QwtaaH&wgd Ceaetiómimmum Momentje WOENSDAG 12 MAART 1941 32ste Jaargang No. 9895 ^cGeid&rlieSou/i^a/nt Telefoon: Redactie 20015. Administratie 20935. DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Giro 103003. Postbus 11. Dit nummer bestaat uit «wee bladen. V Beter onderling begrip Wat is het mooiste, waarnaar de K.R.O. in het verleden heeft gestreefd, en wat de K.R.O. in het verleden heeft bereikt? Wij behoeven geen oogenblik te aarzelen vóór het beantwoorden van deze vraag; bij ons bestaat over het antwoord, dat ge geven meet worden, niet de minste twijfel. Dat antwoord is: dat de K.R.O. door lijn -uitzendingen wederzijds veel vooroor deel, wanbegrip, misverstand heeft wegge nomen, heeft, weten te wekken en te ver diepen onderling begrijpen en waardeeren. De katholieken zelf hoorden in hun radio spreken en oordeelen over niet-gsest- verwanten, over „tegenstanders," zooals een christen behoort te spreken en te oor deelen over zijn mede-menschen; hoorden in de bespreking van anderer meeningen en stelsels een objectief begrip ervan en een waardeering voor het goede, dat er in ligt opgesloten. Dat is, naar onze overtuiging, het mooi ste geweest in het streven en werken van den K.R.O. Radio-uitzendingen, die het tegenover gestelde van goed begrip en j-uiste waar deering bereiken, zijn er in het verleden óók geweest, betrekkelijk veel en van ver schillende kanten en zijn er, helaas, heden nóg. Als domheid en laster door de radio de vrije teugel wordt gelaten, dan is de radio de ergste sta-in-den-weg in het, in dezen tijd meer dan ooit noodza kelijke, streven naar bundeling van alle krachten in ware eensgezindheid. De K.R.O. heeft steeds gestaan in het teeken van dat streven. Wij hopen, dat dit cultureel en zoo volmaakt in den* geest van den nieuwen tijd passende! werk zal kunnen worden voortgezet. Wij willen ons hier aansluiten bij den wensch van on zen collega in het „Huisgezin", die o.m. schrijft: „Daarom, al is er dan van een als geslo ten geheel gedacht katholiek programma geen plaats meer in den één en Nederland sdien omroep, we hopen toch, dat de on derhandelingen, die gevoerd worden om verantwoorde katholiek-religieuse uitzen dingen, alsmede uitzendingen, welke meer in het bijzonder van belang zijn voor het katholieke volksdeel, mogelijk te maken, «uilen slagen. Niet enkel, omdat daardoor zal kunnen ■worden voortgezet zij het misschien in meer 'beperkten omvang het cultureele werk, dat de K. R. O. zoolang voor de ont wikkeling in eigen kring heeft verzorgd, maar ook omdat daardoor een weg open blijft om ons katholieke geestesleven nader te brengen tot het geheele volk." EXTRA HULP VOOR GESTEUNDEN. De waarnemend secretaris-generaal van het departement van sociale zaken heeft aan de gemeentebesturen een circulaire gezonden, waarin o.m. gezegd wordt: Evenals voor het afgeloopen dienstjaar, zal ook voor 1941 extra-hulp in den vorm vein kleeding, dekking en schoeisel kunnen worden verstrekt aan ondersteunde en te werkgestelde werkloozen en aan de z.g. onder groep B. vallende kleine-grondge bruikers en tuinbouwers. De rijksbijdragen zullen hiervoor als volgt worden berekend: Voor de ondersteunde en tewerkgestelde arbeiders. Hiervoor mag over het dienstjaar 1941 per gemeente ten hoogste worden besteed een bedrag, gelijk aan het gemiddeld aan tal werklooze arbeiders, dat over de eerste 10 maanden van 1940 als werkzoekenden bij de plaatselijke organen der arbeidsbe middeling stond ingeschreven, vermeerderd met het gemiddeld aantal tewerkgestelden over de zelfde maanden, vermenigvuldigd met 6.50. Van dit bedrag komt 2.— ten laste van de gemeente en 4.50 voor rekening van het departement van sociale zaken. Voor de B.-boeren en B.-tuinders. Voor dezen mag over 1941 per gemeente ten hoogste worden besteed een bedrag gelijk aan de gemiddelde aantallen B.-boe ren en B.-tuinders over de eerste maarden van 1940, vermenigvuldigd met 3.25. Van dit bedrag komt 2.25 ten laste van het departement van sociale zaken, zoodat vanwege de gemeente ƒ1.per B.- boer en B.-tuinbouwer moet worden bijge dragen. ONDERSTEUNING kan slechts worden verleend aan hen, die zich het nood zakelijk levensonderhoud niet kunnen ver- verschaffen, en het, hoewel een verzoek daartoe gedaan is, niet ontvangen van an deren, ingevolge de wet tot het verstrek ken daarvan gehouden, of van kerkelijke, bijzondere of gemengde instellingen. Aldus luidt art. 28 van de Armenwet en daarin ligt de grondgedachte van onze hui dige armenzorg opgesloten. Wie moet zorgen voor de armen, voor de hulpbehoevenden, de ouden van dagen, voor allen, die niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien? Op de eerste plaats de particulieren en wel te beginnen met de naaste familie leden, waarna de instellingen van particu liere liefdadigheid volgen. En pas wanneer die particuliere hulp te kort schiet, komt de overheid aan de beurt. Of zooals de Me morie v. Toelichting het uitdrukt: „De omvang van de burgerlijke armen zorg worde bepaald door den omvang van de liefdadigheidAan de samenleving zelve is het dan te bepalen, waar de grens tusschen beide zal liggen; naarmate de lief dadigheid meer opbloeit, zal het terrein van de overheidszorg inkrimpen". Men noemt dit het z.g. subsidiariteits beginsel. Is dit „beginsel" gebaseerd op een on veranderlijke wet, of is het niet meer dan een richtlijn voor de practijk, welke zich historisch als vanzelf heeft gevormd? WANNEER wij in zeer grove lijnen de ontwikkeling van de armenzorg schetsen, dan zien wij in de oudste tijden deze zorg uitsluitend liggen op de schou ders van de individuen. Ieder deed naar de mate van zijn krachten en naar de mate van zijn medelijden wel in zijn allernaaste omgeving. Het leven was eenvoudig, men stelde geen hooge eischen en er was altijd wel een stuk brood, dat gedeeld kon wor den met een ongelukkige, die er niet zelf voor zorgen kon. In het oude Rome hielden de rijke patri ciërs er heele zwermen „cliënten" op na, die lederen morgen postvatten aan de deuren der voorname huizen. Naarmate de bevolking en dus ook het aantal hulpbehoevenden vermeerderde, de beschaving voortgang maakte en de chris telijke charitas haar invloed gelden deed, werd de particuliere liefdadigheid meer ge organiseerd en in wij deren kring uitgebreid. Kloosters werden het middelpunt van lief dadige acties, congregaties en broeder schappen werden opgericht, welke de ar menzorg tot doel hadden. Naast de indivi- dueele en naast de particuliere georgani seerde liefdadigheid,, trad tenslotte de overheidszorg op, toen het wassende leger behoeftigen de krachten der particulie ren te machtig werd. De eene instantie nam dus van de ander over wat deze niet meer verwerken kon. De sterkere verlichtte noodgedwongen de taak van den zwakkere, zonder dezen laatste te willen uitschakelen. De georganiseerde liefdadigheid wilde niet treden op het ter rein der individueele zorg, doch nam slechts het surplus over. Evenzoo wilde de over heid slechts overnemen wat de particuliere zorg over het hoofd groeide. Hoezeer door het stijgen der nooden de z.g. subsidiaire overheidszorg op den voor grond is gekomen, moge blijken uit het feit, dat terwijl in 1879 nog slechts 43 van alle hulp door de overheid werd ver leend, dit percentage in 1938 reeds was op- geloopen tot 81 Voor 1940 mag dat per centage veilig op 85 worden gesteld. Nu is het waar, dat zich op het stuk van echte charitas heel wat bescheiden onttrekt aan het nieuwsgierige oog van de buiten wereld, maar dat deze illustratieve cijfers de waarheid toch zeer dicht nabij zullen komen, kan moeilijk worden ontkend. MOET MEN aan het subsidiariteits beginsel blijven vasthouden, nu nog, nu de zwakke en ongewisse krachten van het particulier initiatief meer en meer te kort blijken te schieten en straffe organi satie meer dan ooit een kwestie is van leven of dood? In Duitschland gaat men met het princiep der subsidiaire overheidshulp radicaal bre ken. Daar wordt als beginsel gehuldigd: de overheid zorge ervoor, dat aan iederen volksgenoot een levensminimum is gewaarborgd; dat moet niet worden over gelaten aan particuliere activiteit. De particuliere liefdadigheid zorge ervoor, dat de behoeftige iets meer krijgt dan het geen hij strikt noodig heeft om in het leven te bleven. Deze gedachte vonden wy dezer dagen uitgedrukt in een artikel van dr. Robert Ley in de „Deutsche Zeitung i. d. Nieder- landen". Dit artikel geeft de richtlijnen aan van de toekomstige ouderdomsverzorging in Duitschland, doch het is duidelijk, dat in dien men deze princiepen voor de ouder domsverzorging aanvaardt, mén dezelfde princiepen ook aan de armenzorg ten grond- TEGEN OPDRIJVING VAN PENSION EN HUURPRIJZEN. Waarschuwing van den gemachtigde voor de prijzen. Herhaaldelijk ontvangt de overheid klachten over opdrijving van pension en huurprijzen voor gemeubileerde en ongemeubileerde kamers. De gemach tigde voor de prijzen vestigt er nog maals de aandacht op, dat het verhoo- gen van pension prijzen en kamerhuur op grond van de prijzcnbeschikking 1940, no. 1 en het huurprijzenbeslüit 1940 is verboden. De handelwijze van pensionhouders of kamerverhuurders, die van hun pension gasten of onderverhuurders hoogere ver goedingen eischen, terwijl zij zelf door de genoemde verordeningen tegen opdrijving van hun huishuur worden beschermd, ver dient ernstige afkeuring. Tegen dergelijk misbruik zal, vooral in de gebieden, waar, door de oorlogshandelingen, woning- schaarschte is ontstaan, met groote streng heid worden opgetreden. Zoo noodig zal, indien aan het genoemde onsociale optre den geen einde komt, worden overgegaan tot het verplicht stellen van aangifte van alle gevallen van onderverhuur. BOTERBONNEN IN HOTELS EN RESTAURANTS. De directeur van het rijksbureau voor het hotel-, café-, restaurant en pensionbe- drijf heeft in overleg met het centraal dis tributiekantoor ten aanzien van het inne- mesn van boterbonnen in deze gelegenhe den richtlijnen gegeven, die o. ni. als ver plichting bevatten, dat voor het ontbijt maximaal 10 gram boter mag worden ge vraagd en voor de koffietafel 15 gram. Voor de overige prijzen wordt de onder nemer binnen de grenzen der redelijkheid vrijgelaten al dan niet een waarde aan consumentenbonnen in te nemen, over eenkomstig de in de spijzen verwerkte hoe veelheid boter. Indien de ondernemer er toe overgaat voor zijn gerechten meer dan 15 gram te vorderen, moet op elke spijs kaart ten minste' een gerecht voorkomen, waarbij deze gerens niet wordt overschre den, d. w. z. dat ten minste een plat du jour of vast menu met .een gang verkrijg baar moet worden isestèTd tegen inneming van slechts 15 gram' aan boterbonnen. HET RAPEN VAN EIEREN VAN IN HET WILD LEVENDE VOGELS. De secretaris-generaal van het departe ment van landbouw en visscherij heeft be paald, dat in het geheele rijk: a. Het zoeken, rapen en buiten openbare wegen en voetpaden vervoeren van eieren van kemphanen, wulpen, schooleksters, grutto's, tureluurs, meerkoeten en water hoentjes is toegestaan van heden tot en met 19 April a.s. b. Het ten verkoop in voorraad hebben, te koop aanbieden, verkoopen, afleveren en langs openbare wegen en voetpaden ver voeren van eieren van het onder a. ge noemde waterwild is toegestaan van heden tot en met 21 April, met dien verstande, dat het Vervoeren gedurende de data 20 en 21 April slechts binnen de bebouwde kom der gemeenten en langs openbare wegen en voetpadn is toegestaan. c. Het zoeken, rapen, ten verkoop in voor raad hebben, te koop aanbieden, verkoopen, afleveren of vervoeren van eieren van zwa nen, wilde eenden (alle soorten), ganzen, duikers, watersnippen en goudplevieren niet is toegestaan. slag moet leggen. Dr. Robert Ley schrijft dan: „De toekomstige ouderdomsverzorging van het Duitsche volk gaat van geheel andere princiepen uit als de vroegere sociale ver zekering. Deze werd opgevat als een toe gift op het door het particuliere initiatief verworven levensniveau. De toekomstige ouderdomszorg wil juist het omgekeerde. Zij verzekert van staatswege het noodzake lijk Tevensminimum en laat de verdere op bouw op dit fundament over aan de parti culiere spaarzaamheid. Na zorgvuldig on derzoek van alle omstandigheden, welke richting geven aan het leven van het ar beidende Duitsche volk, zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat de staatszorg het algemeene fundament van de instandhou- dign van het leven voldoende verzekeren moet, terwijl in de behoeften, welke meer de persoonlijke levenshouding raken, voor zien moet worden langs den weg van de particuliere bemoeienis. Op deze wijze zal naar te hopen is eindelijk de nood der oude en niet meer tot werken in staat zijde volksgenooten doelmatig worden weg genomen". Zou er voor ons ook reden zijn om te bre ken met het beginsel onzer Armenwet? Wie „ja" zegt en wij voor ons zijn ge neigd dit volmondig te doen moet er zich wel van bewust zijn, dat er heel wat moei lijkheden te overwinnen zullen zijn. Maar de cijfers (43, 81, 85 spreken toch een te duidelijke taal, dan dat wij niet zouden trachten met een forschen greep ruim baan te maken' voor een toestand, die reeds met onbedwingbaren drang bezig is te groeien. Mr. H. G. Duitschland en Nederland .Teder kan een goed patriot zijn, mits hij tevens een goed Europeaan is" De Duitsche overheid hecht groot belang aan persconferenties, dat is bekend. In Berlijn worden ze al jarenlang iederen dag gehouden. In Den Haag kennen we ze ook, zoolang de bezetting reeds duurt. De leider van die Berlijnsche conferenties, Hans Fritzsche, Is dezer dagen in ons land ge weest en op een der Haagsche conferen ties heeft hij op verzoek een toespraak ge houden, waarin hij verschillende vraagstuk ken aanraakte, welke voor de verhouding van Nederland tot Duitschland van belang zijn. Daar is allereerst de houding van de Ne- derlandsche pers. De heer Fritzsche ver klaarde geglimlacht te hebben, toen hij zag, dat officieele mededeelingen van Duit sche instanties dikwijls op de derde of vier de pagina waren afgedrukt. Ook toen hij in sommige kranten opmerkte, dat bij berich ten, die den lezer wellicht niet zouden „liggen", ter verontschuldiging „A.N.P." of „naar het A.N.P. ons meldt" werd toege voegd. Hij ziet daarin gemakkelijk op te sporen „handigheidjes". Maar de heer Fritzsche heeft niet alleen gelimlacht: „Er is toch ook een gevoel van diep respect over mij gekomen voor dit volk, dat zoo patriottisch is en ik heb de moeilijkheden aangevoeld, waarin dit volk verkeert, nu het een mogendheid in zijn land heeft, waarmee het een oorlog heeft gevoerd.. Op den grondslag van het aanvoelen der moeilijkheden en het begrip voor eenig wantrouwen, dat in Nederland nog leeft, heeft de heer Fritzsche zijn verdere betoog opgebouwd, een betoog, dat zich allereerst keerde tegen de stelling van Engeland, dat Duitschland dezen oorlog zou veroorzaakt hebben. Het opnemen van alle in een be sloten ruimte levende volksgenooten in één staat, noemde de heer Fritzsche een der primitiefste natuurrechten. Volgens dit recht nu zijn Oostenrijk en het Sudeten - land ingelijfd. Als een volk zich in zijn natuurljke ont wikkeling bedreigd voelt door een staat, die zich als de voorhoede van vijandelijke machtsconstellaties beschouwt, dan moet het voor klaarheid zorgen. Dat was het mo tief, hetwelk bij het bezetten van Bohemen Moravië en Slowakije heeft gegolden. Ten aanzien van Polen had Hitier door zijn aanbod van het voorjaar 1939 een soort van DuitschPoolsche symbiose voor oogen gezweefd, wat tot vruchtbare samen werking zou hebben kunnen leiden. De Poolsche politici zijn er niet op ingegaan. In grooter verband heeft de Führer zich ook zulk een arbeidsgemeenschap met Enge land gedacht. Maar zooals de heer Fritz sche beredeneerde toen bleek, dat de Engelschen het nieuwe Duitschland toch te lijf wilden, greep de Führer Polen aan, waarop Engeland aan Duitschland den oor log verklaarde. Het doel van Hitiers politiek was het ver jongde Duitschland te beveiligen. De loop der gebeurtenissen heeft er toe geleid, dat Duitschland thans een nieuw Europa wil scheppen. Met ongehoorde Duitsche offers zou Hitier den oorlog reeds lang tot een goed einde hebben kunnen brengen, zoo betoogde de heer Fritzsche verder, maar de Führer wil bloed sparen zoolang hij dit kan. Als het mogelijk is een omstreden gebied te winnen zonder een schot te lossen, dan zal de Duitsche weermacht dat zeker doen. Als voldongen feit wordt het beschouwd, dat het continent reeds thans vast m Duit sche hand is. Hierop echter wilde de heer Fritzsche den nadruk leggen: Duitschland is niet als imperialistische veroveraar deze landen binnengerukt, doch slechts ter vei ligstelling van zijn eigen levensrechten. Het laat daarom de toekomst van deze lan den geheel aan hen zelf over! Alleen, Duitschland zal niet lijdelijk toe zien bij het oplossen van de problemen, het zal ook het woord voeren en misschien een regeling voorstellen, welke het als de beste beschouwt. Als voorbeeld noemde de heer Fritzsche het Jodenprobleem. De ra dicale oplossing, zooals die in Duitschland werd doorgevoerd, zal volgens zijn overtui ging in haar geheel toch het Joodsche volk ten nutte komen, al maakt de thans leven de Joodsche generatie een moeilijken tijd door. Wanneer nu het groote, in centraal Europa gelegen Duitschland dit probleem heeft opgelost, dan zal het overige Europa hieruit op de een of andere manier leering moeten trekken. Het is van belang kennis te nemen van deze redeneeringen van den heer Fritzsche aldus de „Utrechtsche Courant" wyl we daarin duidelijke aanwijzing vinden voor hetgeen van ons verlangd wordt bij den opbouw van het nieuwe Europa, dat is: een duidelijke erkenning van Duitschlands leiderschap en een open staan voor de denkbeelden, volgens welke men in Berlyn tal van groote problemen heeft opgelost. Dit beteekent intusschen geenszins, dat niet ieder land zijn eigen gestalte mag geven aan de oplossingen, welke aan de hand worden gedaan. „Het nationaal-socialisme is zelf veel te nationaal dan dat het 't na tionalisme van andere volken zou willen miskennen of verachten.... Het nationaal- socialisme wil niet het imperialisme van de LENTE Hoera, de lente is er weer, ik heb mij dus verstout en greep myn dunne jas een keer, maar 't is nog vinnig koud. Maar toch de winter is voorbij, de zon schijnt op mijn hoed, en 't is dan ook nog wel geen Mei, ntaar 't wordt beslist weer goed. 't ls 's avonds nu al lekker licht, dat geeft de lente ook, op straat is 't menschelijk gezicht niet meer een levend spook. De hemel is al blauw en blij, iets wat ons zeer voldoet. Al is 't dan ook nog wel geen Mei, het wordt beslist weer goed. Het platje en het frisch balcon zijn weer wat meer in tel; de bedden in de vroege zon, die varen daarbij wel. En Ma verzet reeds het gety en koopt een zomerhoed, want toch, al is het nog geen Mei, het wordt beslist weer goed. Mijn zomerpak hangt al weer klaar 't kwam gisteren uit de kast. Die vetvlek is van 't vorig jaar, dat staat zoo goed als vast. De winter is al weer voorby, ik krijg dus goeden moed, want heusch, al is het nog geen Mei, het wordt beslist weer goed. Maar als 'k mijn pak ontvlekken laat en 't is weer mooi en net, ver speel ik, hoe het my ook staat, mijn laatste beetje vet. Maar 't hindert niet, ik voel my vrij, de zon gaat in mijn bloed, want ook al is het nog geen Mei, het wordt beslist weer goed. V WINTERHULPEN EDERLAND Gironummer van de W. H N. Stort op 5553 of 877. Kasvereeniging N.V., A'dam. Postgironummer 877. De Bank van de W. H. N. is 5553 toekomst zijnZiedaar ook een paar uitspraken uit de rede van den heer Fritz sche, welke in dit opzicht verhelderend kunnen werken. Het geheel is samen te vatten in dezen stelreegl: „Ieder kan een goed patriot zijn, op voorwaarde echter, dat hij tevens een goed Europeaan is". In den grond wordt hier niets nieuws verlangd. Het is een herleving van de Pan- Europa-gedachte, echter in een vorm, die ten volle rekening houdt met de nieuwe politieke constellatie, welke reeds in ander half jaar oorlog werd geschapen. AMSTERDAM 803.046 ZIELEN Een millioen in het jaar 2000? De statistiek heeft thans vastgesteld, dat Amsterdam op 1 Januari 1941 telde: 803.046 inwoners. Wij zijn dus de 800.000 zielen flink overschreden en op weg naar het mil lioen, welk getal echter, volgens stede- bouwkundige voorspellingen, eerst in het jaar 2000 zal worden bereikt! Hoe de stad aan den Amstel gegroeid is, blijkt uit de volgende cyfers: in 1622 woon den hier 150.000 menschen en in 1795 had Amsterdam 217.000 inwoners. De annexa ties van 1896 en 1921 brachten een flinke toeneming. In Februari 1930 werd aan de overzijde van het IJ de 750.000ste be woner geboren, hetgeen met cadeaux ge paard ging. Op 1 Januari 1938 had Amsterdam reeds 788.375 inwoners en door opneming in het Bevolkingsregister van alle hier vertoeven de vreemdelingen steeg dit aantal een jaar geleden tot even over de 800.000. Thans zijn wij weer een stapje verder naar de 900.0000, of als men wil naar het millioen. AMSTERDAM LEENT 15 MILLIOEN Naar het Amstertlamsch Effectenblad ver neemt heeft de gemeente Amsterdam een kortloopende leening van f 15 millioen bij bankiers opgenomen ter voldoening van de boete van 15 millioen, die de stad is op gelegd. Mr. Kropman stadsadvocaat van Amsterdam De Regeeringscommissaris voor Amster dam, de heer E. J. Voute, heeft in de vaca ture van stadsadvocaat benoemd mr. G. C. J. D. Kropman, oud-wethouder voor Amb tenaars- en Arbeidszaken. DUITSCH SPOORBOEKJE. Op 5 Mei verschijnt de eerste zomeruit- gaive van het rijksspoorboek (kleine uit- uitgave) betreffende de Duitsche spoor wegen. Het zal ook de verbindingen bevat ten met het neutarle buitenland. De post treinen zyn afzonderlijk aangegeven. Be stellingen worden r.u reeds aangenomen door het dienstpostamt Den Haag, Hooge Nieuwstraat en door alle overige kantoren der „Deutsche diens'rost Nied~r1*-J~".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1941 | | pagina 1