Mijn JVxeuwj.aatóibiiej ©e in dm w-ints.'i £en tafae.'ie.e.ttje. aan alle Neefjes en Nichtjes. Beste Jongens en Meisjes. Zie zoo, nu wil ik jullie ook eens een brief schrijven. Ik heb in den loop van dit jaar zooveel brieven gekregen van mijn groote en kleine lezers van uit de stad en daar buiten, dat ik het als een plicht voel ook jullie eens te verrassen met een brief je. En dit doe ik des te liever, daar deze dag zich juist zoo bijzonder leent, om sa men eens een oogenblikje met elkaar te praten. Maar laat ik jullie eerstens een „Zalig Nieuwjaar! wenschen. „Zalig" of gelukkig in alle opzichten. Het spreekt van zelf, dat die zelfde wensch ook uwe ouders, broers en zusters geldt. Ik wensch u alle geluk, gezondheid, levenslust, in één woord de vervulling van alle wenschen, die je zelf vormt voor het jaar, dat voor ons ligt en pas begonnen is. Wat zal het nieuwe jaar ons brengen? Dat is een vraag, die bij ons allen opkomt en vooral bij uw ouders en de grooteren, die de school reeds verlaten hebben en hun plaats heben ingenomen in de maat schappij. Dat is een vraag, waarop wij het antwoord moeten schuldig blijven en waar op alleen de goede God een antwoord kan geven. Maar in den donkeren nacht van de toe komst schittert een gouden heldere ster: het vertrouwen op Gods vaderlijke voor zienigheid. Zoo is het! De goede God weet wat voor U voor uw ouders, voor uw broers en zusters en voor mij, het beste is. Daar kunnen we gerust op zijn. Maar, daar moeten we voor bidden. Bidden is het voornaamste. Bidden is vragen. Vragen, blijven vragen. Gij moet bidden voor uw ouders; voor uw familie; voor allen, die u lief en dierbaar zijn. En zoo uw dankbaarheid toonen, aan uw ouders, aan uw priesters; aan uw mees ters. Wat zij voor u doen, beseft ge wel, maar kunnen jullie nog niet naar waarde schatten. Uw ouders vooral zijn dag en nacht in de weer, om u gelukkig te maken. Zij zor gen, dat u niets ontbreekt. Zij zullen zooals men dat zegt, het brood uit hun mond sparen, om het u te geven. Zij zitten aan uw bed, als een ziekte u overvallen is; zij zijn bedroefd, als gij bedroefd zijt; zij zijn blij, als gij het uitschatert van de pret.. En zóó leven uw ouders voor u; zij werken voor u; zij denken aan en voor u van den vroegen morgen tot den laten avond. Ge loof maar, als jullie lekker onder de wol ligt en heerlijk droomt van alles, wat on dervonden werd gedurende den dag, dan nog zijn vader en moeder en moeder vooral voor het welzijn der kinderen bezig. Ver geet dat niet! Vergeet dat nooit! En dan, wat doen de priesters voor u? Zij leeren u de wetten van ons H Geloof; zij wijzen u den weg, om later in den he mel aan te landen; zij zijn uw geestelijke vrienden, die alleen en uitsluitend uw ge luk hier en hiernamaals op 't oog hebben. En voor dat goed, dat ge aan uw priester te danken hebt, is dankbaarheid een plicht, en die dankbaarheid kunt ge alleen bewij zen, door veel voor hen te bidden en ook Gods zegen te vragen vooral op den eer sten dag van 't jaar, voor 't volle jaar dat komen gaat.voor uw priesters. En zoudt gij dan uw onderwijzers ver geten? Dat kan niet zijn! Wat zij voor u doen, naast uw ouders en naast de priesters, kunt gij ook nog niet ten volle beseffen. Dat is zooveel, waar je nu nog niet over denkt. Later, als je groot bent; als je twintig jaar of nog ouder bent, dan begrijpen jullie, wat ge aan uw onder wijzers en onderwijzeressen te danken hebt. Dan begrijpt ge de moeite, die ze zich getroost hebben, om je datgene te leeren en in te stampen, wat er noodig was in het latere leven; dan begrijp je, waarom wel eens gestraft moest worden; een straf die je nu te zwaar en soms onrechtvaardig lijkt; dan heb je spijt, van ieder brutaal woord, in drift geuit; van iedere daad van verzet en koppigheid, slordigheid en lui heid voorheén in school gepleegd; dan staat uw leeraar voor u, als de man, waar aan ge naast uw ouders en naast uw pries ters, alles te danken hebt, wat je thans aan geestelijke goederen hebt verworven en waar ge nu uw voordeel mee doet en wadlwan ge nu de vruchten plukt. Daarom wees gehoorzaam in school; wees vlijtig en doe uw best en geef geen reden tot klagen. Dat is de beste dank, dien ge aan uw leermeesters kunt geven. En nu moet ik mij nog van een plicht kwijten ten uwen opzichte. Allen, die met mij samenwerkten en een versje instuur- den, een mooi briefje schreven, een ver haaltje maakten, een opstelletje verzonnen, of aan onze wedstrijden deelnamen, breng ik dank. Door uw aller hulp en steun is Ons Hoekje geworden, wat het is: een wei- OUDEJAAtt. door Anny van Diest Dreunend klinken twaalf slagen Door den kouden. stillen winternacht Afscheidsgroet aan ueze dagen Aan een jaar, dat weer zijn taak volbracht! Dreunend brengen twaalf slagen Aan de menschen, in deez' nacht: De boodschap, dat een nieuwjaar gaat beginnen Een nieuwe tijd ons nu weer wacht.. Dagen schaarden zich tot weken; Weken, maanden werden weer een jaar Nu behoort die tijd tot het verleden Afscheid aan het oude is weer daar. Ons aller oog wordt nu gevestigd Op de toekomst, die voor ons ligt Op den nieuwen tijd die nu gaat komen Wordt aller hoop nu weer gericht. Ik wensch aan allen die dit lezen Rijk of arm, en groot of klein, Dat dit jaar voor U steeds weze Vol geluk en zégen: rijk van zonneschijn! ZALIG NIEUWJAAR door Cor 1 i Diest. Hallo, jongens en meisjes hier ben ik weer, En schrijf voor allen hier neer, Wat ik wil wenschen: Aan U allen, ook aan and're menschen, Aan ieder die deze regels lezen Wensch ik, dat dit jaar moge wezen Vol geluk, voorspoed en zegen Want aan Godes zegen is al gelegen, Blijf gezond, dat moet me van 't hart; Blijf bevrijd van ieder leed of smart! Oom Wim, ik druk U 't eerste de hand En wensch U, als redacteur van de kinderkrant, Dat onze kring steeds grooter worden mag. Ik wensch U veel vreugde 't komend jaar En aan heel de welwillende lezersschaar. Laat dikwijls schallen 'n klaterende lach. En nu schreef ik alles, wat ik zeggen wou En maak nu weer plaats voor 'n ander wat jou? EEN NIEUWJAARSWENSCHJE VAN PIETJE, door Tante Marie. Lieve Ouders, Al ben 'k nög klein, Toch kom 'k nu fijn Een versje voor Nieuwjaar opzeggen. Gij dacht dit wel niet, Dat ik, zoo U ziet Dit durf en al kan, zou 'k zeggen. Ei, hoor nu eens toe, U, vader en moe En luister naar uw zoontje eens even! Ik vroeg in de kerk, Geluk en veel werk Een lang, opgeruimd en mooi leven. Is dit niet genoeg, Wat 'k Jezuke vroeg, Dan zal 'k nog meer voor u vragen. Beloof u ook nog, Gehoorzaamheid toch In huis en in school alle dagen. En nu ga 'k heen, En geef u meteen, Een kus om mijn liefde te toonen. En nugoeie dag Zeg ik met een lach: Zal later U alles beloonen. kome gast in ieder huisgezin. Ook voor het jaar dat komt, reken ik weer op uw aller medewerking. En nog eens tot slot van dit brief..e: ik wensch u allen èn uw ouders èn familie een hartelijk „Zalig Nieuwjaar". Oom WIM. Voor de grooten. ET IN TERRA PAX HOMINIBUS. door Anten Roels. Met bonzende slagen bebeukten de zwa- ze kanonnen de vijandelijke stellingen. In lange rollers trilden de luchtlagen na en het was, of overal echo's opdoken om de denderende geluiden voort te planten. In de verte verried nu en dan een fel-ópste- kende gloed het inslaan van een granaat. Hoog in de lucht dreunden vliegtuigmo toren hun sonore, maar eentonige zang Priemende zoeklichten doorkliefden de duisternis, trokken lange, scherpe lijnen langs den blauwen hemel en verdwenen even plotseling als ze gekomen waren. Eensklaps stortte zich een eskader onder waanzin wekkend sir-"-cgehuil door Oom Wim. Het zijn de teere vogels, die op dezen ooger.blik Bij strengen vorst en sneeuw en hagelslagen 't meeste lijden En daarom juist zijn aangewezen op uw steun En hulp in deze nare, bange, gure tijden. Nu treft geen jubiellied ons oor, want elke stemme zwijgt, Als sloot, rivier en gracht in sterke boeien zijn geslagen. En spiegelgladde banen lokken groot en klein, Tot d'edele sport, waaraan zich iedereen kan wagen. Waar halen onze lieve zangers 't eten dan vandaan. Als alle waters, tuinen, velden liggen stijf bevroren? En alle straten liggen vol met vrachten sneeuw? Wel dan is leed, gebrek, hun allemaal beschoren. Zij komen dan bij ons en zien vast uit naar u en mij, Of wij geen korstje brood of stukje kaas hun geven Om hen te redden van den wreeden hongerdood, Die al zoovelen dezer zangers heeft doen sneven. Vooruit, dan alle lezers van ons blad vooruit, Redt gij de kleine zangers, die zich dankbaar later toonen. En zingen hier, en kweelen daar en fluiten elders weer, En zoo door dankbaarheid uw liefde zullen toonèn. scheerden tot op weinige tientallen meters over den grond.... Even later klonken met ontstellende kracht en bruutheid de ontploffingen. Brokstukken ijzer en steen vlogen in het rond. Aan de horizon spoot een steekvlam omhoog, waar een bom een gashouder vernietigd had. Dan werd het weer stil. Tot opnieuw de aarde trilde door de mo kerslagen der zware artillerie. In dezen nacht werd vóór tweeduizend jaren in een koude stal het Goddelijk Kind geboren, terwijl aan de rijk-besterde lucht een Engelenkoor zang van den vrede, die komen moest over alle menschen van goeden wil. In dezen nacht werd geboren de Koning aller Koningen. En de ouders? Zij hadden geen wieg om Hem in neer te leggen, geen dekens om hem te warmen. Mat betraan de oogen keken zij elkaar aan -n opeens voelden zij, vat nog nimmer over hen ge komen was: de ellende van arm te zijn, nu ze dit Kind niet geven konden, waar het recht op had: een rijke, goed-verwarm- de kamer, een donzend bedje en zijdenbe- stikte dekens. Het Kind, dat hier in armoede van kou en kommer te huilen lag, was de groote Verlosser, die de menschheid van den eeuwigen ondergang redden kwam; die dit onwaardige offer brengen wilde om Zijn Goddelijken Vader met de zondige schep selen te verzoenen. Deze Verlosser kwam den vrede brengen als een kostbaar goed, dat zegenend over de menschen zou ko men, die van goede wille waren. En die niet van goeden wille zijn? Voor dezen is geen vrede. Buiten woelen de verschrikkingen van den modernen oorlog, waarvan wij vurig hopen, dat hij spoedig ten einde zal zijn, om niet nog méér ellende over de arme menschheid te brengen. Wéér herdenken wij de stille komst van den machtigen Vredevorst te Bethlehem, dien de wreede Herodes vruchteloos trachtte te dooden. Zóó ook weten wij, dat eens de vrede zal zegevieren over het geweld van den strijd en dat wij, jon-ge menschen, mogen medewerken aan den opbouw van een nieuwe wereld, waarin hopelijk een groo- tere plaats iè toebedacht aan de eeuwig- jonge Kerstgedachte. ZALIG NIEUWJAAR! door Cis, Piet, Riekie en Annie Homan. Ons vroolijk klaverblad Wenscht heel de lezersschaar Oom Wim en alle menschen Van harte een „Zalig Nieuwejaar."! Veel gelukkige, mooie dagen Moge dit jaar U geven; Elkander vreugde schenken Zij hierbij steeds Uw streven. Vele prettige, mooie dingen Mogen U worden aangebracht Wenscht U: „het vroolijk klaverblad" Dat vriendelijk U tegenlacht! NIEUWSJAARSWENSCHE VAN JANTJE door Tante Marie. Ik kom vandaag op dezen dag, Met blijden lach En zal een versje voor gaan dragen. Hoe vindt ge dit van kleine Jan, Die dit al kan. En dat zoo zonder u te vragen? Het eerst, wat ik deed vandaag Was oh zoo graag, Voor U, nu veel, heel veel te bidden. Te bidden tot Ons lieven Heer, Zoo goed en teer Dat u steeds blijve in ons midden. Dat Hij u schenke telken keer En altijd weer Zijn rijkste zei_en, hier op aarde. Als dank van mij, voor al 't goed In overvloed Dat ik, niet schatten kan in waarde. Maar als ik groot ben en een man, En werken kan, Dan zal ik werken voor u beiden. Dat is mijn dank nu en uw loon Zij later vast de hemelkroon. Want weet, na lijden komt verblijden. „VOORBIJ, VOORBIJ". door Han Slabbers. Voorbij, voorbij het is geweest, Het schoonste, aller feest. Alleen de boom in stille pracht Herinnert nog den Heiligen nacht. Nog staat de kleine stal er bij Met Kindje dat op strooisel lei. Nog knielen herders biddend neer Maria kust haar Kindje teer. Nog dalen eng'len van omnoog En vegen lieve oogjes droog Van 't Kindje, dat zoo bitter schreit Omdat het denkt aan dezen tijd. Voor bij, voorbij, het is geweest Het schoonste aller schoonste feest O Goddelijk, Goddelijk Kindje klein 't Was haast te schoon om waar te zijn. O neen toch, neen het mag niet heen. Luister, luister, Kindje kleen, Belicht ons met Uw Heilige schijn O laat het altijd Kerstmis zijn. Het heeft ons zooveel vree gebracht De stilte van de Heilige Nacht, Die hebben wij zoo goed gevoeld Het heeft ons zinne zoo bekoeld. O Kindje, Kindje, wil niet gaan Ach laat ons niet alleene staan Wijs ons den weg in't tranendal Gij Koning, Schepper van 't heelal. Niet in de stal van 't ruwe hout De wind die giert, het is zoo koud. Mijn hart, dat maak ik tot uw woon Het wordt zoo schoon, zoo schoon, zoo schoon. En komt die Heilige Nachte weer Dan kust Maria 't Kindje teer, Dat lachend in Zijn kribbe leit, Omdat het denkt aan dezen tijd. Dat mensch, met diepe oorlogswond Den weg naar Uwe stalle vond. Dan is de vree op aard gedaald, De Koning Christus zegepraalt. U vraagt 1. Wat is een epidemische ziekte? 2. Ik las van een „enfant terrible". Wat is dat? 3. Vader las het woord „euphemie". Wat is dat? 4. En „anno" dan? 5. Hoeveel waarde heeft een „roebel"? 6. Wat is een scribent". Wij antwoorden 1. Dat is een ziekte, die zich opeens openbaart, zich overal verspreidt, en weer verdwijnt, zooals pokken, cholera, pest, in fluenza enz. 2. Dat is een ondeugend kind, of liever een kind, dat er alles uitflapt, tegenover niet-huisgenooten. 3. Dat is Grieksch, bet. vergoelijking door verzachtende uitdrukkingen. Men spreekt van „euphemistisch gezegd" wil dan zeggen: vergoelijkend, verbloemend, verzachtend, bewimpeld. 4. Anno is latijn bet. in het jaar. Zoo spreekt men van: Anno currente in het loopende jaar., Anno mundi in het jaar der wereld. 5. Op het oogenblik weet ik niet de waarde te zeggen. Vroeger was een roebel ongeveer 13/4 gulden. 6. Een schrijver. Schribent is latijn. Een scriba is een secretaris; hij die alles bij houdt (inschrijft). Een scribax is een veel schrijver, een samenflanser van boeken. Wie wat te vragen heeft, vrage. Oom WIM. door Cor. 't Was Driekoningen-avond, jaren ge leden. Janneman zat te droomen over zijn mooi prentenboek, waarin de Driekoningen af gebeeld waren op hooge kameelen, rijk uit gedost met wijde, mooi gekleurde mantels, geheel omzoomd met hermelijnen kragen en versierd met gouden knoopen, ze had den zijden doeken om 't hoofd gewikkeld en droegen daarop een gouden kroon met rijksappel en kruisje er op en glinsterende juweelen in de ronden. Danplotseling vroeg hij met zocht stemmetje: Papa, wan neer komen de Driekoningen? Van avond, Janneman, luidde 't antwoord; als wij al len slapen, want weet je, ze willen niet door de menschen gezien worden. O, her nam 't kind, maar zullen ze dan den weg wel weten, wanneer 't zoo donker is? ik ben bang, dat ze zullen verdwalen! Och neen, antwoordde Vader weer, je weet toch dat die mooie glinsterende ster hun den weg zal wijzen. Och, Papa, laat ons dan vanavond gaan kijken, als ze langs zullen komen op den grooten weg? 't Knaapje kan maar niet begrijpen, waarom Vader zoo lachte en antwoordde, dat dat niet kon. Teleurgesteld bleef Janneman stil zitten en droomde weer boven zijn mooi boek. Wat "zou hij graag die stoet voorbij zien trekken; de drie Koningen zetelend op hun hooge kameelen met kleurig, met fluweel en zijne bekleede zadels; er zouden wel soldaten bij zijn met klaroenen en trom men en andere muziekinstrumenten, zoo als hij al meermalen soldaten in lange rijen voorbij had zien gaan. Terwijl hij zoo zat te mijmeren nam Moeder haar 'krullebol in de armen en bracht hem vlug naar zijn bed, 't was tijd om te gaan slapen voor 't ventje. Maar toen Moeder naar beneden was gegaan en Jan de deur van de huis kamer had hooren sluiten .glipte hij vlug uit zijn bed en tuurde telkens naar de lucht of hij die mooie hel glinsterende ster al kon zien; dan luisterde hij weer scherp toe, of hij het geluid al hoorde van de jui chende klaroenen of 't geroffel der trommen Niets hoorde hij. Wacht hij zou maar eens gaan kijken, of hij al iets zag aankomen. Vlug klauterde hij zijn bed uit, kleedde zich aan, ging stil naar beneden en schoof de grendel van de keukendeur. Gelukkig de deur piepte niet, niemand kan hem naar buiten hooren gaan. Maar wat was het koud en donker builen, neen, hij durf de niet verder, hij ging maar liever weer terug. Vlug sloop hij weer de keuken in, deed de deur weer op den grendel en haastte zich weer den trap op. Bijna bo ven gekomen hoorde hij hoe iemand de deur van den huiskamer opende. Het ventje schrok ervan en wilde nog sneller loopen, maar, helaas, hij stapte mis en viel naar beneden. Met gesloten oogen bleef hij liggen en beangst nam Moeder, die vlug toegeschoten was, haar jongen in de armen en bracht hem naar zijn bed. Ds dokter, die onmiddellijk ontboden was, constateerde zware hersenschudding en schudde zorgvol het hoofd. Stil bleef de kleine patiënt liggen. Opeens met een lichte kreet richtte hij zich op. In zijn koortsvisioen zag hij, hoe op groote statige kameelen de drie koningen, rijk uitge dost, naderen, met groot gevolg, allen in kostbare kleeding en met allerlei muziek instrumenten. Ziet, zij merkten Jan, ja, bij ging naar hen toe. Daar nam de goede zwarte koning den jongen voor zich op zijn kameel, hij hield den knaap stevig vast, uit vrees dat de jongen zou vallen en voort ging de stoet weer. Kijk de ster ging vooruit en bleef hun geleiden. Daar na derden zij het stalleken. Hoe straalde het Kindje in Zijn kribje! En hoe mooi zon gen de Engelen. Jan mocht ook bij hen komen en meezingen. O! hij mocht nu al tijd bij hen blijven, met hen spelen en zin gen altijd bij dat Kindeke zijn. Hij was zoo blij, zo ogelukkig. Maar bij het bedje snik te een ontroostbare Moeder en trachte een diep oneroerde vader zijn tranen in te houden. Stil hadden allen geluisterd en waren diep onder den indruk door het ontroerend slot. De kaarsen waren langzamerhand uit geloofd. Moeder schakelde de schemer lamp aan en knipte de lamp aan, zoodat de kamer hel verlicht werd. De kleintjes de den hun avondgebedje nog éénmaal bij het kribje en zonder pardon werd het troepje naar bed gestuurd, morgen begon de dag weer vroeg. Driekoningen-avond had een waardig slot aan het schoone Kerstfeest gegeven. ATTENTIE. De volgende week komen de Prijsraad sels! met.schiterende prijzen, 47 in getal! Zegt het voort! Tot mijn spijt heb ik voor eenige mooie bijdragen over het St. Nicolaasfeest en over Kerstmis weer geen plaats. Ik zal alles be waren voor 't volgend jaar. De volgende week komen de namen die meedongen aan dezen wedstrijd. Oom WIM.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 16