DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
De eerste massabijeenkomst
van de Nederlandsche Unie
WOENSDAG 7 AUGUSTUS 1940
31ste Jaargang No. 9714
Bureaus Papengracht 32.
Telefoon: Redactie 20015, Administratie 20935,
Giro 103003. Fostöus 11.
Gisteren heeft de Nederlandsche Unie zijn eerste groote openbare
bijeenkomst gehouden in het gebouw van Kunsten en Wetenschappen
te 's-Gravenhage.
Geen enkele van de 3000 zitplaatsen was onbezet.
De geestdrift van het publiek groeide meermalen uit tot ovaties.
De sprekers mr. Linthorst Homan, prof. dr. De Quay en mr. Einthoven
wezen ieder klaar en helder de richting, waarin de Nederlandsche
Unie streeft.
Wie op enkele vragen, die in vele kringen rijzen, concrete antwoor
den had verwacht, is niet bevredigd geworden. Geen antwoord is
gegeven op de vraag: zullen alle politieke organisaties buiten de
Nederlandsche Unie geheel moeten verdwijnen? Geen concrete
oplossing hebben wij vernomen van het vraagstuk: hoe denkt men
zich de door Ned. Unie nagestreefde eenheid in de sociale organisatie?
Maar er zijn woorden gesproken, gedragslijnen aangegeven, welke
wettigen, dat allen beginnen met vertrouwen te schenken aan
het streven van de Nederlandsche Unie en welke degenen, die dat ver
trouwen reeds hebben geschonken, zeker niet tot spijt over de door
hen genomen beslissing behoeven te brengen.
LINTHORST HOMAN: Ook wij erkennen, dat krachtiger volksleiding
dan te voren bij ons dringend noodig is, ook wij trekken daaruit de
staatkundige consequenties, doch wij meenen, dat de oplossing niet
kan liggen in het leiderschap van dezen of genen.
DE QUAY: Op verlerlei gebied, niet het minst op sociaal-economisch
terrein, hebben meeningfcverschillen, voortvloeiend uit t e sterke
groepsvorming, remmend gewerkt op de vernieuwing.
EINTHOVEN: Als wij streven naar eenheid, willen wij niet een
doodende eenvormigheid, maar waardeering voor eikaars verschei
denheid. Wie raakt aan de vrijheid van godsdienst, opvoeding, levens
beschouwing raakt aan den Nederlander.
Als de heer Louis van Tülder op het
spreekgestoelte verschijnt en onder diepe
stilte de eerste tonen inzet van het vader-
landsche lied „Gij schitterende kleuren van
Nederlands vlag", is er een oogenblik van
diepe ontroering.
De zanger gaat voort hij bezingt onze
trouw, onze vroomheid en moed en het
applaus klatert los: het zwelt aan tot een
stormachtige ovatie, wanneer onmiddellijk
daarna mr. Linthorst Homan het spreekge
stoelte betreedt.
Eerbiedig staande hoort de zaal de hulde
aan, die mr. Linthorst Homan brengt aan
de gevallenen, zoowel van ons eigen volk
als van het andere volk, dat op onzen bo
dem tegen ons streed voor zijn vaderland.
TOESPRAAK MR. J. LINTHORST
HOMAN.
Het is thans bijna drie maanden gele
den, aldus begon mr. Linthorst Homan
zijn toespraak dat ook ons land in den oor
log is betrokken geraakt en dat wij na
korten doch dapperen strijd hebben geca
pituleerd. Laat ons ook heden onzen eer
bied en onze dankbaarheid uitspreken voor
het offer van hen, die hierbij voor ons ge
vallen zijn en onze deelneming jegens hen,
die op andere wijze getroffen zijn. Laat
ons ook onzen eerbied getuigen jegens
hen, die in den strijd onze tegenstanders
waren, doch die ook hunnerzijds hun hoog
ste offer voor hun vaderland brachten.
Wij leven nu reeds ongeveer drie maan
den onder bezetting. Ons volk, dat in zeer
langen tijd geen oorlog van beteekenis
had gekend, zoekt nu zijn houding te be
palen.
Een volk is nooit in stilstand. Steeds zijn
er inleen volk groote stroomingen, groote
gedachten gaande, steeds is de maatschap
pij in ontwikkeling en ontplooiing. Zoo was
het ook bij ons, toen de oorlog ons land tot
zich nam. Laat ons dus nagaan, wat zich
vóór den oorlog bij ons afteekende, opdat
wij het uitgangspunt weten voor ons werk.
Welnu, het is onmiskenbaar, onloochen
baar, dat in de laatste jaren zich bij ons,
gelijk alom in Europa, de duidelijke wil
toonde naar meer en sterker saamhoorig-
heid in ons volk, naar staking van de par
tijtwisten, naar werkelijken en wezenlij
ken gezamenlijken opbouw. O zeker, in de
politiek was daarvan nog bitter weinig
kenbaar, het was blijkbaar tot de eigen
lijke politici nog niet voldoende doorge
drongen, anders zou menig onverkwikke
lijk tooneel der laatste jaren ons gespaard
zijn gebleven maar het leefde in het volk
zeli. Overal, alom in het land, overzee en
hier, was het diepe krachtige verlangen
aanwezig naar een eensgezind Nederland,
juist in deze zware tijden Toch stond dat
gevoel, dat verlangen, los van de inter
nationale moeilijkheden en dreigingen, het
was waarlijk naar binnen gericht, naar het
eigen vaderlandsche volk, niet naar buiten.
Dat dit zou uitloopen op een of an
dere groote binnenlandsche verande
ring, was voor ieder zeker, die bij deze
stroomingen betrokken was Het was
begrijpelijk en volkomen normaal, dat
niet ieder aanstonds gelijk dacht;
maar dat groote veranderingen niet
alleen moesten komen, doch ook zou
den komen, dat stond voor ons allen
vast.
Ik zeg: „ons allen". Zoowel Einthoven
als De Quay als ik, als vele onzer mede
werkers, hebben reeds enkele jaren aan
de versterking onzer volkssaamhoorigheid
gearbeid, hoe moeilijk het soms ook was en
hoeveel miskenning ons dan ook van ver
schillende zijden daarvoor ten deel viel.
Waarlijk, wij hebben alle drie daarbij wel
zóóveel binnenskamerschen en bedekten of
openlijken tegenstand ondervonden, dat
wij heusch niet schrikken van de emmers
vol hoon en miskenning en laster, welke in
deze dagen van verscheidene kanten over
ons worden uitgestort.
Onze bestrijders kunnen naar een
oud recept ons werk kleineeren zij
kunnen het naar een evenzeer oud re
cept onjuist uitleggen of onjuist aan
anderen voorstellen, ik zeg hun: Gij
zult ons in deze voor ons volk zoo
hoogst ernstige uren niet zien afdalen
naar het niveau van uw critiek. Wij
zien onze plichten en wij geven ons
daaraan volkomen; zij zijn ons té dier
baar om ze te besmetten door een per
soonlijke strijdwijze, welke wij juist
in de vroegere partijpolitiek zoo van
ganscher harte veroordeelden.
De vraag was dus vóór den oorlog vooral
deze: za1 de binnenlandsche verbetering
in ons volk nog zóó tijdig tot stand komen,
dat wij als volk niet achterblijven bij de
eischen van dezen tijd?
En toen kwam de oorlog over ons.
En nu is de vraag een andere geworden.
De vraag is nu deze: zal ons volk vrij
willig en zelfstandig zijne degelijke, harde
saamhoorigheid zóó snel tot gelding kun
nen brengen, dat het èn binnenslands zijne
gemeenschapsplichten verstaat en inter
nationaal zich kan doen gelden bij den op
bouw van het komende Europa? En wel
wezenlijk sterk: niet in een noodverband
bijeen gehouden.
Ja, duizendmaal ja, het Nederland
sche volk, door een rijke eigen histo
rie gelouterd, in den laatsten tijd wat
verslapt, maar in zijn kern sterk en
zuiver, het volk van werkers en zwoe
gers, zal ook ditmaal zijn eigen kar
wei verrichten, wanneer het de kalm
te en aarzeling heeft afgelegd, door
welke het in menig opzicht in deze
maanden is weerhouden.
Laat ons nu niet achterblijven, laat ons
met fermen tred naar de toekomst gaan
van een sterk Nederland, hier en overzee.
Ik kan, hoe ingespannen ik het ook pro
beer, mij niet verplaatsen in den gedach-
tengang van hen, die nog afzijdig willen
blijven en die niet dadelijk willen mee
doen aan het werk reeds nu. Zien zij dan
niet, wat binnenlands en buitenlands ons
te doen staat?
Wij zeiden het reeds duidelijk in het
openbaar, doch ik wil het hier herha
len: deze medewerking van allen zal
individueel moeten zijn. Het kan des
noods eerst collectief worden bevor
derd, maar het zal op zéér korten ter
mijn de beslissing voor ieder zelf moe
ten zijn, of hij in zijn eigen leven de
kentering gekomen voelt, welke noo
dig is voor den rechtstreekschen inzet
van al zijn krachten voor zijn land, het
moge van hem opofferingen vragen
zooveel het wil.
Maar onze moeilijkheden liggen niet al
leen bij hen, die afwachten en zich voor-
loopig onthouden. Onze moeilijkheden lig
gen ook bij de veelheid van oplossingen
van hen, die wel degelijk willen doorzet
ten. Ik passeer nu de kleine groepen, wel
ke in ons volk geen weerklank vinden en
ik passeer ook de besprekingen van ver
schillende personen, die zich nu geroepen
gevoelen, een regeering te gaan samenstel
len. Ik wil echter wel ingaan op de twee
grootere stroomingen, welke ieder op haar
wijze, doch onderling zeer verschillend,
een leider aan ons volk komen bieden.
Ook wij erkennen, dat krachtiger
volksleiding dain tevoren bij ons drin
gend noodig is, ook wij trekken daar
uit de staatkundige consequenties, doch
wij meenen, dat de oplossing niet kan
liggen in 't leiderschap van dezen of
genen, die niet, als in Italië en Duitsch-
land, door eigen kracht en voorbeeld
en met groote gaven zijn volk en land
omhoog brengt doch dio zich zonder
blijk van bizonder inzicht in onze volks-
zeil in deze of gene organisatie, of in
opeenvolgende organisaties, aanbiedt.
Wanneer bovendien hij den strijd te
gen hen, die het anders zien dan hij,
voert op zóó weinig verheven wijze als
hier nu geschiedt, dan kan ons vertrou
wen in de toekomst van zoo een lei
derschap niet groot zijn. Toch hoop ik,
dat in ons volk voor allen, die willen
werken voor ons aller vaderland, de
weg zal worden gevonden; daarbij zal
dan de smaad als wapen moeten wor
den neergelegd en de strijd om het
persoonlijke leiderschap moeten wor
den gestaakt.
Wij willen Nederland opbouwen, ge
lijk de Rijkscommissaris voor de be
zette gebieden het onlangs in zijne be
langwekkende rede formuleerde, tot
gelijkgerechtigd partner in Europa. En
wij zien in, dat daaraan reeds nu moet
worden begonnen, gelijk hier en daar
dan ook geschiedt.
Wij willen in oorlogstijd, naar de eeuwen
oude regelen van volksfierheid, welke juist
ook in Duitschland zoo hoog worden ge
houden, ons onthouden van alles wat
zweemt naar oogendienerij en opportunis
me jegens den bezetter. Daardoor ontstaat,
wij gevoelen het allen, een stroefheid,
welke geheel verklaarbaar is, doch welke
van buiten wel eens wordt misverstaan,
een stroefheid, welke helaas ook door een
deel van onze eigen pers niet goed wordt
begrepen. Ik schaam mij niet, hier te zeg
gen: wij ziir. inderdaad in deze dingen een
stro-.'f volk, wij zijn niet gemakkelijk en
niét volgzaam en wij willen dat ook niet
zijn.
Wanneer de bezetter echter den in
druk zou krijgen en het is wel bui
tengewoon droevig, dat sommige Ne
derlanders hem blijkbaar dien indruk
pegen te doen krijgen dat deze
stroefheid, welke ook sommige uitin
gen, van mij en van de Nederlandsche
Unie kenmerkte, een oneerlijkheid is,
n soort eten van twee wallen, ..een
foort uitstel na den vrede, om dan
weer geheel in de oude verhoudingen
terug te vallen, dan hoop ik, dat de
bezettingsautoriteiten dat met ons zul
len willen uitspreken, opdat wij oog in
oog dit zullen kunnen onderzoeken.
Lï heb alle vertrouwen, dat de Rijks
commissaris, die zoo sprak als hij kort
geleden sprak, niet de man is voor een
lichtvaardig oordeel over ons.
Zóó, mijne hoorders, zal onze weg
zijn: open en eerlijk aan de nieuwe
taak, forsch en ingrijpend waar het
moet, handhavend het beste in ons
volk, nimmer terugvallend in de oude
fouten, rechtop van ziel en rechtop van
vaderlandsliefde, zeer vele moeilijkhe
den, maar een goede Nederlandsche
taak tegemoet.
God zij met ons!
Deze rede, die meermalen door storm
achtig applaus' werd onderbroken, werd
aan het einde geestdriftig toegejuicht.
Dan zong Louis van Tulder „O Heer, Die
daar des Hemels tenten spreidt".
Het woord was dan aan prof. De Quay,
die met groot oratorisch talent zijn rede
uitsprak.
TOESPRAAK
PROF. DR. J. E. DE QUAY.
Reeds sinds vele jaren, aldus spr., zijn er
belangrijke wijzigingen in Europa en over
de geheele wereld op gang. Thans zit ook
Neaerland volop in den overgang, en, of
schoon de aard van ons volk met zich me
debrengt om zich langzaam aan gewijzig
de omstandigheden aan te passen, moeten
wij ons thans in snel tempo aanpassen.
Bij velen dringt het echter door, dat de
wijzigingen, welke met schokken en ont
beringen werden ingeleid, zullen voeren tot
vernieuwde en zeker ook tot verbeterde
verhoudingen.
Daarom is het noodig, dat men ook het
geloof heeft, dat de evolutie, waarin het
land verkeert, ons brengt naar een betere
toekomst.
Dat geldt zeer zeker ook voor onze so
ciale en economische verhoudingen.
Nederland zal zich ook in de toe
komst er van bewust moeten zijn, dat
zijn fundamenteele welvaartsbronnen
de landbouw en tuinbouw en de scheep
vaart zijn.
Toch zou het onjuist zijn, hieruit te be
sluiten, dat de Nederlandsche industrie
bijzaak is. Vooral sinds den vorigen wereld
oorlog heeft deze zich bijzonder ontwikkeld
en voor de groeiende bevolking ruime
werkgelegenheid geschapen. Dit blijkt al
uit de cüfers. Van het werkend deel der
Nederlandsche bevolking is ongeveer 40
pet. ondergebracht in de industrie, tegen
ongeveer 20 pet. in den landbouw en 20
pet. in handel en verkeer. Deze industrieën
groepeeren zich voor een groot gedeelte
om den landbouw en de scheepvaart en
dragen ook het karakter van veredeling.
Men denke aan de zuivelindustrie, de sui
kerbieten leer en schoenen, vlas, meel,
strookarton, aardappelmeel, chemische pro
ducten in allerlei vorm en ten aanzien van
onze Indische grondstoffen: rijst, katoen,
kapok, en suikerindustrie, rubber, blik,
cacao, tabak, enz. Voorts steunen op onze
scheepvaart belangrijke scheepswerven en
onderdeelen der metaalnijverheid.
Men zal op deze basis moeten door
gaan en indien straks de economische
verbondenheid in een stelsel van ge
leide economie voor geheel Europa
onder leiding van Duitschland wordt
opgebouwd, dan zal, naar spr. meent,
ook de industrie zich in dezelfde rich
ting moeten blijven ontwikkelen.
Na deze korte opmerkingen over de eco
nomische verhoudingen zeide spr. een enkel
woord over de sociale hervormingen, welke
niet minder belangrijk zullen zijn. Uiter
aard zal de werkloosheid moeten verdwij
nen. Daarbij onderscheide men echter de
bezettingsomstandigheden van die der toe
komst. Thans zijn door het wegvallen van
export en scheepvaart, door de onmogelijk
heid om grondstoffen van overzee aan te
voeren en door andere redenen de moei
lijkheden abnormaal groot.
Stelregel bij het sociaal beleid zjj,
dat het belang van de gemeenschap
gaat boven het belang van groep of
individu. Dit beteekent een breken
met het individualisme. Als de Neder
landsche Unie streeft naar organi-
schen opbouw van maatschappij en
staat, dan denkt zij allereerst aan deze
principieele verandering. Ten aanzien
van den socialen opbouw in organi-
schen zin zal men dus tot werkelijken
nieuwbouw moeten komen.
Ten aanzien van de sociaal-economi
sche vraagstukken zullen werkgevers,
arbeiders, middenstanders en boeren
zich in vakunies moeten samenvoegen.
Deze onder krachtige leiding staande vak
unies zullen zich, gegroepeerd naar be
drijfstakken, in corporaties van werkge
vers en arbeiders kunnen samenvoegen en
aan deze corporaties zal publiekrechtelijke
bevoegdheid moeten worden toegekend, ter
wijl de corporaties in een nationalen raad
zullen moeten samenkomen. Van de ver
deeling en bepaling der bevoegdheden zal
in de practijk de gunstige werking afhan
gen. Voor de bescherming van het alge
meen belang zal de overheid in deze corpo
raties ook zeggenschap moeten hebben. Op
die wijze kunnen de klassentegenstellingen
verwanen. Eerste voorwaarde is Verplich
te organisatie.
Op velerlei gebied, niet het minst op so
ciaal-economisch terrein, hebben meenings-
verschillen, voortvloeiend uit te sterke
groepsvorming, remmend gewerkt op de
vernieuwing. Economische en sociale wij
zigingen, welke in Duitschland en Italië
met groote dynamiek waren doorgevoerd,
lieten wij door onze meeningsverschillen lig
gen, aldus besloot spr. De Nederlandsche
Unie hoopt, dat thans een oprechte eensge
zindheid ons zal samenbinden bij het wer
ken aan de vernieuwingen op sociaal en
economisch gebied.
Deze rede ontlokte eveneens groote geest
drift.
DE NIEUWE RIJWIELPLAATJES
Vandaag is het de laatste dag, dat men
nog fietsen mag getooid met het oude be
lastingplaatje. Morgen 8 Augustus
is het bezit van een nieuw rijwielplaatje
verplicht. De week respijt, welke den
fietsers gelaten is, is dus voorbij en de
controle begint.
Zorgt dus vandaag nog voor een nieuw
rywielplaatje.
ONBEKENDE GESNEUVELDEN.
Ringen met inscripties op het bureau
van het Roode Kruis.
De directeur van het informatie-bureau
van het Ned. Roode Kruis, Zwarteweg 75,
Den Haag, deelt mede, dat aan zijn bureau
nog verschillende goederen aanwezig zijn,
toebehoord hebbende aan tot op heden on
bekend gebleven gesneuvelde militairen.
Onder deze goederen bevindt zich een
aantal ringen, waarin de no volgende in
scripties voorkomen:
Jo 30-5-'35; W. M. v. B. 26-3-'37; K. de V.
11 -'34 of '37; Marie 10-8; E. v. R.-W. d. L.
10-8-'36; A. v. B. of A v. C.; M. J. V.; G. H.
10-6-'39; C. W.-H. K.; Ziska 25-3-40; E. G.;
S. P.; Jan 31-10-'25; A. K.; G. H. van Lent;
Riek 9-4-'39; H. S. 25-12-'37; M. H.; C. P. de
Wilde; J. S. 18-5-'28; S. de J. 22-7-'39; E. Z.
5-11-*39; M. V. 17-4-'32; J. H. W.; J. V.
28-5-'28.
Nabestaanden of andere belanghebben
den, die een en ander, als van bepaalde per
sonen afkomstig, zouden kunnen herkennen
wordt in overweging gegeven zich met het
bovengenoemde bureau in verbinding te
stellen, ten einde langs dezen weg tot een
nadere identificatie te komen van als onbe
kend begraven militairen.
Nadat vervolgens de heer Johan de
Zwaan een orgelsolo ten gehoore had ge
geven, de heer Kommer Kleijn het nieu
we Nederlandsche lied had gedeclameerd
en Louis van luider „Mijn moedertaal" had
gezongen, beklom de heer Einthoven, even
eens enthousiast begroet door de overvolle
zaal, het spreekgestoelte.
TOESPRAAK MR. L. EINTHOVEN.
Mr. Einthoven herinnerde in zijn toe
spraak aan de groote betoogingen in Vlaan
deren, waar men samenkomt niet om mate-
rieele belangen, doch voor Vlaamsche cul-
tureele rechten.
Daar leeft nog een ideaal. Bij ons heeft de
materie een te groote rol gespeeld.
Men moet thans in de eerste plaats weer
Nederlander worden en de belangen van
lar.d en volk vóór laten gaan boven die van
het individu.
Spr. verwees daarbij naar het program
ma der Nederlandsche Unie, waarin be
vestiging en versterking der volkseenheid
vooropgesteld is.
Het meest kenmerkende van het Neder
landsche volkskarakter noemde spr. den
godsdienstzin, welke door alle tijden heen
de Nederlanders, de Boeren en Vlamingen
door hun moeilijkheden heen heeft gehol
pen.
Het volk moet weer leeren offers te
brengen voor een groote zaak, waarbij
spreker nadruk legde op de offervaardig
heid van de Nederlandsche ambtenaren en
particulieren in Indië op de meest afgele
gen posten.
De vrijheid van godsdienst, kerk, levens
beschouwing en opvoeding noemde spr. iets
vanzelfsprekends. Vooral ook de vrijheid
vat school, waarover in den boezem van
ons volk zooveel jaren gestreden is.
Spr. haalde een Amerikaansch schrijver
aan, die reeds in 1912 voorspeld heeft, dat
tusschen het jonge in opkomst zijnde
Duitschland en het Britsche Imperium con
flicten zouden ontstaan over de levensruim
te. Versailles heeft de uitbarsting van den
nieuwen strijd, waarin wij ons thans be
vinden, nog versneld.
Spr. zag in den oorlog, dien wij gehad
hebben, één lichtpunt en dat is dat thans
eindelijk misschien de mogelijkheid ge
schapen is van een samengaan van alle Ne
derlanders. Geen samengaan om vast te
houden aan het oude, om te remmen, doch
samengaan om met volle kracht vooruit te
gaan.
Ook deze laatste rede begroetten de aan
wezigen met luide instemming.
Voor men uiteenging zong de heer Van
Tulder nog „Waar de blanke top der dui
nen", waarvan de geheele zaal staande
spontaan de laatste regels meezong.