WELKE BONS? BLIJDSCHAP ZATERDAG 3 AUGUSTUS 1940 31ste Jaargang No. 9711 Bureaus Papengracht 32. Telefoon: Redactie 20015» Administratie 20935. DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN Giro 103003. Postbna 11. Dit nummer bestaat uit vt|t bladen, w.o. geïllustreerd Zondagsblad. Verdachtmaking van de Nederlandsche Unie Elders in dit nummer geven wij een vrij uitvoerig verslag van een vergadering van Nationaal Front, een rede van den leider Arnold Meyer. De belangstellende lezer kan aldus ken nis nemen van deze beweging, die in de paar laatste maanden heel wat groo- ter is geworden, dan zij te voren was. De heer Meyer heeft in deze rede ver schillende gedachten uitgesproken, waarme de wij hartelijk sympathiseeren. Verschillende gedachten ook, die naast andere van een andere strekking wijzen op een verwantschap met de Ne derlandsche Unie. Hoewel wij voor de groote verschillen tusschen Nationaal Front en Nationale Unie niet blind zijn, zouden wij toch nog durven hopen op een samengaan, zoo al niet samensmelten dezer twee bewegingen, indien niet de heer Meyer met zoo'n felle afkeer die aan concurrentie-vrees doet denken zich gesteld had tegenover de Nationale Unie. Onlangs zijn in het dagblad van den heer Meyer, het Nederlandsch Dagblad, degenen, die sympathiseeren met de Nationale Unie en masse gekwalificeerd als middelmatighe den! In de vergadering van gisteravond, te Den Haag gehouden, zeide de heer Meyer: „In een Nederlandsche Unie kunnen wij en kan volkomen terecht de Duit- sche bezetter geen vertrouwen hebben, omdat deze menschen thans gedachten zeggen voor te staan, die zij voorheen nooit verkondigd hebben. Zij hebben daartoe vroeger den moed niet gehad of hun tegenwoordige houding is uit sluitend uit de toevallige omstandighe den voortgekomen." De heer Meyer verklaarde, dat de Duit- sche autoriteiten geen vertrouwen hebben in de Nederlandsche Unie. Weet hij dat? Of suggereert hij- dat? Is hier de wensch de vader der gedachte? En waarom geen vertrouwen. O m d a t.... Men leze het hierboven geciteerde. Ten eerste is het niet waar, zooals het er staat. Meerdere van bedoelde gedachten zijn ook vroeger door velen van hen, die zich nu bij de Nationale Unie aansluiten, verkondigd, zij 't in min of meer embryona- len vorm, maar óók uitgewerkt en klaar en helder. Maar, vervolgens, al zou 't waar zijn, dat voorheen sluimerende of onderdrukte ge dachten, nu leven gaan wettigt dat dan de insinuatie van gebrek aan moed of ge brek aan ernstige, ware overtuiging. Diezelfde insinuatie zou met evenveel „recht", met evenveel onrecht gericht kunnen worden aan de betrekkelijk vele le den van Nationaal Front, die nu eerst, on der deze „toevallige omstandigheden", zijn toegetreden. Heeft 't dezen per se aan moed ontbroken? Laten dezen zich per se leiden door toevallige omstandigheden? De aan het adres van de Nationole Unie gerichte verdachtmaking is, naar onzen smaak, verre van sympathiek. En zij zoo evenzeer gericht kunnen worden op ve len van de eigen aanhangers. WAT ANDERE BLADEN SCHRIJVEN SYMPATHIE VAN DE PROT. CHRISTELIJKE GROEPEN VOOR DE NED. UNIE. De c. h. Nederlander zegt, dat het pro gramma der Nederlandsche Unie vertrou wen wekt, al ziet het blad ook allerlei ge varen: Wij achten het geenszins denkbeeldig, dat zich omstandigheden kunnen voordoen, waarin getracht zal worden de beweging op een anderen weg te leiden, dan zij eigenlijk had willen gaan. Wij houden zelfs rekening met de mogelijkheid, dat de leiding van de beweging dat niet of te laat zal inzien. Wjj hebben er een open oog voor, dat als men er in slaagt deze klippen te omzeilen, de mogelijkheden voor de be- De Textiel-distributie Voor verschillende mededee- lingen inzake de textiel-distri butie verwijzen wij naar tweede blad, pag. 6. weging om zich te doen gelden niet groot zijn, daar men moet afwachten in hoever re de eigen en de bezettingsautorietiten be reid zijn gehoor te geven aan hetgeen hen namens de beweging wordt gezegd. Het zal ons niet verbazen, wanneer wij zullen zien, dat een beweging, waarin zooveel uit- eenl'oopende elementen zijn te samenge bracht, wel een gebrek aah lijn te zien zal geven. Wij houden er bij voorbaat reke ning mee, dat men zich wel eens aan di lettantisme schuldig zal maken. Het is ons nog allerminst duidelijk hoe men de ge voelens, die in de beweging leven, van den top tot uiting wil laten komen. Maar ondanks al deze bezwaren zeggen wij: laten wij deze beweging steunen. Zij beantwoordt aan een behoefte, die onder ons volk leeft en het zou een psy chologische en ook een politieke fout zijn daarvoor de oogen te sluiten. Daarom mogen wij als Protestantsch- Christelijke groepen niet achter blijven. Door onze medewerking te verleenen moe ten wij onze solidariteit met ons volk too- nen. En wij moeten ons gewicht mede in de schaal werpen, om het onze er toe bij te dragen, dat de zaken in de goede rich ting geleid worden. Het Christelijk Sociaal Dagblad, dat on der redactie staat van het bestuur van het Christelijk Nationaal Vakverbond, raadt aan achter de Nederlandsche Unie te gaan staan. WAAROM MOETEN WIJ Een artikel van V. in het Maandblad der R.K. Staatspartij vangt aldus aan: Wanneer men op de keerpunten der ge schiedenis, als getuige en tegelijk als nie tig medespelertje geplaatst, Gods vinger niet vermag te zien in welk een mate- looze ellende stort men dan. Want er gaat zooveel te gronde, 4 wat u lief is en wat u van het hart wordt weggescheurd. Als in de diepte van smart dan niet de heldere straal doordringt van een geloof, dus een zeker weten, dat die schrikkelijke vinger Gods, die mensohenmaaksel als kaarten huisjes omstoot, opnieuw de leiding van de menschheid naar andere mogelijkheden, naar een nieuwe kans op een beter ver schiet opneemt als men dat geloof niet mag bezitten, wat moet men denken? Soms, dat bloot toeval werkt? Soms, dat onvermurwbare krachten een hatelijk spel spelen van vernietiging? Soms, dat m schensmart, dat zeeën van wee doelloos o ons worden uitgestort? Dan moet een na- melooze angst ons aangrijpen, een ver warring als gevolg van zulke wan-orde. Bij het zien echter van Gods Vaderhand kan angst ons niet bevangen. Wel: Vieeze. Bij de vrees ontvallen wij niet aan ons zelf en gaat het besef van doel orde niet teloor. Zooals Mozes bevend van eerbied en vrees vóór het brandende braambosch gelukkig moet -zijn geweest wegens Gods tegenwoordigheid en stem, zóó moet, zóó mag de Christen vreezen de ellende dezer dagen, óók doorhuiverd van een gelukkig besef: Gods Vaderhand, die alles ten goede keert, werkt. Ernest Hello heeft dit onderscheid tusschen vrees en angst (la crainte en- la peur) visionair uitgeteekend. Bij het wonderlijke schrift woord staat hij stil: „Dat mijn ziel zich verblijde, opdat het Uw Naam vreeze". Laat het blijde geloof mij blijven om niet door de smart te worden verward en ver bijsterd, maar integendeel mijn Doel, mijn Vader in vreeze vast te houden. Verwarring en innerlijke onzekerheid bedreigen ons; door Gods goedheid worden zij door een blijde vreeze verjaagd. Als wij in deze grootsche maanden niet' in den stijl van een stei-k geloof leven, dan mankeert ons alle levensstijl. Wat God voor goeds bewerken wil het is nog mysterie. Dat Hij, zoodra Zijn straffende Hand zich terug trekken kan om plaats te maken voor Barmhartigheid, uit moreel kwaad (haat en onrecht en hoogmoed en wrok) dat Hij toelaat, evenzeer als uit het physieke kwaad (dood en verwoesting) het goede kan en wil doen voortkomen het staat voor ons vast. Deze milde waarheid over huift al ons denken en zoeken. Al wat wij met de rede achterhalen kunnen het is alles maar poover en dor zonder het groote sluitstuk van ons geloof, ons kinderlijk en blij geloof. ARBEIDEN De „Tijd" herinnert aan de leer van den grooten H. Thomas van Aquino over den arbeidsplicht. St. Thomas geeft vier motieven aan voor den arbeidsplicht. Een ook voor dezen tijd belangrijk en actueel onderwerp. Vraagt men, wat het doel is van den menschelijken arbeid, dan antwoordt St. Thomas, dat, evenals van elke mensche- lijke handeling, ook van den arbeid het laatste doel moet zijn de verheerlijking van God. Evenwel, het is niet het laatste, doch het naaste doel, dat van elke handeling'de eigen, specifieke moraliteit bepaalt. De vraag is dus: wat is het naaste doel van den menschelijken arbeid? Volgens St. Thomas is dit viervoudig. Het eerste en voornaamste doel is te voorzien in het levensondei-houd van zich zelf en van zijn gezin. Daar echter de hulp behoevendheid van de menschelijke natuur het samenleven in een maatschappij nood zakelijk maakt, tengevolge waarvan de ar beid van den een ook ten goede komt aan den ander en ieder op zijn beurt partij trekt van den arbeid van anderen, draagt de arbeid van eenieder bovendien bij tot welzijn van de geheele samenleving De arbeid heeft dus allereerst een economische en tevens een sociale waarde. Het tweede doel van den ai'beid is het vermijden der ledigheid. Het boek Eccle- siasticus zegt: „Zendt uwen dienaar naar het werk, opdat hij niet leeg loope, want dc ledigheid is de leermeesteres van veel kwaad." Dat is de zedelijke waarde van den arbeid. Het derde doel is het intoomen van de begeerlijkheid, waaronder moet worden verstaan de drang naar zingenot. Arbeid houdt de zinnen in bedwang, bezit dus ook een praedagogische en ascetische waarde. Ten vierde is het doel van den arbeid aal moezen te kunnen geven, wijl hij den mensch de middelen verschaft om de nood lijdenden te helpen. De arbeid heeft dus ook een liefdadige, de menschen onder ling helpende waarde. Uit het feit, dat een gezaghebbend man als St. Thomas het bovengeschetste vier voudige doel als het doel van den handen arbeid beschouwt, blijkt, dat de beteeke- nis van den arbeid volgens de katholieke levensbeschouwingen een zeer voorname is. Er bestaat helaas een misvatting, welke de beteekenis van den arbeid overschat, door aan ieder afzonderlijk de verplichting te willen opleggen, handenarbeid te ver richten, op straffe van anders niet te mogen eten. („Wie niet werken wil, moet ook niet eten", aldus St. Paulus aan de inwo ners van Thessalonica). Geldt dit arbeidsplicht voor ieder afzon derlijk? Is het doel niet noodzakelijk, dan zal ook het middel niet verplichtenl zijn; en is het doel wel noodzakelijk, dan zal het middel alleen dan vei-plichtend zijn, wanneer er geen ander bestaat. St. Thomas, dit princiep 'toepassende op den handenarbeid, komt tot de volgende conclusies. Wat het tweede en derde doel van den arbeid betreft, namelijk het ver mijden der ledigheid en het intoomen der begeerlijkheid, zonder twijfel zijn die bei de noodzakelijk voor den mensch. Even wel het vermijden der ledigheid kan ook door andere middelen geschieden dan door handenarbeid. Hetzelfde geldt van het in toomen der begeerlijkheid; en zelfs zijn daarvoor andere middelen nog beter dan het verrichten van arbeid, bijvoorbeeld, nachtwaken, vasten, enz. In betrekking tot die beide doeleinden kan de arbeid dus niet als een absolute plicht worden beschouwd. Rest het vierde doel van den arbeid, na melijk het geven van aalmoezen. Daar dit niet in absoluten zin verplichtend is, doch alleen is opgelegd in sommige gevallen, kan dit doel evenmin volstaan om een al- gemeene verplichting tot handenarbeid te rechtvaardigen. Volgt misschien uit het eerste en voor naamste doel van den arbeid, namelijk het voornaamste doel van den arbeid, namelijk het vooi-zien in levensonderhoud, een ab solute arbeidsplicht? Ongetwijfeld is de mensch streng ver- plicht zijn leven te onderhouden. Wij heb ben hier dus te doen met een doel, dat noodzakelijk móet worden bereikt. Welnu, in het algemeen kan dit doel niet bereikt worden dan door het verrichten van ar beid. En daarom is zeker in het algemeen de arbeid in betrekking tot dit doel voor den mensch een plicht. Evenwel kan die plicht niet gelden voor degenen, die dat doel kunnen bereiken op andere wijze. De uitoefening van den arbeidsplicht kan intusschen geschieden, niet allen door han denarbeid, doch ook door elke andere nut tige bezigheid, zooals door studie, geestes arbeid, charitatieve actie, enz. En niet al leen om wille van zich zelf is men tot nut tige bezigheid verplicht, maar ook om wil le van de samenleving, dus krachtens de sociale rechtvaardigheid. BROOD. Bons 81 tot en met 90. (Lroodbonboekje). Geldig van 29 Juli tot en met 4 Augustus a.s. (niet gebruikte tot en met 8 Augustus) rechtgevende op 2500 gram roggebrood of 2000 gram anther brood. THEE OF KOFFIE, Bon 53 (algemeen distributieboekje) Geldig tot en met 30 Aug. rechtge vende op hal. pond koffie of half ons thee. BLOEM OF BAKMEEL. Bon 90 (algemeen distributieboekje) Geldig tot en met 9 Aug., recht gevende op 2 Vt ons tarwebloem of tarwemeel of boekweitmeel of roggebloem of roggemeel of zelf rijzend bakmeel. SUIKER. Bon 66 (algemeen distributieboekje) Geldig tot en met 23 Aug., rechtge vende op één k.g. suiker. PETROLEUM. Petroleumzegel „Periode III" voor hen, die over geen andere kookgelegenheid beschikken dan petroleum. Geldig tot en met 11 Augustus rechtgevende op 2 liter. BOTER EN VET. Bon 01 tot en met 04 (boterkaart) Geldig tot en met 23 Augustus. Op eiken bon een half pond boter. Bons 01 tot en met 02 (vetkaart). Geldig tot en met 23 Augustus. Op elke bon een half pond margarine of gesmolten vet of boter. Bons 03 en 04. (vetkaart). Geldig tot en met 23 Augustus. Op elke bon half pond boter met 10 cent reductie per half pond. RIJST OF RIJSTEMEEL. Bon 95 (algemeen distributieboekje) Geldig tot en met 11 Augustus, rechtgevende op half pond rijst of rijstemeel. HAVERMOUT, ENZ. Bon 100 (algem. distributieboekje). Geldig tot en met 1.1 Augustus, rechtgevende op half pond haver mout of havervlokken of gort of grutten. MAÏZENA, ENZ. Bon 105 (algem. distributieboekje). Geldig tot en met 11 September, recht gevende op 1 ons maizena of griesmeel of puddingpoeder. MACARONI, ENZ. Bon 110 (algem. distributieboekje). Geldig tot en met 11 September, rechtgevende op 1 ons of vermicelli. ROOKEN ZAL WEL DUURDER WORDEN. Hoe na den Nederlander het rooken aan het hart ligt, blijkt uit de groote belang stelling van het publiek voor het wel en wee van den sigaren- en sigarettenhande laar. Iedere nieuwe bepaling wordt met aandacht gevolgd, en zoo is ook de aan gekondigde verhooging van den accijns thans het gesprek van den dag. Hoe zul len in de toekomst de prijzen in den de tailhandel hierop reageeren? In de krin gen van den klein- en groothandel en de fabrikanten houdt men rekening met een prijs verhooging. Hun standpunt is, dat de belastingver- hooging te groot is om geen rol te spe len bij de prijsbepaling. Men wijst ons er op, dat de belastingverhooging voor een pakje sigaretten van 25 ct. (een tegen woordig veel gevi'aagde klasse) een en een kwart cent bedraagt Voor een sigaar van zes cent (wij nemen hier de zoogenaam de „volkssigaar") komt de extra-heffing ongeveer op een halven cent neer. De fa brikanten zijn er van overtuigd, dat een prij'sverhooging van het pi-oduct thans niet meer te voorkomen is. Reeds lang zou de noodzaak gevoeld zijn, om de prijzen de ingetreden kostenverhooging aan te passen. Daar de fabrikanten voor een groot deel tot dusver nog met oude voorraden gewei'kt hebben, kon de verhooging uitge steld worden. Dit zou toch anders gewor den zijn, zoodra de later aangevoerde (en door hoogere transport- en verzekerings uitgaven belaste) tabakken, sigarettenpa piersoorten enz. verwerkt zouden worden. En daar is de fabricage thans aan toe. Ten aanzien van prijsverhoogingen van het pro duct zijn echter nog geen beslissingen ge nomen. In ieder geval zal afgewacht moe ten worden of eventueele prijsstijgingen al of niet meer zullen bedragen dan de ac cijnzen verhooging bedraagt. „Tel." Wie in dezen tijd niet gevoelt de be hoefte aan blijdschap moge in zichzelf onderzoeken, of hij niet de blijdschap ten- eenmale mist. Wij hoorden 'ns over den schrijver van ,Mehr Freude" (Meer vreugde) de op merking maken, dat deze schrijver, mgr. von Keppler, wel iemand moest zijn met een ernstige, wellicht naar somberheid geneigde natuur anders zou hij nooit zóó diep hebben kunnen voelen de be hoefte aan en de waarde van vreugde en nooit zóó schoon hebben kunnen schrijven over de vreugde, die hij eerst voor zich zelf, ongetwijfeld met inspanning, moet hebben verworven, en die hij daarna eerst zelf intens moet hebben genoten. Oppervlakkige naturen hebben geen behoefte aan vreugde, aan blijdschap ^jj hebben voldoende aan hun genoegens en verwarren die dar met de zoo veel edeler en diepere vreugde en blijdschap. Wee hun als de tijdsomstandigheden die genoegens voor hen onbereikbaar ma ken! Zij weten dan niet, hoe de trooste- looze leegte in hun ziele-leven moet wor den gevuld. Zij hebben altijd verzuimd, in hun ge noegens niet te stellen het einddoel van hun levensstreven, maar hun streven te richten naar het kennen en bezitten van vreugde en blijdschap. De materie, de stof kan genoegen schen ken geoorloofd, gewenscht, zelf noodza kelijk genoegen. De materie kan ons niet geven de vreugde en blijdschap. Wat is blijdschap? Wij willen er niet over philosopheeren. Van een onzer grootste groot-Nederland- sche dichters door velen beschouwd als de grootste na Vondel den Vlaamschen priester-dichter Gezelle, drukken wij hier over het gedicht B 1 ij d s c h a p. Men leze en herleze dit gedicht, hard-op voor zichzelf Men voele de blijdschap, de hartstochte lijke blijdschap om het bezit van de liefde, die den mensch kan doen zeggen en zon der klagen herhalen: „God, mijn God, en lieve Heer" i die den mensch God doet zien „in iede- ren blommenstaal" en die den mensch „duizend levens" zou willen doen geven voc God en iederen mensch, terwijl hij, „zelf vergeten, lachend sterven zou". Dat is de blijdschap in de verrukkelijk ste heerlijkheid. Dat wij allen iets van die blijd schap mogen kunnen genieten! BLIJDSCHAP. Ja! Daar zijn blijde dagen nog in 't leven, hoe weinig ook, daar zijnder nog voorwaar, en geren zou ik alles, alles geven om één van die, mijn God, om éénen maar, wanneer ik U gevoel, U heb, U drage, mij onbewust, U zelf-ben, mij niet meer, U noemen kan, mijn God, en zonder klagen herhalen: God! mijn God en lieve Heer! o Blijft bij mij. Gij zon van alle klaarheid, o blijft bij mij, blaakt deur end deur mij nu, o blijft bij mij, één dingen, een is waarheid, al 't ander al is leugen buiten U! Gij zijt men troost, toen alle troost venijn is, Gij zijt mijn hulpe, als niemand helpt, elk vlucht, Gij zijt men vreugde, als elke vreugde een pijne is, „Hallelujah", als alles weent en zucht. Gij, God van al dat is of ooit zal wezen, wat komt Gij toch mijn arem ding zoo bij, wat ben ik zelf hoog hemelhoog gerezen, hoe diep gegrond ik in ellenden zij! Wat gaat mij om in 't wondere van die stonden, als 't hert mij gloeit en de oog mij berst, en ik, van tranen dronk, onmachtig ril ten gronde en in een storm van liefde en vreugde stik! Ben ik het nog die weene? Kan mijn herte nog de edele taal der liefde, dat zoo lang gesloten ligt, door zonde, en zeer en smerte, aan ketens vast, en naar de dood verlangt? Bon ik het nog die in 'de stem der winden Uw spreken hooi-, mijn Jesu, Uwe taal in alle taal, hoe kleen ook, wedervinde, En Uw gedaante in iederen blommen- staal? Ben ik het nog die minne al die mij haten, ben ik het nog die duizend levens wou voor U, mijn God, en iederen mensche laten, en, zelfvergeten, lachend sterven zou? o! Blijde stonden zijnder nog in 't leven, en, ware, o God, Uw Hemel anders niet als één van die, nog zou ik alles geven voor één van die, gelijk ik nu ik nu geniet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1940 | | pagina 1