DONDERDAG 13 MAART 1941
DE LE1DSCHE COURANT
TWEEDE BUD PAG. 6
De Nederlandsche arbeider heeft overi
gens positief zijn standpunt bepaald: hij is
aan het werk gegaan. Een jaar geleden
waren er in dit land ongeveer driehonderd
duizend betaalde werkloozen, waarbij nog
de niet ingeschreven werkloozen kwamen.
Deze toestand bestond ondanks het feit,
dat sinds 26 Augustus 1939 een buitenge
woon groot aantal arbeidskrachten als ge
volg van de mobilisatie uit het bedrijfsle
ven was weggenomen. Op 1 December 1940
waren er in dit land nog slechts 138.000
werkloozen, ondanks de byna volkomen
uitgevoerde demobilisatie, hetgeen dus wil
zeggen: ondanks het afzwaaien van de ar
beidskrachten, die dienst gedaan hadden in
het leger. Vele honderdduizenden hebben
dus den weg naar den arbeid gekozen en
gevonden.
De door seizoensomstandigheden ontsta
ne stijging van het aantal werkloozen ge
durende de wintermaanden is thans reeds
voor de helft ingehaald. Ruim 118.000 Ne
derlanders hebben werk in Duitschland ge
vonden.
Natuurlijk zorgt de gruwelpropaganda,
dat dit onder dwang gebeurd is. Ik ver
klaar, dat nog geen enkele Nederlander in
Duitschland door de politie naar zijn werk
gebracht is. Wanneer in den tegenwoordi-
gen moeilijken tijd een verschil gemaakt
wordt tusschen iemand, die werkloos is
buiten zijn schuld, wien men een dienover
eenkomstige steunuitkeering moet geven,
en den werkwillige, dan mag men in der
gelijke economische maatregelen eener ge
zonde controle van het eigen bedrijfsleven
geen dwang zien.
Wat nu het aanvaarden van werk in
Duitschland betreft, moet men riet geloo-
ven, dat hierachter de neiging schuilt, de
Nederlanders aan hun vaderland te ont
trekken. Het betreft hier maatregelen, die
uit den noodtoestand van den tegenwoordi-
gen tijd voortspruiten.
In de economische plannen voor het
nieuwe Europa is niet alleen geen enkel
voornemen aanwezig om het industrieele
peil van Nederland omlaag te drukken, in
tegendeel, in een nieuw geordend Europa
kan een krachtige bloei verwacht worden
van een geheele reeks van takken van in
dustrie en bedrijven, welke in dit land aan
wezig zy'n. Juist om aan de Nederlanders
hier in eigen land werk te geven, was het
ons streven, zulk werk in den vorm van
overgehevelde orders voor Nederland te
reserveeren, opdat ook de ondernemers hun
positie konden handhaven en een gunstig
begin konden maken met den overgang
naar de vredesindustrie, waardoor tevens
weer wordt mogelijk gemaakt, dat Neder-
landsche arbeidskrachten in eigen land
kunnen blijven. Om redenen van geheim
houding is het mij niet mogelijk den om
vang van deze aan Nederland verstrekte
orders bekend te maken. In ieder geval
hebben meer Nederlanders als gevolg van
door Duitschland overgehevelde orders hier
werk gekregen of hun werk behouden, dan
er Nederlanders in Duitschland werk ge
vonden hebben.
INVOER EN UITVOER.
Daar wij over economische maatregelen
6preken, kan ik er in dit verband op wij
zen, dat de verzorging met alles wat Ne
derland noodig heeft thans, met het oog op
den oorlogstoestand, uitsluitend geschiedt
uit het Europeesche gebied. Als de gruwel
sprookjes waar zijn, zou er een oneindige
stroom van goederen naar Duitschland
stroomen en zou er niets terugkomen. In
werkelijkheid is het zoo, dat in Januari
1941 uit het Duitsche rijk, met inbegrip
van het protectoraat en het gouvernement-
generaal, goederen ter waarde van 43 mil-
lien gulden naar Nederland zijn ingevoerd
en dat goederen ter waarde van 21.6 mil-
lioen gulden naar deze gebieden zijn uitge
voerd.
Wij hebben ons gezet aan het herstel van
de gebieden in Nederland, welke door de
oorlogsgebeurtenissen verwoest zijn. Daar
toe zijn vooral noodig ijzer en staaL Daar
hierbij in de eerste plaats woningruimte
ter beschikking gesteld zal moeten worden,
is deze wederopbouw vooral in het belang
van de arbeidende bevolking. Het ligt voor
de hand, dat, met het oog op onzen strijd,
elke plaat ijzer beter voor een pantserwa
gen en elk blok staal beter voor een kanon
loop gebruikt kan worden, dan voor den
wederopbouw van niet-militaire gebouwen.
Niettemin was het mogelijk, dat voor den
wederopbouw in Nederland, vooral in Rot
terdam, de toezegging voor belangrijke
grondstoffen verkregen werd.
Ik Interesseer mij ook vóór de tunnelver
binding onder het IJ, om aldus den arbei
ders een ongestoorde mogelijkheid tot ver
binding te geven tusschen woning en werk
plaats. Wij zullen, wanneer het zoover is,
zorgen voor de beschikbaarstelling van het
materiaal en van de financieele middelen.
Het spreekt echter vanzelf, dat bij de wer
kelijke verdeeling der grondstoffen de
overweging van invloed moet zijn, op welke
wijze de Nederlandsche bevolking haar
standpunt bepaalt ten aanzien van het te
genwoordige conflict tusschen Duitschland
en-Engeland.
BELASTINGEN.
Voor ons, nationaal-socialisten, is het in
teressant te zien, hoe het bestuurs- en be
lastingstelsel van dezen staat doordrenkt
is met liberale, kapitalistische en klasse-
tendenzen. Daar de tegenwoordige omstan
digheden groote eischen stellen aan de
staatsfinanciën dit was overigens ook
het geval in de jaren 19141918 moet,
om inflationistische invloeden te onder
scheppen, een aanzienlijke belasting verhoo
ging plaats hebben. Wij hebben er op ge
staan, dat deze verhoogingen zouden ge
schieden volgens sociale normen en ik wil
toegeven, dat onze desbetreffende aanwij
zingen een toenemend begrip bij de Ne
derlandsche instanties gevonden hebben.
Het is'thans zoo, dat op het oogenblik
hoewel de belastingopbrengst uit de In
komstenbelasting bijv. meer dan verdub
beld wordt een huisvader met drie kin
deren minder belasting zal betalen dan vol
gens het vroegere liberale stelsel.
Voorts ligt het niet in mijn bedoeling de,
vooral wat haar controle betreft weinig
waardige, rijwielbelasting op den duur te
handhaven.
LANDBOUW.
Naast den arbeider kan ook het stand
punt van den landbouwer als positief be
schouwd worden. De boer ziet geen loon,
hij ziet eigenlijk over het algemeen zel
den geld. Daarom is hij bijzonder gehecht
aan de reëele waarden welke hij bezit. De
ze houding heeft een positieve beteekenis,
want zij geeft aan de volkseconomie de
groote elasticiteit om door tijden van crises
en nood aldus heen te komen, dat de
boer in bepaalde omstandigheden om zoo
te zeggen zonder loon werkt voor zijn vele
uren werk per dag, en economisch gezien
uitsluitend daarvoor werkt, dat hij een
vaak karig levensonderhoud uit zijn boer
derij verdient.
Deze reële zin van den boer moet als een
positief element worden erkend. Het be
trekken van den landbouwer evenwel by
den dienst voor het algemeen is een aan
gelegenheid van de boerenoijganisaties.
En wat er op dit gebied te doen valt, be
wijzen de kolossale stijgingen van presta
ties, welke de „Nahrstand" in Duitschland
bereikt heeft. Het nationaal socialistisch
Duitschland heeft in de eerste vijf jaren
van zijn optreden ruim het viervoudige
voor land/bouwwerkzaamheden besteed als
het vroegere systeem in tien jaren. Aan
de reële en "moreele politiek van den
„Reichsnahrstand" is het daarom te dan
ken- dat b.v. de gemiddelde tarweoogst
met ongeveer vier millioen ton, de aardap
peloogst in het jaar 1939'40, de Oost-
mank inbegrepen, met 25 millioen ton, de
suikerbietenoogst met ongeveer 11 millioen
ton is toegenomen en dat de invoer van
voedergraan van 4.4 millioen ton tot 1.4
millioen ton in het laatste vredesjaar kon
dalen, hoewel de levering van melk van 14
milliard liter tot 22 milliard liter in het
jaar 1940 gestegen is. Terwijl in het jaar
1932 7000 bedrijven met 153.000 hectaren
onder gedwongen executie kwamen, kwa
men in 1938 slechts 10.000 hectaren tot ge
dwongen wyziging van bezit om kolonisa
tiegebied te verkrijgen.
De landbouwers in Nederland staan
thans voor dezelfde taak als de „Nahr
stand" in Duitschland. Hun deskundigen
verklaren, dat het mogelijk zal zijn het
Nederlandsche volk op voldoende, zij het
bescheiden wijze, uit eigen land te voeden.
De landbouworganisaties zullen nu haar
bestaansrecht moeten bewijzen door aan
te toonen, dat zij den boer tot een hoogere
capaciteit voor het algemeen welzijn oproe
pen.
Voor zoover de medewerking van den
landbouw door de prijscontrole van staats
wege gunstig beïnvloed kan worden, is dit
gebeurd. Wij hebben den landbouwer prij
zen toegestaan, die een voldoenden stimu
lans moeten vormen om uit den bodem te
halen wat er uit te halen valt. De prijzen
zijn daarbij zoo gesteld, dat de levensmid
delen niet essentieel duurder zullen wor
den. Krachtens deze prijzen zal b.v. een
kilogram aardappelen slechts een halven
cent en een brood twee cents duurder
worden. Van meer belang zal het zijn, dat
al wat mogelijk is, geproduceerd wordt en
dat deze productie tegen wettige prijzen
in het wettige distributieproces gebracht
wordt. Dit is eventueel een kwestie van
discipline van het Nederlandsche volk.
DE STEMMING IN
NEDERLAND
Toen den vijftienden Mei 1940 de oor
log na vier dagen ten einde was, her
ademde de Nederlandsche bevolking. De
oorlog was kort, de verliezen waren naar
verhouding gering en de Duitsche soldaten
gedroegen zich, geheel in tegenstelling tot
de gruwelpropaganda van onze vijanden
buitengewoon tegemoetkomend. Voor wie
inzicht had, was het duidelijk, dat deze
stemming niet erg lang zou duren. Want
de Nederlander uit zyn rust en relatief
comfort meegesleept in de ontwikkeling
der wereldgeschiedenis moest in de toe
komst een reeks beperkingen op econo
misch en maatschappelijk gebied aan
vaarden, stond voor een onzekere toe
komst en was thans aan de worstelling van
politieke krachten blootgesteld. Dat de
stemming slechter moest worden, was dui
delijk.
Datgene waarop het aankam, is of het
Nederlandsche volk houding en discipline
bewaart. Wy verlangen geen jubelende
verwelkoming en instemming. Een proces
en toestand van eeuwen laat zich niet in
maanden wijzigen en slechten. Wij ver
langen echter ordelijk gedrag. Ik geloof te
kunnen zeggen, dat de lagen, die van
volksch standpunt dragers zijn dus
vooral het werkende volk in den ruimsten
zin des woords, in de fabrieken, in het
handwerk en in den landbouw deze
nuchtere houding hebben gehandhaafd.
Niet geheel hetzelfde kan men beweren
van de kringen der intelligentia en van
die lagen, die daartoe gereknd willen
worden. Hier is het al niet anders dan het
bij ons in Duitschland was: maatschappe
lijke, conventioneele, traditioneele, doch
vooral kapitalistische en klassengroepee-
ringen leiden tot een verstarring, die met
uitzondering van een verhoudingsgewijs
klein deel, dat met het volk verbonden ge
bleven is, de burgerlijke kringen in het al
gemeen de politieke ontwikkeling achterna
doet hinken. Diegene, wiens trots op niets
gebaseerd is, treedt steeds het opvallendst
op. Wij zien dat gelaten over het hoofd,
wy zullen onze houding ook handhaven,
als Engeland verpletterd ter aarde ligt. In
dit verband is de houding van de opgroei
ende intelligentia typeerend. Naar men
weet, hebben we in Nederland een studen
tenstaking geha4 aan de Universiteit van
Leiden en de hoogeschool van Delft, die ge
motiveerd werd met de omstandigheid, dat
verordeningen, die zich met de aanwezig
heid van Joodsche professoren aan de in
richtingen van hooger onderwijs bezighiel
den, in strijd zouden zijn met de vrijheden
en geestelijke grondslagen van het Neder
landsche leven. Dit is voor my aanleiding
mijn standpunt tegenover het jodenvraag
stuk in verband met Nederland uiteen te
zetten.
JODENVRAAGSTUK
Ik verklaar, dat mijn woord „Wij willen
het Nedex-landsche volk niet benauwen en
het onze overtuiging niet opdringen" nog
steeds geldt, maar dit geldt slechts voor
het Nederlandsche volk. De joden worden
door ons niet beschouwd als bestanddeel
van het Nederlandsche volk. De joden zijn
voor het nationaal-socialisme en het natio-
naal-socialistische Duitsche rijk de vijand.
Van het oogenblik van hun emancipatie
af was hun streven er op gericht de volk-
sche, zedelijke waarden in het Duitsche
volk te vernietigen en in plaats van een
nationaal bewuste en verantwoordelijke
wereldbeschouwing een internationaal
nihilisme te stellen. Volledig duidelyk
werd de noodlottige beteekenis van het
jodendom voor het Duitsche volk in de
jaren van den wereldoorlog. Zij waren het
immers eigenlijk die dien dolk slepen,
welks stoot in den rug van de Duitsche
legers toen den tegenstand der Duitschers
brak en van het jaar 1918 af wilden zij alle
traditioneele, volksche, maar ook zedelijke
en religieuze geloofswaarden in het Duit
sche volk opheffen en ontbinden. De joden
zijn voor ops geen Nederlanders. Zij zijn
de vijanden, met wie wij 'noch tot een
wapenstilstand noch tot een vrede kunnen
komen.
Dit geldt, indien u wilt, voor den tijd
der bezetting. Verwacht u van mij geen
verordening, die dit vaststelt behalve
regelingen van politioneelen aard. Wy
zullen de joden raken, waar wij hen aan
treffen en wie met hen 'meegaat, heeft
die gevolgen te dragen, De Führer heeft
verklaard, dat de joden in Europa hun rol
hebben uitgespeeld en derhalve hebben zij
hun rol uitgespeeld. Het eenige, waarover
wij kunnen praten, is de invoering van een
draaglijken overgangstoestand met hand
having van het standpunt, dat de joden
vijanden zyn, dus met inachtneming van
alle voorzichtigheid, die men tegenover
vijanden te pas brengt.
Wat evenwel den tijd aangaat dat
Duitschland eens niet als bezettende mo
gendheid hier te zorgen heeft voor hand
having van de orde en het openbare leven,
dan zal het Nederlandsche volk voor de
keus gesteld worden of het het kameraad
schappelijke samengaan met het Duitsche
volk ter wille van de joden op het spel wil
zetten.
Deze houding heeft niets te maken met
verdraagzaamheid. Ik heb veel nagedacht
over het beginsel der verdraagzaamheid,
zooals Willem van Oranje dat tot grond
beginsel van zijn politieke standpunt heeft
gemaakt. Het is mij thans duidelijk, dat
de diepe zin en bedoeling van dit beginsel
en van den categorischen imperatief bij
de tenuitvoerlegging daarvan het welzijn
van het Nederlandsche volk was. Opdat
het Nederlandsche volk zich niet onder
ling zou verscheuren, moest de verdraag
zaamheid in geloofszaken tot beginsel wor
den verheven, gedicteerd door de zorg voor
het volk als hoogste goed. Derhalve is de
zorg voor het volksche welzijn van het volk
het dragende, beslissende beginsel, de ver
draagzaamheid in geloofszaken binnen het
volk een gebod van volksch en plicht. Ver
draagzaamheid om zichzelfs wille is een
uitvloeisel van den reeds genoemden hang
tot de idylle. Ik geloof, dat wij thans in
het Nederlandsche volk veel meer ge
spletenheid en negatie dan verdraagzaam
heid kunnen aantreffen. Ik herinner mij
nog een gesprek met een politicus, die des
tijds in dit land zeer toonaangevend was
en mij zei, dat hy zich niet kon voorstellen,
dat Katholieke boeren door Calvinistische
boerenleiders of Calvinistische boeren door
Katholieke boerenleiders zouden kunnen
worden geleid. Voor mijn vraag, of hij zich
niet kon voorstellen, dat Nederlandsche
boeren geleid kunnen worden door Neder
landsche boerenleiders, ontbrak den man
alle begrip. Overigens zou ik er, wat de
joden betreft, volkomen genoegen mee ^ng-
men, als zij thans dezelfde maatschappe
lijke en politieke plaats zouden innemen
en hun dezelfde beperkingen opgelegd
zouden worden, als ten tijde van Willem
den Zwijger het geval was.
DE STUDENTEN
Wat nu de inrichtingen van hooger
onderwijs betreft, heb ik den indruk, dat
het hier en zoo was het immers destijds
ook bij ons om jonge menschen gaat met
een klassenwaan, die steeds verder van het
eigenlijke volk. afraakt, om louter gega
digden voor betaalde posten, van ambte
naar tot lid van den raad van toezicht. Ook
bij ons hadden wij dergelijke verschijn
selen en wel voor den wereldoorlog. De
wereldoorlog heeft de Duitsche jeugd wak
ker gemaakt en gestaald. Maar te voren
gedroeg een deel van onze academische
jeugd zich ook zoo, totdat de boeren en
arbeiders drastisch dreigden deze jongelui
over de knie te leggen en hun energiek
aan het ve.-stand brachten, dat zij slechts
de academie bezochten om een grondige
studie in den voorgeschreven tijd te vol
tooien, opdat zij nuttige medewerkers der
gemeenschap worden, De academische
studie is geen privilege, maar een ver
plichting. Ik wil mij overigens in deze
dingen niet mengen. Ik laat deze ontwik
keling over aan het gezonde instinct van
het Nederlandsche volk en aan den revolu
tionairen geest van de volksche vernieu
wingsbeweging. Indien ik het Nederland
sche volk slecht gezind zou zijn, dan zou
ik zegen: „Deze academische jeudg kun
nen jullie houden, die is toch nergens goed
voor". Van het standpunt der bezetting is
het in het geheel niet noodig, dat er in
richtingen van hooger onderwijs geopend
zijn, maar rust en orde moeten heerschen.
Nu ik bij de behandeling van afzonder
lijke verschijnselen op het terrein van het
hooger onderwijs reeds bij deze tegen
sprekers en neen-zegers ben, zou ik in het
algemeen willen zeggen, dat er stellig niet
al te groote kringen in het Nederlandsche
volk zijn, die zich overigens steeds op de
eerste rij dringen en zich gedragen als
kinderen, die in den regen staan en onder
elkaar zeggen: „Lekker voor vader word
ik nat". Nu, die mogen, wat mij betreft,c
nat worden. Ik koester ook geenerlei vader
lijke gevoelens jegens het Nederlandsche
volk. Ik ben evenwel bereid tot een kame
raadschappelijke verhouding op den grond
slag van Germaansche gelijkgerechtigheid
als de andere partij zich evenzoo gedraagt.
WINTERHULP
Interessant is in dit verband b.v. het lot
van de Nederlandsche Winterhulp. Vooral
zou ik duidelyk willen maken, dat volgens
onze opvatting Winterhulp niets met lief
dadigheid te maken heeft. Liefdadigheid is
een maatschappelijke, politieke of confes-
sioneele gebeurtenis en een middel om
maatschappelijke, politieke of confessio-
neele doeleinden te bereiken. Ik ontken
niet, dat er ook in die kringen menschen
zijn, die handelen uit een werkelijk ver
antwoordelijkheidsbesef. De instellingen
zelf streven echter in werkelijkheid altijd
andere doeleinden na. Winterhulp heeft
met liefdadigheid niets te maken, zij spruit,
voort uit de verantwoordelijkheid voor den
volksgenoot en is de vervulling van een
verhoogden plicht, welke ontstaat uit de
grootere mate van recht en bezit. Deze
liefdadigheidsorganisaties kunnen en zul
len meestal de dekmantel zijn voor alle
mogelijke machinaties. Zij moeten daar
om ten tijde van de bezetting geneutrali
seerd worden. Dit is gebeurd in de Winter
hulp.
Deze instelling is ook tegenover de
Duitsche zijde welwust geneutraliseerd
géwordén. Wij hebben daarmede niets
meer te maken dan de nu eenmaal onver
mijdelijke aandacht als bezettende macht
vereischt. Wanneer onze adviezen op grond
van onze ervaringen nuttig kunnen zijn,
zal ons zulks verheugen. Maar deze ge
neutraliseerde winterhulp, die althans uit
sluitend volksche verantwoording en niet
meer liefdadigheid is, schijnt velen Neder
landers niet naar den zin te zijn. Natuur
lijk werden weer de dolzinnigste geruchten
verspreid. Het geld zou naar Duitschland
gaan. Alsof ik als Rijkscommissaris op de
ze moeizaam en openbaar verzamelde cen
ten en guldens zou zyn aangewezen.
Waar is het, dat het Duitsche winter-
hulpwerk dat vergeleken met verleden
jaar een aanzienlijker hooger resultaat
vertoont, en voor welk resultaat ik u,
partijgenooten, vooral echter den direc
teuren zeer hartelijk dank, ook Nederland
sche kinderën en moeders naar de Duitsche
herstelhuizen zal zenden. Niettemin: de
Nederlandsche winterhulp is een succes,
dat bewijzen de cijfers. Het totale resul
taat benadert thans reeds de vier millioen
gulden, de collectes in de maand Februari
vertoonen de hoogste totale bedragen sinds
met dit werk begonnen is. Het Nederland
sche volk mag deze ontwikkeling voor
zichzelf als een goed teeken beschouwen.
ARBEIDSDIENST
Den laatsten tijd is er ook geschreven
over den arbeidsdienst. De arbeidsdienst is
een voortreffelijk middel voor de volksche
verbetering van de natie. Wanneer wij het
met de Nederlanders niet goed zouden
meenen, zou er nooit sprake van zijn, dat
de Nederlanders een arbeidsdienst moch
ten inrichten, Er liggen volksdeelen binnen
ons bereik, wien wij dit beslist niet zullen
toestaan, niet omdat wij het niet goed met
hen meenen, maar omdat wij hun bij ge
brek aan Germaansche substantie geen
aanspraak op leiding kunnen toekennen.
De arbeidsdienst is echter een voortreffe
lijke scholing voor leiders.
Nu heb ik onlangs gelezen, dat deze
arbeidsdienst slechts dan beteekenis kan
hebben, wanneer hij een nadrukkelijk
Nederlandsche arbeidsdienst is. Ik heb in
het artikel, dat dit onderwerp behandelt,
lang gezocht naar de verklaring wat
eigenlijk onder den nadrukkelijk Neder-
laridschen arbeidsdienst verstaan moet
worden. Zulk een verklaring viel er niet
in te lezen, er werd slechts een bewering
gedaan.
ONDERWIJS
Geenszins mag gezegd worden, dat wij
de beteekenis van de opvoeding over het
hoofd zien. Van essentieel belang voor de
opvoeding is de drager er van. En het
ziet er in Nederland op dit gebied treurig
uit, wanneer wij zien, dat er 6.000 kweeke-
lingen zijn, die geen werk hebben of onder
de meeste beschamende omstandigheden
moeten werken. Om hierin verbetering te
brengen en tegelijkertijd het onderwijs te
verbeteren, ben ik het met den secretaris
generaal van het departement van Onder
wijs eens geworden over een maatregel,
die voor het Nederlandsche volk van nut
zal zijn.
Het lag geenszins in onze bedoeling in
breuk te maken op een gebruik, dat krach
tens de ontwikkeling van land en volk als
een groot belang beschouwd wordt. Wij
hebben ons derhalve niet gemengd in het
onderwys door ordegeestelijken op andere
dan kloosterscholen. Op grond van de
overweging echter, dat deze mannen vol
gens hun gelofte in armoede willen leven
en dat derhalve een deel van de middelen,
die de staat voor de leerkrachten beschik
baar heeft gesteld in het geheel niet aan
deze onderwijzers ten goede komt, hebben
wij een passende salarisbeperking inge
voerd, om met de aldus bespaarde gelden
kweekelingen aan te stellen. Het resultaat
zal eenerzijds zyn een intensiveering van
het onderwijs door uitbreiding van het
aantal schoolklassen, anderzijds zal aan
duizenden jonge mannen de mogelijkheid
worden geboden, een gezin te stichten. Van
dezen maatregel zal dus het Nederland
sche volk zoowel in nationaal als in sociaal
opzicht voordeel ondervinden.
Ook aan het taalonderwijs zal bijzon
dere aandacht worden geschonken en wel
in de eerste plaats aan het onderwys in
de Nederlandsche taal, waarby het naar
ik hoor van bijzonder belang is, einde
lijk eens een uniforme spelling tot stand
te brengen.
Wanneer op deze wijze het aan de Ne
derlandsche kinderen te geven onderwys
in de Nederlandsche taal, alsook in alle
cultuurschatten van deze taal, voldoende
gewaarborgd is, kan er aan gedacht wor
den aan het onderwijs in het Duitsch de
aandacht te schenken, die deze taal, als
do toekomstige voertaal, althans in het
gebied der Germaansche gemeenschap,
toekomt. Want het is duidelijk, dat de
voertaal in dit gebied zich zal richten
naar het Duitsch sprekende volk van 85
millioen zielen, aangezien het op één na
sterkste lid dezer gemeenschap, de Ne
derlanders, nog slechts 9 millioen zielen
telt.
De kenins van de Duitsche taal zal
daarom een der voorwaarden zijn voor de
bewegingsvrijheid, om te beginnen in het
Germaansche gebied, daarenboven echter
in Europa en waarschijnlijk in niet onaan
zienlijke mate in de geheele wereld. De
kennis van deze taal mag echter niet een
voorrecht zijn van de hoogere scholen en
zoodoende-slechts van enkele welgestelde
klassen. De kennis van de Duitsche taal
zal den Nederlanders slechts ten voordeele
strekken. Zij zal en mag hem niets van
zijn ware Nederlandsche wezen ontnemen.
In dit verband zou ik in het algemeen
iets kunnen zeggen over het veelvuldige
beroep, dat gedaan wordt op het Neder
landsche wezen. Dat wij voor de werkelijk
Nederlandsche waarden begrip hebben,
blijkt wel uit hetgeen ik in den aanvang
gezegd heb en uit de erkenning van bij
zondere prestaties der Nederlanders als
kolonisatoren op scheeps- en waterbouw
kundig gebied, op het terrein van land
bouw en uit de bijzondere waardeering
voor de Nederlandsche kunst en weten
schappelijke verrichtingen.
Wat echter verder als bijzonder Neder-
landsch bestempeld wordt, komt mij voor
als het eveneens reeds genoemde vasthou
den aan de Nederlandsche idylle, die wij
daarom niet zoo hoog kunnen aanslaan,
omdat zij ten slotte een volk onbekwaam
maakt voor den strijd om het bestaan, het
geen reeds in tijden van felle botsingen
der tegenstellingen tot uiting gekomen is.
Ik hoop, dat het Nederlandsche volk met
dezen bij zonderen Nederlandschen aard
niet dezelfde ervaring opdoet, die wij,
Oostmarkers, eens hebben opgedaan met
het z.g. Vaderlandsche Front, dat een sa
menraapsel was van alle mogelijke rich
tingen, alleen niet van volksch bewuste
overtuigingen, uitsluitend met het doel
zich door alle mogelijke internationalis
men tegen een ware volksche vernieuwing
te beschermen.
ENGELAND.
Wat zou dan de voorwaarde zijn voor
het vasthouden aefn zulk een toestand?
Toch niets anders dan een overwinning
van Engeland, doch ook die zou thans niet
meer voldoende zijn. De wereldsituatie
van September 1939 komt niet meer terug.
Ook een overwinning van Engeland zou
niet tot den vroegeren evenwichtstoestand
leiden, doch in tegendeel tot den chaos..
Engeland heeft bovendien de gewoonte,
zijn verplichtingen te voldoen met de saldi
en schatten van anderen, bij voorkeur van
zijn bondgenooten. Wanneer er thans nog
iemand in Nederland is, die zich de defi
nitieve nederlaag van Engeland niet kan
voorstellen, dan houdt dit verband met
het ongewone van de voorde Nederlan
ders nieuwe gebeurtenissen en denkbeel
den. Wanneer echter nog iemand in een
overwinning van Engeland gelooft naar
analogie van 1918, dan kan men slechts
zeggen: „Niets vergeten en ook niets ge
leerd". Overigens is het precies dezelfde
geestelijke hpuding, die wij in Engeland
zelf zien. Het is werkelijk primitief en
eentonig zooals de Engelsche z.g. staats
lieden en legerleiders, die een gezegenden
ouderdom bereikt hebben, de ontwikke
ling van den wereldoorlog trachten na te
bootsen. Toen ging het met de blokkade,
ten minste zij geloofden dat. Nu dachten
zij, dat het weer zoo zou gaan en dat zij
achter de Maginot-linie een „opwinden
den" oorlog zouden beleven. Toen ging
het met de ontbindingspropaganda onder
het Duitsche volk. Thans laten zij precies
dezelfde oude walsen spelen, zoodat men
hoogstens met een meewarig lachje derge
lijke onzin moet constateeren.
In de eerste plaats kwam toen echter de
militaire stoot via den Balkan. Ditmaal
moest precies hetzelfde herhaald worden.
Thans moet eigenlijk een objectief waar
nemer door het mislukken van al deze
pogingen de ware toestand eindelijk dui
delijk worden. Waar moet dan na de over
weldigende overwinningen in het begin
van den vorigen zomer nog een Engelsch
leger op het continent vaster voet krij
gen? Ik kan u niet zeggen hoe sterk de
Duitsche weermacht is. Den vollen omvang
ken ik zelf niet, doch dat, wat ik ken, is
voldoende. Wat menschelijkerwyze bere
kend kan worden en zich, waar ook in
Europa, zou kunnen voordoen, wordt uit
geschakeld.
En daarbij komt, dat de Engelschen toch
geenszins zulk een sterk volk zijn. Hun aan
tal is immers nauwelijks de helft van dat
van het Duitsche volk en bovendien moe
ten zij nog al hun toevoerwegen over zee
openhouden, wat hun, zooals men weet, niet
meer gelukt, vooral echter de vele schepen
bemannen, die hun zoowel levenmsiddelen
als grondstoffen, als ook wapens moeten
brengen. Waar vandaan willen zij dan nog
de mannen halen, om tegen de millioenen-
legers van het Duitsche volk 85 millioen