aard, als zoodanig, hebben geen invloed op haar bestaan' en haar werken. Wij moeten vooral in een moeilijken tijd de Kerk liefhebben, de Kerk ziende, z o o a Is zij is. Zooals Christus is voor alle tijden, zoo is ook de Kerk voor alle tijden. Lees 'ns, hoe de tot de katholieke Kerk overge gane mgr. Benson over de Kerk schrijft: „Als gij eenmaal beseft, dat de katholieke Kerk is de historische uitbeelding van Christus zelf; eenmaal aanschouwt in haar oogen den goddelijken glans en in haar ge laat het gelaat Van Christus; eenmaal hoort Van haar lippen de stem, die altijd spreekt „als een, die met gezag is bekleed", zult gij inzien, dat er voor een menSchelijke ziel geen edeler leven mogelijk is, dan „zich- zelve te ontbinden" in die roemrijke ver- eeniging, welke Christus' Lichaam is; dat er geen grooter wijsheid bestaat, dan met Haar te denken; geen zuiverder liefde, dan welke brandt in het hart van Haar, die, daar Christus haar ziel is, inderdaad de Verlosseres der wereld mag worden ge noemd." 1 Ohder de katholieken zijn er, die zijn geworden „oud en zwak en ondeugdelijk", maar de katholieke Kerk zélf zij is de Verlosseres der wereld voor alle tijden zij is altijd jong en altijd krachtig! TER VOORKOMING VAN BOSCH- EN HEIDE BRAND Het gisteren verschenen Verordeningen blad bevat een besluit van de secretaris sen-generaal van binnenlandsche zaken en van landbouw en vissoherij ter voorkoming van gevaar voor' bosch-, heide- of Veen brand. Artikel 1. Het is verboden in bos- schen of op heide- en veengronden of binnen een afstand daarvan van minder dan 100 m. 1) Zich met open vuur of eenig open vlam te bevinden. 2) Brandende of smeulende voorwer pen te laten vallen, weg te werpen of daarmede onvoorzichtig om te gaan. 3) In de open lucht of in licht brand bare gebouwen en getimmerten éen vuur aan te maken zonder en schrifte lijke vergunning van den gebruiker van het perceel bij zich te hebben of een vuur, waartoe vergunning is ver leend, onbewaakt te laten. 4) Gedurende het tijdvak van 1 Maart tot en met 31 October te rooken zonder een schriftelijke vergunning van den gebruiker van het pérceel bij zich te hebben. Artikel 2. De gebruiker van het perceel" mag een vergunning verleenen, wanneer na zorgvuldige afweging Van alle omstandig heden geen gevaar voor bosoh-, heide- of veenbrand te duchten is. Hij kan de ver gunning naar plaats en tijd beperken en voorwaarden aan haar verbinden. Voor' hem, die kan aantoonen, dat hij in blijvend dienstverband staat tot den gebruiker van het perceel, is een vergun ning niet vereischt, wanneer hij op dit per ceel uit hoofde van zijn beroep werkzaam is. Hetzelfde geldt voor dengene, die in op dracht of met. vergunning van overheids wege op zoodanige perceelen werkzaam is, zoomede voor dengene, die tot het genot' van de jacht gerechtigd is. Artikel 3. Voor de toepassing van dit besluit worden bosschen, heide- en veen gronden mede gerekend te behooren de openbare en niet openbare wegen, welke deze terreinen doorkruisen, met dien ver stande, dat het verbod niet geldt voor open bare wegen, welke als kunstweg zijn aan gelegd en een wegdek van ten minste 4 m. breedte hebben. Artikel 4. Hij die 1) handelt in strijd met het bij artikel 1 bepaalde; 2) als ver bruiker van een perceel bij het Verleenen van een vergunning, bedoeld in artikel 1, onder 3 en 4, niet de noodige zorgvuldig heid betracht, wordt, Voor zoover op grond van andere bepalingen geen zwaardere straf is verbeurd, gestraft met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of boete van ten hoogste honderd en vijftig gulden. Wanneer een feit, bedoeld in het vorig lid, een brand ten gevolge heeft of wanneer een zelfde persoon zich aan een zoodanig feit bij herhaling schuldig maakt, kan ge vangenisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maanden en boete van ten hoogste dui zend guldén of een dezer straffen worden opgelegd, voor zoover op grond van andere bepalingen geen zwaardere straf is Ver beurd. Voor den duur van 10 |aar DE TEKST VAN HET VERDRAG. Woensdag om 21.00 uur is te Ankara door den Duitscken ambassadeur von Pa pen, in opdracht van de rijksregeering, en door den Turkschen minister van Buiten- landsche Zaken, Saradzjogloe, namens de Turksche regeering, een vriendschapsver drag tusschen Duitschland en Turkije on derteekend. Het verdrag heeft den volgenden tekst: Het D-uitsche rijk en de Turksche repu bliek, bezield door den wensch de betrek kingen der beide landen te baseeren op we- derzijdsch vertrouwen en oprechte vriend schap, zijn onder voorbehoud van de te genwoordige verplichtingen van beide lan den, overeengekomen een verdrag te slui ten. Hiertoe heeft de Duitsche rijkskanselier tot zijn gevolmachtigde benoemd ambas sadeur Franz von Papen en de president van de Turksche republiek den minister van Buitenlandsche Zaken, Saradjgloe, die op grond van de hun verleende volmachten de volgende bepalingen zijn overeengeko men: Artikel 1. Duitschland en Turkije - ver plichten zich wederzijds de integriteit en onschendbaarheid van hun staatsgebied te eerbiedigen en geenerlei maatregelen te ne men, die direct of indirect tegen den an deren verdragspartner zijn gericht. Artikel 2. Duitschland en Turkije ver plichten zich in de toekomst om,in alle vraagstukken, die hun wederzijdsche be langen raken, met elkaar in vriendschap pelijk contact te treden, ten einde bij het behandelen van dergelijke vraagstukken tot overeenstemming te geraken. Artikel 3. Bovenstaanrd verdrag wordt geratificeerd en de ratificatie-oorkonden zullen weldra te Berlijn worden uitgewis seld. Het verdrag treedt op den dag der on derteekening in werking en geldt van dat öogenblik af voor dén duur van tien jaar. De verdragspartners zullen te zijner tijd overleg plegen over verlenging van het verdrag. Gedaan in tweevoud, in het Duitsch en in het Turksch, te Ankara den 18en Juni 1941. DUITSCH-TURKSCHE NOTAWISSELING Tegelijk met de onderteekening van het Duitsch-Turksche vriendschapsverdrag zijn de volgende nota's gewisseld dpor de Duit- sohe en Turksche regeeringen over de eco nomische betrekkingen tusschen beide landen. Met verwijzing naar de gelukkige slui ting van het Duitsch-Turksche verdrag van heden heb ik de eer ter kennis van uwe excellentie te brengen, dat mijn regeering bereid is zooveel maar eenigszins moge lijk is de economische betrekkingen tus schen Duitschland en Turkije te bevorde ren met inachtneming van de mogelijkhe den, besloten in de economische structuur beider landen en met als grondslag de er varingen, die de beide landen tot weder- zijdsch nut met elkaar in den oorlog heb ben opgedaan. De beide regeeringen zullen weldra on derhandelingen openen om zoo spoedig mogelijk in een verdrag de grondslagen neer te leggen voor de uitvoering van deze overeenkomst. Voorts is na de onderteekening de vol gende verklaring door pers en radio van beide 'landen 'gépubliceerd: met verwij zing naar de gelukkige sluiting van het verdrag geven de wederzijdsche gevolmach tigden uitdrukking aan den wensch, dat de pers van beide landen, evenals de we derzijdsche radio in haar publicaties en uitzendingen steeds rekening zullen hou den met den geest van vriendschap en we derzij dsch vertrouwen, die de Duitsch- Turksche betrekkingen kenmerkt. VERKLARING VAN TURKSCHEN MINISTER VAN BUITENLANDSCHE ZAKEN. Ter gelegenheid van de onderteekening van het Turksch-Duitsche verdrag heeft de Turksche minister van buitenlandsche za ken, Saratsjogloe, de volgende verklaring afgelegd ten overstaan van de pers: Duitschland en Turkije, die in den loop der tijden eeuwenlang nooit in conflict met elkaar geweest zijn en welker wederzijd- sche verhouding altijd duidelijk en cor rect gebleven is, hebben door het verdrag, waarvan de tekst thans gepubliceerd is, hun vriendschap op de meest solide grondsla gen geplaatst en hebben verzekerd, dat zij ook in de toekomst niet met elkaar in con flict zullen geraken. Zoo hebben de Duit sche en de Turksche natie elkaar in een nieuwen geest van volkomen veiligheid weer de hand geschud. De reeds bestaande verdragsverplichtingen der beide partijen blijven onaangetast .en er wordt verzekerd, dat de verlichtingen niet in tegenspraak tot het verdrag zijn. Gaarne aanvaard ik de onderteekening van dit verdrag, dat een belangrijk^ historisch stuk van vriendschap vormt en ik acht het hiermede mijn plicht speciaal melding te maken van den belang rijken arbeid van mijn vriend von Papen, die mijn land kent, bij het bereiken van dit resultaat. Na afloop van de onderhandelingen zijn wjj den gezant von Papen tegemoet geko men inzake diens wensch, dat de publica ties van de pers en de radio van onze lan den bezield mogen zijn door den geest van vriendschap en wederzijdsch vertrouwen, welke de verhouding tusschen Turkije en Duitschland kenmerken". VOLDOENING TE BERLIJN. De onderteekening van het Duitsch- Turksche vriendschapsverdrag heeft in po litieke kringen te Berlijn de grootste vol doening teweeggebracht. Dit is niet slechts een gevolg van de groote politieke betée- kenis, die dit verdrag uiteraard onder de tegenwoordige omstandigheden toekomt, maar voral ook van het feit, dat het Duit sche publiek de oude vriendschappelijke gevoelens jegens Turkije heeft bewaard, ondanks alle politieke gebeurtenissen en veranderingen van de laatste jaren. Men mag niet vergeten, dat de Duitsch-Turk sche vriendschap historisch teruggaat tot het midden van de achttiende eeuw en sindsdien niet ernstig is onderbroken. Men wijst er gaarne op, dat naar ook uit het sluiten van het verdrag blijkt niemand er ook tegenover Turkije in geslaagd is deze oude vriendschapsbanden tusschen de beide volken blijvend te vernietigen. Groote beteekenis hecht men te Berlijn uiteraard evenals aan de verklaring over de houding van pers en radio in beide lan den ook aan de notawisseling, die even eens onder verwijzing naar de gelukkige sluiting van het verdrag uiting geeft aan het besluit de economische betrekkingen tusschen beide landen zooveel als eenigs zins mogelijk is te bevorderen. Volgens de te Berlijn heerschen-de opvatting gaat men niet te ver, als men in dit verdrag een on dubbelzinnige, definitieve zege ziet van de Duitsch-Turksche vriendschap op alle po gingen om Turkije in een positie te boeg- seeren, die de Engelsche belangen dient. In uitvoerige commentaren bespreken de Berlijnsche ochtendbladen het Duitsch- Turksche vriendschapsverdrag, waarbij zij vooropstellen, dat met dit verdrag het plan van de Britsche diplómatie mislukt is, om Turkije op te nemen in 'haar tegen de as- mogendheden gerichte politieke stelsel. De „realpolitik" van Berlijn, zoo schrijven de bladen, heeft een overwinning behaald op de „Illusiepolitiek" van Londen. BESCHERMING VAN PARTIJUNIFORMEN Het Verordeningenblad bevat een veror dening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffende hef verleenen van een vergunning, als be doeld in par. 5 van de Duitsche wet tot be strijding van arglistige aanvallen jegens den staat en de partij en tot bescherming van de partij uniformen. Hierin wordt het volgende bepaald: Artikel 1. De vergunning om bij wijze van beroep door de partij als officieel toegelaten uni formen, deelen van uniformen, weefsels, vlaggen of onderscheidingsteekenen van de nationaal-socialistische Duitsche arbeiders partij, haar vertakkingen of de bij haar aangesloten organisaties in de uitoefening van een bedrijf te vervaardigen, in voor raad te houden, ten verkoop aan te bieden of op andere wijze in het verkeer te bren gen (par. 5, lid 1, eerste zin, van de wet tot bestrijding van arglistige aanvallen je gens den staat en de partij en tot bescher ming der partij uniformen van 20 December 1934) wordt verleend door den Rijkscom missaris voor het bezette Nederlandsche ge bied (commissaris-generaal voor bijzon dere aangelegenheden). Artikel 2. 1, Het verzoek tot verleening van de vergunning moet binnen vier weken door diegenen, die op het tijdstip van het in werking treden van deze verordening een bedrijf uitoefenen, waarvoor vergunning is vereischt bij den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied (commissaris-generaal voor bijzondere aangelegenheden) worden ingediend. 2. Het verzoek moet bevatten: 1. Alle gegevens, welke op grond van de bepalingen van de handelsregisterwet 1918 bij de opgaaf voor inschrijving in het handelsregister worden vereischt, onaf hankelijk van de vraag, of het al dan niet een zaak in den zin van de handelsregis terwet 1918 betreft. 2. Een nauwkeurige specificatie van alle voorraden aan grondstoffen, halfproduc- ten en eindproducten, onafhankelijk van de vraag, of deze den verzoeker toebehoo- ren of niet. Artikel 8. De voortzetting van het bedrijf, wagr- voor vergunning wordt vereischt, is ver boden vanaf het tijdstip van in werking treden van deze verordening^ tenzij de vergunning, als bedoeld in artikel 1, wordt verleend. Artikel 4. Wordt het verzoek om verleening van de vergunning geheel of gedeeltelijk afge wezen,a dan neemt de Rijkscommissaris (Commissaris-Generaal voor bijzonder aan gelegenheden) gelijktijdig de noodige be slissingen omtrent het gebruik der aan wezige grondstoffen, halfproducten en eindproducten. Artikel 5. Het aangeven van vergaderingen EEN WIJZIGING IN DE VERORDENING. Het gisteren versohenen nieuwe Veror deningenblad. bevat een wijiziginig in de verordening no. 24--1940 ter verzekering van de openbare orde in Nederland. Deze wijziging, welke op het eerste ge- zidbt sLeohts een redactie-wijziging schijnt beteekent een beperking van de tot nu toe geldende vrijheid voor samenkomsten' van minder dan twintig personen. Zooals men weet, is de toestand aldus, dat het bestuur van een vereenigimg of stichting (of van een plaatselijke afdeeling daarvan) vergaderingen in een besloten ruimte mogen bijeenroepen. (Hetgeen iets anders is dan het bijeenkomen in een be sloten gezelschap). Uiterlijk zeven dagen voor het houden van de vergadering moet het voornemen daartoe aan den bevoegden procureur-gen-reaal worden meegedeeld. Wanneer deze niets van zich laat booren, kan de vergadering doorgaan. Voor verga deringen uitgaande van staatkundige ver- eenigingen of van plaatselijke afdeelingen daarvan, of waar staatkundige onderwer pen bespraken worden, geldt bovendien de bepaling, dat de deelnemers schriftelijk uitgenoodigd moet worden en dat de uit- noodiging op naam gesteld moet zijn. Voor vergaderingen met een ziuiver gods dienstig of artistiek karakter (zoowel con certen en sehouwburguitvoeringen) en voor besloten gezelschappen gelden al deze be palingen niet. Evenmin golden deze -bepalingen voor vergaderingen waaraan minder dan 20 per sonen deelnemen. Hierin is nu in zooverre wijziging geko men, dat bij-eenkomsten van staatkundige vereenigingen of van plaatselijke afdeelin gen daarvan of waar staatkundige onder werpen besproken worderi niet meer vrij zijn ook al nemen er minder dan 20 perso nen aan deel. Ook voor iedere kleine staatkundige bij eenkomst is derhalve voortaan een schriftelijke en o-p naam gestelde u-itnoo- diging verplicht, terwijl het bestuur tevens van het voornemen tot het houden der bij eenkomst mededeeling moet doen aan den procureur-generaal, wien -het aangaat. Landbouw voorman n en over den productiesfag Gisteravond hebben in een speciale ra diouitzending de leden der commissie- Fosthuma, leiders der onderscheidene land bouworganisaties, alsmede oud-minister dr. F. E. Posthuma zelf, zich gericht tot de Nederlandsche boeren, in verband met den productieslag 1941. De verzorger van deze uitzending wees er in zijn inleiding op, dat de productie slag moet zijn de levenstaak, waaraan alle boeren, ongeacht de onderlinge verschillen, zich moeten geven. De voorzitter van den C-hr. Boeren- en Tuindersbond, prof. mr. P. A. Diepenhorst, sprak aLs eerst en stelde vast, dat de op roep tot den productieslag de boeren niet in staat van beschuldiging stelt v-oor de wijze, waarop zij tot dusver hun taak heb ben vervuld. Ofschoon God's zegen en bij stand. onontbeerlijk zijn, heeft de produc tieslag bestaansrecht. Er mag letterlijk niets onbeproefd worden gelaten om ons volk voor den honger te bewaren. Iedere boer beseffe daarom zijn verantwoordelijk heid en verbinde als devies aan al zijn be drijvigheid het oude „bid en werk", om het belang van land en orde. Vervolgens voerde de voorzitter van den R. K. Boeren- en Tuindersbond, de heer Fleskens, het woord. Indien ooit het gezeg de van toepassing is, dat de boer moet ha len uit den -bodem wat er in zit, dan is dit thans het geval. Wanneer wij hier met klem op wijzen, dan is dit niet in de eerste plaats met de -bedoeling den boer op zijn eigen voordeel te wijzen, doch bovenal, om dat het belang van land en volk ermee ge moeid zijn, omdat thans meer dan ooit. het Nederlandsche volk zijn afhankelijkheid ondervindt van de productiviteit van den bodem, waarop het leeft. In het belang .van heel het volk spoorde spr. de boeren aan alles op alles te zetten en niets na te laten den productieslag te doen slagen. De -heer Fleskens wees tot slot op de moeilijkheden, welke overwon nen mosten worden, doordat Verschillende grondstoffen schaarsch zijn, doch dat dit -met God's hulp door de boeren, die zich ster ken in het gebed, zal lukken, is sprekers vaste overtuiging. Wij mogen vertrouwen, dat de overheid zorgt, dat de boer een behoorlijke beloo ning voor zijn arbeid ontvangt. De heer H. D. Louwes, voorzitter van het Ned. Landbouw Comité, merkte op, dat de commissie-Posthuma aan den arbeid is ge togen, om de boeren den strijd tegen alles, wat -hun bij de Voortbrenging op den akker en in de weide tegenzit te vergemakkelijken en om hen te helpen zoo mogelijk nog meer voordeel te trekken van alle goede krach ten, 'die bij den arbeid meewerken. De heer Louwes gaf een overzicht van de werk zaamheden, welke door de commissie-Pos thuma ter -hand zijn genomen. Bovenal is het echter noodig, iederen boer te overtui gen, dat hij het alleen niet weet en dat er goede raad voor hem is bi5 de landbouw voorlichting, bij de consulenten en hun assistenten. Spr. is van -meening, dat de grootere waardeering voor de boeren en tuinders en een sterker gevoel van saam- AMERIKA ONTDEKT. Een Italiaansch historicus- en-nog- wat heeft uitgevonden, dat Amerika een dag later is ontdekt. Tot nu toe was altijd aangenomen, dat de ontdek king op den 12en October 1492 had plaats -gehad, maar volgens den Ita- liaansdhien geleerde schreef Columbus in zijn logboek, dat hij in- San Salva dor -was geland „den 12den pl-us lsten October", omdat 13 in dien tijd- als een diuivelsgetal g-old. Ik weet niet wat er tegenwoordig duivel-aahitiger is: de vrees voor het ge tal 13 of iets anders, als haat en der gelijke ondeugden. Intujsschen doet die eene dag niets af aan het feit, dat Amerika is ontdekt en of dit nu een dag vroeger of later is geweest, is minder. Amerika werd ontdekt en de Idianen werden het kind van de rekening. En- nu vieren- de Amerikanen nog ieder jaar zij- het dan- ook op den verkeerden- dag den, Goluimbusdag. Ik vind dit alles van minder belang. Van meer belang acht ik de vraag: Wie is die idioot, die Europa heeft ont dekt? Die man- diende ter verantwoor ding te worden, geroepen. Welk een chaos heeft die man opgeroepen? Hoe zou hij zijn geweten voelen kna gen, als hij de resultaten zijner ont dekking zou aanschouwen. Ik heb zoo het gevoel, dat hij zich tot aan zijn dood verborgen- heeft ge houden. En dat is ook maar het beste voor zijn, nagedachtenis. V.. -hoorigheid voor ons volk mede de vruch ten kunnen zijn van dezen zwaren tijd. De leider van het Nederlandsch Agra risch Front, de heer E. J. Roskam Hzn. zeide, dat de productieslag 1941, die door het N. A. F. werd ingeluid en door de com missie-Posthuma werd doorgezet, voor de N. A. F.'ers een beteekenis heeft, die ver uit gaat boven een oproep om meer graan en meer aardappelen te-verbouwen. Het voeden van eigen volk is immers een rechtstreeksche eisch der scheppingsorde. De nieuwe tijd, die ook in ons vaderland om erkenning vraagt, gaat niet uit van de wet van vraag en aanbod op de wereld markt. Deze druischt in tegen den alouden en toch steeds nieuwen -boerengeest. Het beginpunt van elke gezonde econo mie moet liggen bij den vrijen eigengeëerf- den -boer, diefden vaderlandschen bodem bearbeidt voorzijn eigen volk in gebonden heid aan zijn geslacht en die in -hoogste in stantie alleen verantwoording schuldig is aan zijn Schepper. Het nieuwe Nederland duldt niet, dat onze boerderijen worden gezien als een verlengstuk van "de z.g. Hollandsche han delseconomie. Die tijd is voorbij. Laten wij elkaar bij de hand .grijpen en zorgen, dat die tijd nooit terugkomt, dan hebben wij den zin van den -prodrictieslag begrepen: eigen volk voeden- uit eigen bodem, tot heil van V-ol-k en vaderland. Dr. Posthuma vatte tenslotte den inhoud der toespraken als volgt samen: dat de opvatting ten aanzien van het wezen van den productieslag bij de verschillende boe ren organisaties iets of wat uiteenloopt be hoeft niemand te verwonderen. Het -begrip „productieslag" is immers voor ons land een nieuw begrip en vooral over nieuwe dingen loopen de meeningen n-og wel eens uiteen. Ook wat den productieslag betreft, kan er echter slechts een opvatting de juiste ge noemd worden. Deze is: de productieslag moet gezien worden als een gemeenschap pelijk streven van alle Nederlandsche boe ren "en tuinders o-m -gezamenlijk zooveel mo gelijk uit den Nederlandse-hen bodem te halen, niet zoozeer voor eigen gezin, doch in de eerste plaats om de voedselvoorzie ning van -het Nederlandsche volle zoo goed mogelijk te verzekeren. Er zal, dat spreekt van zelf, ernstig naar worden gestreefd den boer niet alleen de productiekosten te vergoeden, doch hem daarboven een loon te geven, dat overeenkomt met den door hem verrichten arbeid. De boer, die bewust medewerkt in den productieslag, heeft zich tot den strijd op gemaakt om zijn volk te dienen. Dit is de hoogere, de werkelijke zin van den pro ductieslag: de boeren, die met inspanning Van al hun krachten er naar streven voor hun volk de grootst mogelijke bodemop brengst te verkrijgen. Dit eensgezinde streven, wars van eigen of groepsbelang, is de productieslag. Voor den productieslag is dus voor alles eenheid noodig. En als die eenheid gekomen is, zal ook over het begrip productieslag geen ver scheidenheid van opvatting meer bestaan. Mijn streven, aldus dr. Posthuma, is er voor alles op gericht die eenheid tot stand te brengen. Moge dit spoedig -het geval zijn. In het belang van de vrijheid van ons eigen, van ons Nèderlandsche volk. UITGESLOTEN SLAGERS. Het rijksbureau voor de voedselvoorzie ning in oorlogstijd maakt bekend, dat 29 slagers (o.w. geen uit onze omgeving) we gens frauduleuze slachtingen of het voor handen hebben van vleesch, afkomstig van frauduleuze slachtingen, voor geruimen tijd van het verkrijgen van een toewijzing van vee en vleesch door de Nederlandche veehouderij centrale zijn uitgesloten. Tegen deze slagers is proces-verbaal op gemaakt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 1