DONDERDAG 13 MAART 1941 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BUD PAG. 6 De Nederlandsche arbeider heeft overi gens positief zijn standpunt bepaald: hij is aan het werk gegaan. Een jaar geleden waren er in dit land ongeveer driehonderd duizend betaalde werkloozen, waarbij nog de niet ingeschreven werkloozen kwamen. Deze toestand bestond ondanks het feit, dat sinds 26 Augustus 1939 een buitenge woon groot aantal arbeidskrachten als ge volg van de mobilisatie uit het bedrijfsle ven was weggenomen. Op 1 December 1940 waren er in dit land nog slechts 138.000 werkloozen, ondanks de byna volkomen uitgevoerde demobilisatie, hetgeen dus wil zeggen: ondanks het afzwaaien van de ar beidskrachten, die dienst gedaan hadden in het leger. Vele honderdduizenden hebben dus den weg naar den arbeid gekozen en gevonden. De door seizoensomstandigheden ontsta ne stijging van het aantal werkloozen ge durende de wintermaanden is thans reeds voor de helft ingehaald. Ruim 118.000 Ne derlanders hebben werk in Duitschland ge vonden. Natuurlijk zorgt de gruwelpropaganda, dat dit onder dwang gebeurd is. Ik ver klaar, dat nog geen enkele Nederlander in Duitschland door de politie naar zijn werk gebracht is. Wanneer in den tegenwoordi- gen moeilijken tijd een verschil gemaakt wordt tusschen iemand, die werkloos is buiten zijn schuld, wien men een dienover eenkomstige steunuitkeering moet geven, en den werkwillige, dan mag men in der gelijke economische maatregelen eener ge zonde controle van het eigen bedrijfsleven geen dwang zien. Wat nu het aanvaarden van werk in Duitschland betreft, moet men riet geloo- ven, dat hierachter de neiging schuilt, de Nederlanders aan hun vaderland te ont trekken. Het betreft hier maatregelen, die uit den noodtoestand van den tegenwoordi- gen tijd voortspruiten. In de economische plannen voor het nieuwe Europa is niet alleen geen enkel voornemen aanwezig om het industrieele peil van Nederland omlaag te drukken, in tegendeel, in een nieuw geordend Europa kan een krachtige bloei verwacht worden van een geheele reeks van takken van in dustrie en bedrijven, welke in dit land aan wezig zy'n. Juist om aan de Nederlanders hier in eigen land werk te geven, was het ons streven, zulk werk in den vorm van overgehevelde orders voor Nederland te reserveeren, opdat ook de ondernemers hun positie konden handhaven en een gunstig begin konden maken met den overgang naar de vredesindustrie, waardoor tevens weer wordt mogelijk gemaakt, dat Neder- landsche arbeidskrachten in eigen land kunnen blijven. Om redenen van geheim houding is het mij niet mogelijk den om vang van deze aan Nederland verstrekte orders bekend te maken. In ieder geval hebben meer Nederlanders als gevolg van door Duitschland overgehevelde orders hier werk gekregen of hun werk behouden, dan er Nederlanders in Duitschland werk ge vonden hebben. INVOER EN UITVOER. Daar wij over economische maatregelen 6preken, kan ik er in dit verband op wij zen, dat de verzorging met alles wat Ne derland noodig heeft thans, met het oog op den oorlogstoestand, uitsluitend geschiedt uit het Europeesche gebied. Als de gruwel sprookjes waar zijn, zou er een oneindige stroom van goederen naar Duitschland stroomen en zou er niets terugkomen. In werkelijkheid is het zoo, dat in Januari 1941 uit het Duitsche rijk, met inbegrip van het protectoraat en het gouvernement- generaal, goederen ter waarde van 43 mil- lien gulden naar Nederland zijn ingevoerd en dat goederen ter waarde van 21.6 mil- lioen gulden naar deze gebieden zijn uitge voerd. Wij hebben ons gezet aan het herstel van de gebieden in Nederland, welke door de oorlogsgebeurtenissen verwoest zijn. Daar toe zijn vooral noodig ijzer en staaL Daar hierbij in de eerste plaats woningruimte ter beschikking gesteld zal moeten worden, is deze wederopbouw vooral in het belang van de arbeidende bevolking. Het ligt voor de hand, dat, met het oog op onzen strijd, elke plaat ijzer beter voor een pantserwa gen en elk blok staal beter voor een kanon loop gebruikt kan worden, dan voor den wederopbouw van niet-militaire gebouwen. Niettemin was het mogelijk, dat voor den wederopbouw in Nederland, vooral in Rot terdam, de toezegging voor belangrijke grondstoffen verkregen werd. Ik Interesseer mij ook vóór de tunnelver binding onder het IJ, om aldus den arbei ders een ongestoorde mogelijkheid tot ver binding te geven tusschen woning en werk plaats. Wij zullen, wanneer het zoover is, zorgen voor de beschikbaarstelling van het materiaal en van de financieele middelen. Het spreekt echter vanzelf, dat bij de wer kelijke verdeeling der grondstoffen de overweging van invloed moet zijn, op welke wijze de Nederlandsche bevolking haar standpunt bepaalt ten aanzien van het te genwoordige conflict tusschen Duitschland en-Engeland. BELASTINGEN. Voor ons, nationaal-socialisten, is het in teressant te zien, hoe het bestuurs- en be lastingstelsel van dezen staat doordrenkt is met liberale, kapitalistische en klasse- tendenzen. Daar de tegenwoordige omstan digheden groote eischen stellen aan de staatsfinanciën dit was overigens ook het geval in de jaren 19141918 moet, om inflationistische invloeden te onder scheppen, een aanzienlijke belasting verhoo ging plaats hebben. Wij hebben er op ge staan, dat deze verhoogingen zouden ge schieden volgens sociale normen en ik wil toegeven, dat onze desbetreffende aanwij zingen een toenemend begrip bij de Ne derlandsche instanties gevonden hebben. Het is'thans zoo, dat op het oogenblik hoewel de belastingopbrengst uit de In komstenbelasting bijv. meer dan verdub beld wordt een huisvader met drie kin deren minder belasting zal betalen dan vol gens het vroegere liberale stelsel. Voorts ligt het niet in mijn bedoeling de, vooral wat haar controle betreft weinig waardige, rijwielbelasting op den duur te handhaven. LANDBOUW. Naast den arbeider kan ook het stand punt van den landbouwer als positief be schouwd worden. De boer ziet geen loon, hij ziet eigenlijk over het algemeen zel den geld. Daarom is hij bijzonder gehecht aan de reëele waarden welke hij bezit. De ze houding heeft een positieve beteekenis, want zij geeft aan de volkseconomie de groote elasticiteit om door tijden van crises en nood aldus heen te komen, dat de boer in bepaalde omstandigheden om zoo te zeggen zonder loon werkt voor zijn vele uren werk per dag, en economisch gezien uitsluitend daarvoor werkt, dat hij een vaak karig levensonderhoud uit zijn boer derij verdient. Deze reële zin van den boer moet als een positief element worden erkend. Het be trekken van den landbouwer evenwel by den dienst voor het algemeen is een aan gelegenheid van de boerenoijganisaties. En wat er op dit gebied te doen valt, be wijzen de kolossale stijgingen van presta ties, welke de „Nahrstand" in Duitschland bereikt heeft. Het nationaal socialistisch Duitschland heeft in de eerste vijf jaren van zijn optreden ruim het viervoudige voor land/bouwwerkzaamheden besteed als het vroegere systeem in tien jaren. Aan de reële en "moreele politiek van den „Reichsnahrstand" is het daarom te dan ken- dat b.v. de gemiddelde tarweoogst met ongeveer vier millioen ton, de aardap peloogst in het jaar 1939'40, de Oost- mank inbegrepen, met 25 millioen ton, de suikerbietenoogst met ongeveer 11 millioen ton is toegenomen en dat de invoer van voedergraan van 4.4 millioen ton tot 1.4 millioen ton in het laatste vredesjaar kon dalen, hoewel de levering van melk van 14 milliard liter tot 22 milliard liter in het jaar 1940 gestegen is. Terwijl in het jaar 1932 7000 bedrijven met 153.000 hectaren onder gedwongen executie kwamen, kwa men in 1938 slechts 10.000 hectaren tot ge dwongen wyziging van bezit om kolonisa tiegebied te verkrijgen. De landbouwers in Nederland staan thans voor dezelfde taak als de „Nahr stand" in Duitschland. Hun deskundigen verklaren, dat het mogelijk zal zijn het Nederlandsche volk op voldoende, zij het bescheiden wijze, uit eigen land te voeden. De landbouworganisaties zullen nu haar bestaansrecht moeten bewijzen door aan te toonen, dat zij den boer tot een hoogere capaciteit voor het algemeen welzijn oproe pen. Voor zoover de medewerking van den landbouw door de prijscontrole van staats wege gunstig beïnvloed kan worden, is dit gebeurd. Wij hebben den landbouwer prij zen toegestaan, die een voldoenden stimu lans moeten vormen om uit den bodem te halen wat er uit te halen valt. De prijzen zijn daarbij zoo gesteld, dat de levensmid delen niet essentieel duurder zullen wor den. Krachtens deze prijzen zal b.v. een kilogram aardappelen slechts een halven cent en een brood twee cents duurder worden. Van meer belang zal het zijn, dat al wat mogelijk is, geproduceerd wordt en dat deze productie tegen wettige prijzen in het wettige distributieproces gebracht wordt. Dit is eventueel een kwestie van discipline van het Nederlandsche volk. DE STEMMING IN NEDERLAND Toen den vijftienden Mei 1940 de oor log na vier dagen ten einde was, her ademde de Nederlandsche bevolking. De oorlog was kort, de verliezen waren naar verhouding gering en de Duitsche soldaten gedroegen zich, geheel in tegenstelling tot de gruwelpropaganda van onze vijanden buitengewoon tegemoetkomend. Voor wie inzicht had, was het duidelijk, dat deze stemming niet erg lang zou duren. Want de Nederlander uit zyn rust en relatief comfort meegesleept in de ontwikkeling der wereldgeschiedenis moest in de toe komst een reeks beperkingen op econo misch en maatschappelijk gebied aan vaarden, stond voor een onzekere toe komst en was thans aan de worstelling van politieke krachten blootgesteld. Dat de stemming slechter moest worden, was dui delijk. Datgene waarop het aankam, is of het Nederlandsche volk houding en discipline bewaart. Wy verlangen geen jubelende verwelkoming en instemming. Een proces en toestand van eeuwen laat zich niet in maanden wijzigen en slechten. Wij ver langen echter ordelijk gedrag. Ik geloof te kunnen zeggen, dat de lagen, die van volksch standpunt dragers zijn dus vooral het werkende volk in den ruimsten zin des woords, in de fabrieken, in het handwerk en in den landbouw deze nuchtere houding hebben gehandhaafd. Niet geheel hetzelfde kan men beweren van de kringen der intelligentia en van die lagen, die daartoe gereknd willen worden. Hier is het al niet anders dan het bij ons in Duitschland was: maatschappe lijke, conventioneele, traditioneele, doch vooral kapitalistische en klassengroepee- ringen leiden tot een verstarring, die met uitzondering van een verhoudingsgewijs klein deel, dat met het volk verbonden ge bleven is, de burgerlijke kringen in het al gemeen de politieke ontwikkeling achterna doet hinken. Diegene, wiens trots op niets gebaseerd is, treedt steeds het opvallendst op. Wij zien dat gelaten over het hoofd, wy zullen onze houding ook handhaven, als Engeland verpletterd ter aarde ligt. In dit verband is de houding van de opgroei ende intelligentia typeerend. Naar men weet, hebben we in Nederland een studen tenstaking geha4 aan de Universiteit van Leiden en de hoogeschool van Delft, die ge motiveerd werd met de omstandigheid, dat verordeningen, die zich met de aanwezig heid van Joodsche professoren aan de in richtingen van hooger onderwijs bezighiel den, in strijd zouden zijn met de vrijheden en geestelijke grondslagen van het Neder landsche leven. Dit is voor my aanleiding mijn standpunt tegenover het jodenvraag stuk in verband met Nederland uiteen te zetten. JODENVRAAGSTUK Ik verklaar, dat mijn woord „Wij willen het Nedex-landsche volk niet benauwen en het onze overtuiging niet opdringen" nog steeds geldt, maar dit geldt slechts voor het Nederlandsche volk. De joden worden door ons niet beschouwd als bestanddeel van het Nederlandsche volk. De joden zijn voor het nationaal-socialisme en het natio- naal-socialistische Duitsche rijk de vijand. Van het oogenblik van hun emancipatie af was hun streven er op gericht de volk- sche, zedelijke waarden in het Duitsche volk te vernietigen en in plaats van een nationaal bewuste en verantwoordelijke wereldbeschouwing een internationaal nihilisme te stellen. Volledig duidelyk werd de noodlottige beteekenis van het jodendom voor het Duitsche volk in de jaren van den wereldoorlog. Zij waren het immers eigenlijk die dien dolk slepen, welks stoot in den rug van de Duitsche legers toen den tegenstand der Duitschers brak en van het jaar 1918 af wilden zij alle traditioneele, volksche, maar ook zedelijke en religieuze geloofswaarden in het Duit sche volk opheffen en ontbinden. De joden zijn voor ops geen Nederlanders. Zij zijn de vijanden, met wie wij 'noch tot een wapenstilstand noch tot een vrede kunnen komen. Dit geldt, indien u wilt, voor den tijd der bezetting. Verwacht u van mij geen verordening, die dit vaststelt behalve regelingen van politioneelen aard. Wy zullen de joden raken, waar wij hen aan treffen en wie met hen 'meegaat, heeft die gevolgen te dragen, De Führer heeft verklaard, dat de joden in Europa hun rol hebben uitgespeeld en derhalve hebben zij hun rol uitgespeeld. Het eenige, waarover wij kunnen praten, is de invoering van een draaglijken overgangstoestand met hand having van het standpunt, dat de joden vijanden zyn, dus met inachtneming van alle voorzichtigheid, die men tegenover vijanden te pas brengt. Wat evenwel den tijd aangaat dat Duitschland eens niet als bezettende mo gendheid hier te zorgen heeft voor hand having van de orde en het openbare leven, dan zal het Nederlandsche volk voor de keus gesteld worden of het het kameraad schappelijke samengaan met het Duitsche volk ter wille van de joden op het spel wil zetten. Deze houding heeft niets te maken met verdraagzaamheid. Ik heb veel nagedacht over het beginsel der verdraagzaamheid, zooals Willem van Oranje dat tot grond beginsel van zijn politieke standpunt heeft gemaakt. Het is mij thans duidelijk, dat de diepe zin en bedoeling van dit beginsel en van den categorischen imperatief bij de tenuitvoerlegging daarvan het welzijn van het Nederlandsche volk was. Opdat het Nederlandsche volk zich niet onder ling zou verscheuren, moest de verdraag zaamheid in geloofszaken tot beginsel wor den verheven, gedicteerd door de zorg voor het volk als hoogste goed. Derhalve is de zorg voor het volksche welzijn van het volk het dragende, beslissende beginsel, de ver draagzaamheid in geloofszaken binnen het volk een gebod van volksch en plicht. Ver draagzaamheid om zichzelfs wille is een uitvloeisel van den reeds genoemden hang tot de idylle. Ik geloof, dat wij thans in het Nederlandsche volk veel meer ge spletenheid en negatie dan verdraagzaam heid kunnen aantreffen. Ik herinner mij nog een gesprek met een politicus, die des tijds in dit land zeer toonaangevend was en mij zei, dat hy zich niet kon voorstellen, dat Katholieke boeren door Calvinistische boerenleiders of Calvinistische boeren door Katholieke boerenleiders zouden kunnen worden geleid. Voor mijn vraag, of hij zich niet kon voorstellen, dat Nederlandsche boeren geleid kunnen worden door Neder landsche boerenleiders, ontbrak den man alle begrip. Overigens zou ik er, wat de joden betreft, volkomen genoegen mee ^ng- men, als zij thans dezelfde maatschappe lijke en politieke plaats zouden innemen en hun dezelfde beperkingen opgelegd zouden worden, als ten tijde van Willem den Zwijger het geval was. DE STUDENTEN Wat nu de inrichtingen van hooger onderwijs betreft, heb ik den indruk, dat het hier en zoo was het immers destijds ook bij ons om jonge menschen gaat met een klassenwaan, die steeds verder van het eigenlijke volk. afraakt, om louter gega digden voor betaalde posten, van ambte naar tot lid van den raad van toezicht. Ook bij ons hadden wij dergelijke verschijn selen en wel voor den wereldoorlog. De wereldoorlog heeft de Duitsche jeugd wak ker gemaakt en gestaald. Maar te voren gedroeg een deel van onze academische jeugd zich ook zoo, totdat de boeren en arbeiders drastisch dreigden deze jongelui over de knie te leggen en hun energiek aan het ve.-stand brachten, dat zij slechts de academie bezochten om een grondige studie in den voorgeschreven tijd te vol tooien, opdat zij nuttige medewerkers der gemeenschap worden, De academische studie is geen privilege, maar een ver plichting. Ik wil mij overigens in deze dingen niet mengen. Ik laat deze ontwik keling over aan het gezonde instinct van het Nederlandsche volk en aan den revolu tionairen geest van de volksche vernieu wingsbeweging. Indien ik het Nederland sche volk slecht gezind zou zijn, dan zou ik zegen: „Deze academische jeudg kun nen jullie houden, die is toch nergens goed voor". Van het standpunt der bezetting is het in het geheel niet noodig, dat er in richtingen van hooger onderwijs geopend zijn, maar rust en orde moeten heerschen. Nu ik bij de behandeling van afzonder lijke verschijnselen op het terrein van het hooger onderwijs reeds bij deze tegen sprekers en neen-zegers ben, zou ik in het algemeen willen zeggen, dat er stellig niet al te groote kringen in het Nederlandsche volk zijn, die zich overigens steeds op de eerste rij dringen en zich gedragen als kinderen, die in den regen staan en onder elkaar zeggen: „Lekker voor vader word ik nat". Nu, die mogen, wat mij betreft,c nat worden. Ik koester ook geenerlei vader lijke gevoelens jegens het Nederlandsche volk. Ik ben evenwel bereid tot een kame raadschappelijke verhouding op den grond slag van Germaansche gelijkgerechtigheid als de andere partij zich evenzoo gedraagt. WINTERHULP Interessant is in dit verband b.v. het lot van de Nederlandsche Winterhulp. Vooral zou ik duidelyk willen maken, dat volgens onze opvatting Winterhulp niets met lief dadigheid te maken heeft. Liefdadigheid is een maatschappelijke, politieke of confes- sioneele gebeurtenis en een middel om maatschappelijke, politieke of confessio- neele doeleinden te bereiken. Ik ontken niet, dat er ook in die kringen menschen zijn, die handelen uit een werkelijk ver antwoordelijkheidsbesef. De instellingen zelf streven echter in werkelijkheid altijd andere doeleinden na. Winterhulp heeft met liefdadigheid niets te maken, zij spruit, voort uit de verantwoordelijkheid voor den volksgenoot en is de vervulling van een verhoogden plicht, welke ontstaat uit de grootere mate van recht en bezit. Deze liefdadigheidsorganisaties kunnen en zul len meestal de dekmantel zijn voor alle mogelijke machinaties. Zij moeten daar om ten tijde van de bezetting geneutrali seerd worden. Dit is gebeurd in de Winter hulp. Deze instelling is ook tegenover de Duitsche zijde welwust geneutraliseerd géwordén. Wij hebben daarmede niets meer te maken dan de nu eenmaal onver mijdelijke aandacht als bezettende macht vereischt. Wanneer onze adviezen op grond van onze ervaringen nuttig kunnen zijn, zal ons zulks verheugen. Maar deze ge neutraliseerde winterhulp, die althans uit sluitend volksche verantwoording en niet meer liefdadigheid is, schijnt velen Neder landers niet naar den zin te zijn. Natuur lijk werden weer de dolzinnigste geruchten verspreid. Het geld zou naar Duitschland gaan. Alsof ik als Rijkscommissaris op de ze moeizaam en openbaar verzamelde cen ten en guldens zou zyn aangewezen. Waar is het, dat het Duitsche winter- hulpwerk dat vergeleken met verleden jaar een aanzienlijker hooger resultaat vertoont, en voor welk resultaat ik u, partijgenooten, vooral echter den direc teuren zeer hartelijk dank, ook Nederland sche kinderën en moeders naar de Duitsche herstelhuizen zal zenden. Niettemin: de Nederlandsche winterhulp is een succes, dat bewijzen de cijfers. Het totale resul taat benadert thans reeds de vier millioen gulden, de collectes in de maand Februari vertoonen de hoogste totale bedragen sinds met dit werk begonnen is. Het Nederland sche volk mag deze ontwikkeling voor zichzelf als een goed teeken beschouwen. ARBEIDSDIENST Den laatsten tijd is er ook geschreven over den arbeidsdienst. De arbeidsdienst is een voortreffelijk middel voor de volksche verbetering van de natie. Wanneer wij het met de Nederlanders niet goed zouden meenen, zou er nooit sprake van zijn, dat de Nederlanders een arbeidsdienst moch ten inrichten, Er liggen volksdeelen binnen ons bereik, wien wij dit beslist niet zullen toestaan, niet omdat wij het niet goed met hen meenen, maar omdat wij hun bij ge brek aan Germaansche substantie geen aanspraak op leiding kunnen toekennen. De arbeidsdienst is echter een voortreffe lijke scholing voor leiders. Nu heb ik onlangs gelezen, dat deze arbeidsdienst slechts dan beteekenis kan hebben, wanneer hij een nadrukkelijk Nederlandsche arbeidsdienst is. Ik heb in het artikel, dat dit onderwerp behandelt, lang gezocht naar de verklaring wat eigenlijk onder den nadrukkelijk Neder- laridschen arbeidsdienst verstaan moet worden. Zulk een verklaring viel er niet in te lezen, er werd slechts een bewering gedaan. ONDERWIJS Geenszins mag gezegd worden, dat wij de beteekenis van de opvoeding over het hoofd zien. Van essentieel belang voor de opvoeding is de drager er van. En het ziet er in Nederland op dit gebied treurig uit, wanneer wij zien, dat er 6.000 kweeke- lingen zijn, die geen werk hebben of onder de meeste beschamende omstandigheden moeten werken. Om hierin verbetering te brengen en tegelijkertijd het onderwijs te verbeteren, ben ik het met den secretaris generaal van het departement van Onder wijs eens geworden over een maatregel, die voor het Nederlandsche volk van nut zal zijn. Het lag geenszins in onze bedoeling in breuk te maken op een gebruik, dat krach tens de ontwikkeling van land en volk als een groot belang beschouwd wordt. Wij hebben ons derhalve niet gemengd in het onderwys door ordegeestelijken op andere dan kloosterscholen. Op grond van de overweging echter, dat deze mannen vol gens hun gelofte in armoede willen leven en dat derhalve een deel van de middelen, die de staat voor de leerkrachten beschik baar heeft gesteld in het geheel niet aan deze onderwijzers ten goede komt, hebben wij een passende salarisbeperking inge voerd, om met de aldus bespaarde gelden kweekelingen aan te stellen. Het resultaat zal eenerzijds zyn een intensiveering van het onderwijs door uitbreiding van het aantal schoolklassen, anderzijds zal aan duizenden jonge mannen de mogelijkheid worden geboden, een gezin te stichten. Van dezen maatregel zal dus het Nederland sche volk zoowel in nationaal als in sociaal opzicht voordeel ondervinden. Ook aan het taalonderwijs zal bijzon dere aandacht worden geschonken en wel in de eerste plaats aan het onderwys in de Nederlandsche taal, waarby het naar ik hoor van bijzonder belang is, einde lijk eens een uniforme spelling tot stand te brengen. Wanneer op deze wijze het aan de Ne derlandsche kinderen te geven onderwys in de Nederlandsche taal, alsook in alle cultuurschatten van deze taal, voldoende gewaarborgd is, kan er aan gedacht wor den aan het onderwijs in het Duitsch de aandacht te schenken, die deze taal, als do toekomstige voertaal, althans in het gebied der Germaansche gemeenschap, toekomt. Want het is duidelijk, dat de voertaal in dit gebied zich zal richten naar het Duitsch sprekende volk van 85 millioen zielen, aangezien het op één na sterkste lid dezer gemeenschap, de Ne derlanders, nog slechts 9 millioen zielen telt. De kenins van de Duitsche taal zal daarom een der voorwaarden zijn voor de bewegingsvrijheid, om te beginnen in het Germaansche gebied, daarenboven echter in Europa en waarschijnlijk in niet onaan zienlijke mate in de geheele wereld. De kennis van deze taal mag echter niet een voorrecht zijn van de hoogere scholen en zoodoende-slechts van enkele welgestelde klassen. De kennis van de Duitsche taal zal den Nederlanders slechts ten voordeele strekken. Zij zal en mag hem niets van zijn ware Nederlandsche wezen ontnemen. In dit verband zou ik in het algemeen iets kunnen zeggen over het veelvuldige beroep, dat gedaan wordt op het Neder landsche wezen. Dat wij voor de werkelijk Nederlandsche waarden begrip hebben, blijkt wel uit hetgeen ik in den aanvang gezegd heb en uit de erkenning van bij zondere prestaties der Nederlanders als kolonisatoren op scheeps- en waterbouw kundig gebied, op het terrein van land bouw en uit de bijzondere waardeering voor de Nederlandsche kunst en weten schappelijke verrichtingen. Wat echter verder als bijzonder Neder- landsch bestempeld wordt, komt mij voor als het eveneens reeds genoemde vasthou den aan de Nederlandsche idylle, die wij daarom niet zoo hoog kunnen aanslaan, omdat zij ten slotte een volk onbekwaam maakt voor den strijd om het bestaan, het geen reeds in tijden van felle botsingen der tegenstellingen tot uiting gekomen is. Ik hoop, dat het Nederlandsche volk met dezen bij zonderen Nederlandschen aard niet dezelfde ervaring opdoet, die wij, Oostmarkers, eens hebben opgedaan met het z.g. Vaderlandsche Front, dat een sa menraapsel was van alle mogelijke rich tingen, alleen niet van volksch bewuste overtuigingen, uitsluitend met het doel zich door alle mogelijke internationalis men tegen een ware volksche vernieuwing te beschermen. ENGELAND. Wat zou dan de voorwaarde zijn voor het vasthouden aefn zulk een toestand? Toch niets anders dan een overwinning van Engeland, doch ook die zou thans niet meer voldoende zijn. De wereldsituatie van September 1939 komt niet meer terug. Ook een overwinning van Engeland zou niet tot den vroegeren evenwichtstoestand leiden, doch in tegendeel tot den chaos.. Engeland heeft bovendien de gewoonte, zijn verplichtingen te voldoen met de saldi en schatten van anderen, bij voorkeur van zijn bondgenooten. Wanneer er thans nog iemand in Nederland is, die zich de defi nitieve nederlaag van Engeland niet kan voorstellen, dan houdt dit verband met het ongewone van de voorde Nederlan ders nieuwe gebeurtenissen en denkbeel den. Wanneer echter nog iemand in een overwinning van Engeland gelooft naar analogie van 1918, dan kan men slechts zeggen: „Niets vergeten en ook niets ge leerd". Overigens is het precies dezelfde geestelijke hpuding, die wij in Engeland zelf zien. Het is werkelijk primitief en eentonig zooals de Engelsche z.g. staats lieden en legerleiders, die een gezegenden ouderdom bereikt hebben, de ontwikke ling van den wereldoorlog trachten na te bootsen. Toen ging het met de blokkade, ten minste zij geloofden dat. Nu dachten zij, dat het weer zoo zou gaan en dat zij achter de Maginot-linie een „opwinden den" oorlog zouden beleven. Toen ging het met de ontbindingspropaganda onder het Duitsche volk. Thans laten zij precies dezelfde oude walsen spelen, zoodat men hoogstens met een meewarig lachje derge lijke onzin moet constateeren. In de eerste plaats kwam toen echter de militaire stoot via den Balkan. Ditmaal moest precies hetzelfde herhaald worden. Thans moet eigenlijk een objectief waar nemer door het mislukken van al deze pogingen de ware toestand eindelijk dui delijk worden. Waar moet dan na de over weldigende overwinningen in het begin van den vorigen zomer nog een Engelsch leger op het continent vaster voet krij gen? Ik kan u niet zeggen hoe sterk de Duitsche weermacht is. Den vollen omvang ken ik zelf niet, doch dat, wat ik ken, is voldoende. Wat menschelijkerwyze bere kend kan worden en zich, waar ook in Europa, zou kunnen voordoen, wordt uit geschakeld. En daarbij komt, dat de Engelschen toch geenszins zulk een sterk volk zijn. Hun aan tal is immers nauwelijks de helft van dat van het Duitsche volk en bovendien moe ten zij nog al hun toevoerwegen over zee openhouden, wat hun, zooals men weet, niet meer gelukt, vooral echter de vele schepen bemannen, die hun zoowel levenmsiddelen als grondstoffen, als ook wapens moeten brengen. Waar vandaan willen zij dan nog de mannen halen, om tegen de millioenen- legers van het Duitsche volk 85 millioen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 8