Correspondentie
Joke Romijn, Noordwyker-
boui Groot gelijk Joke, als Nelie een
briefje schrijft, doe jij het ook maar. Zoo
doende krijg ik twee mooie briefjes van
twee leuke nichtjes, wat ik zeker waar-
deeren moet. Je verjaardag op 22 Sept.
had ik heusoh niet vergeten. Dan zal de
vlag wapperen op de Gooiweg 0 en zal
heel Noordwijkerhout weten, welk juffer
tje jarig is; let maar eens op. En om je
plezier te doen (en wie zou dat niet doen?)
laat ik eens hooren, hoe jij al een aardig
versje voor ons Hoekje weet te maken.
Daar is Joke.
Toch naar school.
Al is de winter toch wel koud,
Toah ga ik er wel door.
Ik ga dan met m'n zusje Rie,
Al tintelt ook ons oor.
Wij worden zelfs ook niet moe,
Al is de afstand wijd.
Een mooi verhaal vertel ik dan
Want dit verkort den tijd.
En is het sprookje uitverteld,
En zijn we half op pad.
Dan volgt dra, ei let eens op,
Ook van „De gelaarsde Kat".
Zoo zingt Joke en ik zeg dat ze mooi
zingt en vaker voor ons dichten mag.
Dag Jo! Groet je ouders van me; de hand
voor jou en voor Nelie!
Nelie Romijn, Noordwijker
hout. Ja Nelie, jullie had me wel lang
laten wachten, maar nu is de schade inge
haald en ben ik dubbel tevreden. Zoo, zoo,
waren van 't jaar zooveel bramen niet?
Dat is jammer! Maar wat er aan te doen?
We kunnen geen zon tooveren, als het
regenen wil of omgekeerd. Dus maar te
vreden zijn, zooals O.L.H. het geeft. Denk
je ook niet zoo, Nelie? Maar, maar, wat
hebben jullie meegemaakt. Nu kan ik me
best begrijpen, hoe blij je was met het
nieuwe huis op de Gooiweg. Het is me
wat te zeggen! Wat zullen jullie blij zijn»
als dat akelige „vliegen" gedaan is. En je
verhaaltje? Als ik veel plaats had, liet ik
het afdrukken, nu zal ik het nog eens be
waren. Die Joris had zijn verdiende loon,
hè! Dag Nelie! Tot later!
Nanny Roosen, Sassenheim.
Dom van me, dat ik Rie schreef, als het
Nanny moest zijn. Ik heb het nu goed ver
beterd en je zult den 15en Februari een
naam vinden, die precies luidt, als die van
een lief nichtje uit Sassenheim. Zoo, zit
jij al in de zesde klas! En dan naar de
M.UL.O. en dan naar de....? Waar dan
naar toe? Dat hoor ik nog wel! Anders zal
ik het Oom Leo eens vragen, die ik zeer
goed ken, en die ik jouw groeten wel eens
zal maken. Dat wel eens met z'n achten
een ,hels lawaai" kan zijn, begrijp ik. Wat
is Amsterdam toch groot, hé! Die paar
dagen bij Oma zijn zeker ook omgevlogen,
net als de vacantie! Heemstede is ook mooi.
Be, voor mij, zou daar nog liever wonen,
dan in groot Mokum. En jij? Het versje
wacht ik af! Dag Nanny! Groet alle huis-
genooten van me en vengeet vooral niet de
jongste van 11/2 jaar. De hand voor jou!
Betsie en Catrientje Parle-
vliet, Wassenaar. Zoo, zoo jonge
dames, al van school? En nu? Wat gaan
jullie nu doen? Verder studeeren of moe
der helpen in de huishouding? Dit hoor ik
nog wel eens! Ik wensch jullie in ieder ge
val veel succes en ik vind het leuk te
hooren, dat jelie ons krantje blijft lezen.
Doet dat! Er is nog altijd wat uit te leeren.
Met hand en groet voor alle huisgenooten!
Anny van Diest, Sassenheim.
Dank voor je hartelijk briefje en verhaaltje
en versje! Nog jullie beidjes van harte ge
feliciteerd. Beterschap met Cor! De hand
voor U beiden en veel groeten voor
moeder en gefeliciteerd met geboortefeest!
Adriana v. <L Veer, Leiden.
Utrecht is mooi Adriana en veel grooter
dan Leiden; 2 x zoo groot haast, wist
je dat wel? Het spoorwegmuseum heb ik
niet gezien, wel van gelezen. Als ik er
^veer kom, ga ik ook vast eens kijken.
Scheveningen blijft onze mooie badplaats.
Ik zou zeggen, de mooiste van ons land, al
zijn er, die wat ligging betreft Noodwijk
mooier vinden. Dag Adriana Help jij moe
der maar trouw, dan wordt jij moeders
rechterhand. Veel groeten voor U allen!
En nu zetten we een punt.
De correspondentie wordt de volgende
week voortgezet. Ik groet U allen.
Wie een brief schrijft, krijgt een ant
woord terug.
Oom WTM
HET NIEUWE BOEK VAN ANSJE
door Tante Marie.
Ansje spreekt:
Ik kreeg op mijn verjaardag.
Een prachtig boek van moe.
Een boek vol mooie plaatjes
Met 'n klein verhaaltje toe.
Onnoodig u te zegigan,
Hoe welkom mij dit was;
Ik had veel tijd tot lezen,
En kwam mij dus van pas.
Want d'avond werd al langer,
Het huiswerk was zoo af,
Dan is zoo'n boek 'n uitkomst,
Want lezen is geen straf.
't Verhaaltje was heel koddig.
Ik las van 'n groote reus
Met voeten als een tafel,
En 'n dikke, roode neus.
Hij woonde zoo alleenig
In 'n groot en heel dicht ibosch;
Hij sliep maar op de planken,
En 'szoftiers op 't mos.
En iedereen was bang ook,
Te komen in dat woud.
Want hij was daar de koning,
De koning zonder goud.
Zijn huis was erg vervallen:
Het lekte danig door.
Maar daar gaf hij geen zier om,
Hij liet 't druppen, hoor!
Op zeek'ren dag gebeurde
Iets heel verschrik'lyks, zeg!
De bliksem sloeg zijn hiuisje,
Zoo dwars door midden weg.
Nu ligt ie daar begraven,
Onder hout en steen en pan.
En iedereen is blij nu,
Daar hij niets doen meer kan.
Zoo las ik in 't boekje
En vond dit heel, heel fijn.
Ja 't is een éénig boekje,
Al is 't dan ook klein.
Eèn nieuw rijmpje van Gonnie
L
Van een walvisch, die kiespijn had!
Wallie was een reuze walvisch,
Maar ach, hij had vaak pijn!
Zeg, denk nu niet dat walvisschen
Geweldig moedig zijn!
NeenWallie was 'n sukkel,
En had drie dagen lang
Gewacht, met naar de tandarts te
stappen,
OWallie was zoo bang!
lederen avond, als ie slapen ging,
Had ie bij zich zelf gezegd:
Morgen zal het beter gaan,
Die kies is niet zoo slecht!
Maar den volgenden dag was 't erger,
Dan beter; want hij had
Zooals andere visschen van zijn soort,
Een kou in zijn mond gevat!
Wallie spoelde met warm water,
Maar ach't hielp ook niet veel.
Het werd steeds erger en daarbij
Kreeg ie ook pijn al in zijn keel!
Ook zijn wang werd al steeds dikker
En nog dikker, totdat
Het leek, of hij een luchtbal
Achter zijn groote kiezen had!
Hij droeg 'n wollen doek om de kaken,
Maar ach, 't gaf geen zier!
Ook slikte hij 'n soort zeewier-poeders,
Ja iedere dag wel vier!
Arme Wallie kon niet slapen,
Niet slapen zoo meen'ge nacht,
Eindelijk begrijpt ie toch, dat ten slot
Een tandarts op hem wacht.
Maar Wallie had nu eenmaal
Er een stille hekel aan,
Om alleen en met 'n dikke wang,
Naar 'n geneesheer te gaan!
Doch 't moest er wel van komen,
En dus ging hij op weg,
De pijn werd erger, dan zijn bangheid,
Begrijp je dat nou, zeg?
Slot volgt.
Hei nieuwe leerlingetje
door Mina Angevaren.
Het was Maandagmorgen. Gretha liep
naast Anny, die een volgepakte tasch mee
nam, naar school.
„Het is altijd een beetje griezelig, naar
een nieuwe school", vond Gretha. „Ze zijn
er heusoh allemaal heel aardig. Het zal je
geweldig meevallen", beweerde Anny.
„Maar ik ben blij, dat het een Meisjes
school is; in Middelburg ging ik er ook
op". „Je hart klopt zeker erg". Daar heb
ik gelukkig geen last van. De juffrouwen
zijn misschien heel aardig, maar de meis
jes, Anny, hoe zijn die?" „Erg leuk! Je
kunt er dol veel plezier mee hebben".
Intusschen kwam de directrice haar te
gemoet. „O, is dat het nieuwe leerlingetje,
Gretha Lestrade, nietwaar?" Gretha knik-
U vraagt?
1. Wat zijn dresseersoholen?
2. Vader vraagt wat men verstaat onder
St Elmusvuur?
3. Ik las in de krant het woord ex cathe
dra. Wat is dat?
4. Wat is een fetisj?
5. Is Batavia alleen bewoond door
Europeanen?
6. Heet de hoofdstad van Palestina,
Jeruzalem?
Wij antwoorden
1. Inrichtingen, bestemd voor het af
richten van paarden.
Hier in Leiden, is zoo'n inrichting
in de Kaiserstraat.
2. Vader bedoelt St. Elmvuur. Dat is een
electrisch verschijnsel in den vorm
van een lichtbundel; wordt waarge
nomen als de lucht sterk elec. geladen
is en dan vooral aan hooge spitse
voorwerpen, zooals scheepsmasten,
bliksemafleiders, torenspitsen zelfs
aan toppen van hoornen en struiken
en zelis aan ooren van dieren en
menschen.
3. Ex cathedra d.L de, uitspraak van den
paus, als opperhoofd, der Kerk in
zaken geloof en zedenleer. (afk.
E. c. Petri (uitspr. v. d. Stoel van
Petrus).
4. Dit is elk levenloos voorwerp, waar
aan tooverkracht wordt toegeschreven
ten goede of ten kwade. De vereering
ervan heet fetisjisme en koimt bij vele
natuurvolken, vooral in Afrika voor.
5. Het zou wat! Ongeveer het tiende
deel van de bevolking zijn Euro
peanen. De rest zijn Javanen, Chinee-
zen, Japanneezen en nog andere
rassen.
6. Ja, dit is Jeruzalem.
te. „Gelukkig dat je een nichtje bü je
hebt, hè, ik heb gehoord, dat jullie naast
elkaar komen te zitten". Anny trok Gretha
mee de trap op, een lange gang door en
toen een klas in. „Dit is onze klas, leuk
hè, met die bloemen voor de ramen"; Ver
wonderd keek Gretha de klas rond. „Ik
vind het hier erg gezellig, ik had het me
heel anders voorgesteld". „De boeken krijg
je van school. Daar komt de rekenjuf-
frouw aan, juffrouw Brink". „Anny", zei
ze. »>ga jij met Gretha maar de boeken ha-
lena? Het zijn twee stapels". Even later
kwamen ze met de armen vol terug. De re
kenles begon. Rietje Kortekaas moest een
som uitrekenen op het bord. Ze bracht er
niet veel van terecht en daarom moest Gre
tha komen. De lessen gingen allemaal
prettig voorbü en toen Moeder later vroeg,
hoe ze het op de meisjesschool vond, kon
ze zeggen, dat het er heel plezierig was.
Het was een week verder in begin No
vember. Anny zat op haar kamertje. Ze
mopperde, waarom het nu weer goed weer
was, natuurlijk, als het Zondag is, giet het.
De deur ging open en een vroolijk gezicht
je keek om een hoekje.
„Je gezicht is net een onweersbui, An
ny, ik hoorde je op mijn kamertje brom
men".
„Gretha, ik verveel me reusachtig. Nu is
het Zondagmiddag en het regent, wat heb
je daar nou aan?"
„Kom, brom niet zoo. Je zit hier maar
lekker in de kou. Kom bij mij. Moeder
heeft het kacheltje aan gedaan". Anny d'r
gezicht helderde op. „Wat voer je uit?"
„Ga maar mee. dan zal ik het je laten
zien". Anny wipte uit haar stoel en liep
de kamer rond. Ze zag een doos vol wol
staan en in het kleine stoeltje bij de kachel
lag een haakwerkje. „Dat worden sterren
in allerlei kleuren; als ze af zijn, zet ik ze
aan elkaar en dan is het een leuk kussen
voor Jo's kamer, Gretha".
„Maak je dat maar eens voor de zoo?"
vroeg Anny.
„Welnee, over een paar weken is het St.
Nicolaas en dan geef dat een aardige ver
rassing voor.moeder!
EIGEN WERK.
Gefopt
door Trees v. d. Geest
Er was eens een reiziger, die veel in ons
land handelde. Hij had hier veel klanten.
Hij reisde dan ook het heelen land zoowat
door. Zoo kwLm het dan ook, dat hij bij
de stad Leiden terecht kwam. Hy ging ook
winkel na winkel binnen. Hij was er moe
van geworden en ging in de luchroom
wat eten, want het was al half één gewor
den. Toen hy daar wat gegeten had, ging
hij naar het station om daar op de bus te
stappen want hij wou graag nog om 3 uur
in het dorp Rijp wetering wezen, om daar
zyn laatste waren te verkoopen. Toen hij
bij de bushalte was van het station, keek
hij leelijk op zijn neus, wamt de bus was
al weg. „Wat nu te doem"? De reiziger liep
zoo vlug hij kon naar een autogarage en
vroeg aan de eigenaar, wat het zou moe
ten kosten, als hij auto huurde. De heer
van wie de gar ge was, bemerkte wel aan
het praten van de reiziger, dat het geen
Hollander was, en misschien kans had, als
hij die auto aan die man verhuurde, dat
hij hem dan niet meer terug zou zien. Hij
antwoordde dan ook, dat hy geen auto's
verhuurde. Wat stond die reiziger verbaasd
te kijken, toen hy dat hoorde. Maar hij was
toch ook niet mis, want hy zei meteen
terug, dat hij hem dan wel wou koopen,
en of hy hem dan 's avonds weer terug
kon brengen en ook de som geld weer te
rug kreeg, die hy er nu nog voor moest
betalen. Nu dat vond de garagehouder
goed en beloofde hem het geld weer terug
te geven 'z hy de auto weer by hem» te
rugbracht. De reiziger stapte in een auto
en reed er mee weg. 's Avonds kwam hij
weer met zijn auto terug. De garagehouder
hield zijin woord en gaf hem de som geld
terug. De reiziger stapte blij weer naar
het station om daar weer met de treim
naar zijn woonplaaats terug te keeren. Hij
zou moedig het perron binnen gestapt heb
ben, als hy niet by zyn jas gegrepen was
door de garagehouder, die tot hem zeide,
dat 'hij de heele middag wel met zijn auto
gereden had, maar dat hij nog geen huur
voor die auto gehad had. De reiziger stond
onthutst te kyken. Hy huur 'betalen, en by
had de heele tijd in zijn eigen auto gere
den. Dat werd nu toch al te gek. De reizi
ger zei dan ook ronduit tot de garagehou
der, dat ie niet goed wijs was, want iemand
die in zijn eigen auto rydt, huur betalen
aan een ander, dat ging niet. De garage
houder bleef maar aanhouden dat ie die
'huur hébben moest. Maar hoe hij ook
zeurde, de huur kreeg hij niet. En 'kon zon
der geld of wat naar huis terugkeeren. Hy
was alles behalve in zijn hum. Maar de
reiziger klapte in zyn handen van blijd
schap, dat hy die heer van de garage, die
zoo wantrouwend geweest was, hem eens
een lesje gegeven had, dat hem nog lang
heugen zou.
(Voor de kleinen).
Rob. Hei voorbeeld, of een lesje
„Moeder mag ik buiten spelen?"
„Dat is goed, maar dan eerst je goeie
goed uit, Henk".
Pim en Nico, twee broertjes van Henk,
kwamen de gang uit en wilden nu naar
buiten. Maar dat nam Henk niet en hij
riep: „Sectie halt! Rechtsomkeer! Eerst je
goeie goed uit!"
Het tweetal keek verbluft naar Moeder,
maar die zette haar strengste gezicht, toen
trokken ze maar gauw naar boven.
„O, wat een robbedoesen zyn onze jon
gens toch", zei Moeder 's avonds tegen
Vader.
„Och, het zijn gezonde bengels en dat is
de hoofdzaak".
Tante Truus had beloofd, dat zy met
haar zoontje Rob Woensdag zou komen.
Dat was een net, fijn knulletje, dat je
door een ringetje kon halen. Hij zag er al
tijd fijn uit met keurig gekamd haar.
Vol verwondering vergelijkte Moeder de
Graaf het „jongeheertje" met haar „robbe
doesen".
Meteen kregen ze al een goede les. Want
Moeder zei: „Hij kan voor den dag komen,
dat noem ik nog eens een jongeheer. Rob,
je moet maar dikwijls komen spelen, dan
leeren zy het ook wel.
Henk, Nic en Pim dachten by hun zelf:
hoepelde die gezellige visite maar op.
Moeder praatte met Tante Truus. En de
jongens? Die verveelde zich deerlyk.
„Moeder mogen we...." „Hé ja, Moe,
even buiten spelen?" viel Henk in.
„O, Rob mag wel, maar dan mogen jul
lie niet wild zyn", zei Tante. „Neëe" rie
pen ze en weg waren ze.
„Zeg", begon Rob, „laten we nu eens
fyn spelen, ik ben neusch geen papkindje
hoor, al denk je dat misschien?"
Vader de Graaf was thuis gekomen. „Nu
zal je aanstonds Rob een szien, dat is toch
zoo'n net kereltje", zei zyn vrouw.
Opeens was het achter het huis druk
gepraat en de jongens kwamen binnen.
„Wat hebben we heerlyk gespeeld, hè?"
zei Rob.
„O, Mina, wat ziet Rob er uit", gilde
Tante.
„Jongens, jongens", zei Moeder,
„waarachies, daar zijn mijn jongens nog
netjes by", zei Moeder.
Rob's haar was als een ragebol en hij
had een gescheurde blouse.
„Nou, een net kereltje, die Rob hoor",
zei Vader lachend.
„En Rob komt hier niet meer spelen",
zei Tante Truus, nog buiten zichzelf van
woede.
„Nu, hoor eens", zei Vader, „laten we
verstandig zijn. Rob moet hier juist ko
men spelen, onze jongens kunnen weer
wat van Rob leeren, en Rob dan weer wat
van hen".
Ati men ileWue. leiyen doet
door Anny van Diest.
I
PLANNEN.
't Was op een zomeravond, toen de beer
Berends zyn courant didht vouwde en
sprak:
„Moeder, ik wilde eens iets met je be
spreken; ik heb een goed plan!"
Mevrouw Berends had juist de kleintjes
naar 'bed gebracht en had de kousenmand
by zich genomen om de noodige, stukken-
de kousen te stoppen. Koen, de oudste, die
pas zijn Mulo-examen met goed gevolg
toda afgelegd, 'had een boek genomen om
daar eens fijn van te genieten. Toen hij
zyn vader zoo hoorde spreken wilde hij
opstaan om de kamer te verlaten; want
hy wist wel, als vader dat zei, dan behoor
de hij naar zyn eigen kamertje te gaan.
Nu echter weerfiield zijn vader hem en,
sprak: „Nee, Koen, blijf maar; 't 'betreft
jou nu op 't oogenblik!"
„Wat mag dat wezen", dacht de jongen;
„moet ik nu al aan den slag?"
Hy wist wel, nu zijn schooljaren achter
den rug waren zou hij by vader in de fa
briek komen. Hy wilde dat ook wel graag,
had dat altyd graag gewild! Maar had va
der niet beloofd dat hy eerst nog een flin
ke vacantie zou krijgen? Had vader 't dan
zoo druk dat hij meteen beginnen moest?
Hij had maar te gehoorzamen, maar pret
tig was dat allerminst.
„Gewichtig nieuws, Pa", vroeg moeder
vriendelijk en keek eens naar haar oudste.
Ja, de jongen zou een flinke hulp voor
haar man worden; hy was gezond en vroo
lijk, en wat meer zegt, ze wist dat Koen
graag in de fabriek zou willen werken.
Maar, hy had toch eerst eens een poosje
vacantie noodig; moest eerst nog eens
flink kunnen profiteeren van de buiten
lucht. Maar, als 't er op aan kwam, speelde
ze dat wel klaar! 't Kwam er maar op aan,
wat 't plan van vader behelsde!
„Ja Moeder", begon vader weer, „ik
moet binnenkort voor eenigen tyd naar
Zuid Amerika. Er moeten nieuwe machi
nes komen en die wilde ik zelf eerst in
werking zien. Wat denk je ervan om Koen
nu eens mee te nemen? De jongen geniet
dan van zijiï vacantie en ziet eens wat van
de wereld. Hy kan tevens wat ervaring op
doen, wat hem later goed te pas kan ko
men. Hoe denk jy erover? En jij Koen, hoe
bevalt jou dat plan?"
„Meent u dat, Pa?" sprong de jongen
op; „meent u dat heusch? En u, Moeder,
vindt u dat niet reuze?"
Mevrouw Berends echter keek wat be
denkelijk; de jongen mee, op zoo'n verre
reis? Daar kon zoo veel gebeuren! Maar
tooh had haar man gelijk; leerzaam was
de reis voor den jongen!
„Ja", antwoordde ze na een poesje; „ik
gun Koen dat reisje graag; maar is hy er
niet wat te jong voor? Als er maar niets
gebeurt op zoo'n verre reis!"
„Kom, kom moedertje, wat zou er kun
nen gebeuren? Ik 'ben toch iby hem; hij
gaat toch niet alleen op reds! Niet zoo som
ber hoor", lachte vader.
„En wanneer ga je dan?" vroeg moeder
weer.
„In t eind van de volgende week ver
trekt er een boot paar Zuid-Ameril^a, daar
zal ik passage op nemen," hervatte vader;
„ik zal het op de fabriek zoo regelen, dat
we de volgende week kunnen vertrekken.
(Wordt vervolgd.)
NIEUWE RAADSELS
Ingezonden door FRANS BEKKERS
L Welke stad in Nederland kan men
makèn van: MACHT RASTI?
IL Aan welke zijde van het schip stond
Columbus, toen hy het eerste Ameri-
kaansche eiland ontdekte?
HL In welke straat worden de panne
koeken aan een kant gebakken?
IV. Hoeveel komen er nog na u?
V. Wat heeft aan alle kanten oogen en
kan toch niet zien?
VI. Met een t vooraan zijn het bloemen,
met een v vooraan is het iets, om mee
te schrijven.
VII. Verborgen plaatsen in Nederland.
a. Ja, ik ga als meer jongens mogen.
b. Zat de schelm onder de tafel?
c. Kom je my vanmiddag halen, Tom?
d. Gaat ie laat naar huis, Koos?
DE OPLOSSINGEN DER RAADSELS
VAN DE VORIGE WEEK WAREN:
1. Een halfuur, want hy doorloopt slechts
twee kwartieren. 2. Water. 3. Geen van
drieën, want de zon scheen. 4. Door elk
van hen één schoen uit te trekken. 5.
Pepermunt. 6. Een kerkschip. 7. Twee, een
binnen en een buitenkant. 8. Met een
haakpen. 9. Bloembedden. 10. De nacht.
11. Smeerpoes. 12. Om vooruit te komen.
13. Gouden regen. 14. Hoorn. 15. Een ruiter
te paard. 16. De voet van 'n berg. 17. De
spotvogel. 18. Wilgenkatjes. 19. Waar niet»
te halen is. 20. NadeeL