Strijd om het eigendomsrecht
der oude kerk
IVÖROL
44 vetoukkeByk!
LUCHTVAART
FAILLISSEMENTEN
KLEINE ANNIE
WOENSDAG 3 APRIL 1940
OF I.E1DSCHF COURANT
VIERDE BLAD - PAG. 12
UIT DE GESCHIEDENIS VAN VOORSCHOTEN
Beide partijen trekken aan het kortste einde
door
A. N. DUYNISVELD, pr.
xm.
LOVEN EN BIEDEN
Toen begonnen de protestanten het op een
andere manier te probeeren. Zij schreven
25 October aan Loncq, dat zij gehoopt had
den, dat de katholieken geen aanspraken
zouden hebben gemaakt, omdat zij „een zeer
goed en ruim genoeg kerkgebouw, schoone
pastory en daarbij behoorende tuin" beza
ten, en bovendien „in het district van Veur
twee kerken". Zij hadden dus aan de pro-
testantsche kerk geen behoefte, en de ko
ning had uitdrukkelijk bepaald, dat overal
met de behoefte der kerkgenootschappen re
kening gehouden moest worden. Zij voegden
er nog aan toe: „het hervormd kerkgenoot
schap had dien volgens wel gewenscht, dat
men, ter aanhoudende bewaring en ver
dere aankweeking der zoo gelukkige plaats
hebbende eendracht en harmonie onder de
ingesetenen, geen aanspraak gemaakt had".
Nu dat toch geschied was merkten zij op
„dat deselve noch regtvaardig noch billijk,
noch door derzelven genootschap zonder
hare totale ruïne binnen weinige jaren te
bewerken, uitvoerlijk" was.
Nogmaals herhaalden zij, dat de katho
lieken nooit eenig recht van eigendom op de
kerk bezeten hadden, zooals die na de Re
formatie geworden is"; „zü is in dezen zin
nie' afkomstig van de Roomschen". Het is
een nieuw gebouw. Dus elke vordering er
op onrechtvaardig!
En wat kerk en pastorie betreft beriep
men zich ook op verjaring en op de be
palingen van den Vrede van Munster, wel
ke beide argumenten door de regeering niet
aanvaard werden, dikwijls tot wanhoop der
protestanten, die meenden met een beroep
op een ongestoord bezit van meer dan twee
eeuwen, veilig te zijn voor alle Roomsche
eischen en aanspraken.
En behalve op verjaring beriepen de pro
testanten van Voorschoten zich ook erop,
dat de katholieken hun rechten op kerk en
pastorie niet konden bewijzen, en zij voeg
den er aan toe, dat zelfs al konden zij dat
wel, dan nog altijd de Munstersche Vrede
er was, die definitief de kerkelijke goederen
hun had toegewezen.
Wat betreft de losrente van 13700 gulden,
ook daarop hadden de katholieken geen en
kel recht, omdat deze rente eerst na de
Reformatie belegd was. De hervormden ver
gaten echter één ding, dat het kapitaal was
voorgekomen uit goederen of landerijen, die
vroeger aan de katholieke kerk haddén be
hoord! Waarop de protestanten ten ant
woord gaven, dat zulks dan eerst maar eens
door de tegenpartij bewezen moest worden,
en dat zij zelfs bij voldoende bewijs even
eens vielen onder de Munstersche bepaln-
gen en in eigendom der hervormde kerk
waren overgegaan. Dit gold ook voor de erf
pachten, renten en andere rechten.
Maar het zou, volgens hen, niet alleen on
rechtvaardig zijn de Roomschen hun zin te
geven, ook onbillijk: „zij hadden een zeer
goede en nieuwe kerk" en dus geen be
hoefte, en te Veur stond „een schoone en
groote kerk en nog een kleindere".
Ten slotte voerden de predikant W. F.
Wijers en zijn kerkmeester Joh. van Leeu
wen aan, dat zij onmogelijk iets aan de ka
tholieken konden uitkeeren, nu hun inkom
sten minder waren dan de jaarlijksche uit
gaven en zij besloten hun uitvoerig schrij
ven: „het zoude derhalve hoogst onbillijk
zijn, dat eene behoeftige kerk verpligt werd,
om aan een niet-behoeftige, althans veel
minder behoeftige, vergoeding te geven,
hetwelk zij toch niet zoude kunnen doen,
zonder haare totaale ruïne binnen weinige
jaren te bewerken".
De assessor Loncq, ziende dat hij niets
kon bereiken, zond zijn rapport in op den
20sten December 1809, waarin hij verslag
uitbracht van zijn pogingen om de „beide
twistende kerkgenootschappen" tot een
minnelijke schikking te brengen. Hij had
gehoopt te zullen slagen en in den begin
ne de protestanten onder oogen gebracht,
dat hun vermeende rechten „hoeveel ook in
hun gegeven bericht de presumptie als fa
vorabel voor hun zijn mogt'J, toch zoo „dui
delijk en geheel afdoende" niet waren,
vooral niet wat de fondsen betreft, waarvan
sommige zelfs „uit haren aard de blijken
droegen van voor de tijden der reforma
tie afkomstig te zijn" en dat het derhalve
verstandiger was, in geval van zulk een
twijfelachtig recht „desnoods iets daarvan
op te offeren, als bij een verder onderzoek
wellicht het geheel of in ten groote deele
te verliezen", gezien de bijzondere omstan
digheid, dat de groote meerderheid katho
liek was. De katholieken spoorde hij aan
tot offervaardigheid „om liever desnoods
van het hunnen op te offeren als de geluk
kige harmonie ter plaatse bestaande, ver
broken te zien", en hij vond hen daartoe
aanvankelijk bereid. Hij begon evenwel
later te merken, dat de onderhandelingen
langzaam-aan buiten hem omgingen.
Eindelijk had Loncq een voorstel gedaan,
dat de protestanten de kerk en pastorie
zouden behouden, de school aan de gemeen
te zou komen, terwijl het geheel door een
neutrale commissie moest getaxeerd wor
den.
De hervormden zouden dan 2000 gulden
betalen aan de katholieken, het eerste ge
deelte met de opbrengst van de school, de
rest in gelijke tienjarige aflossingen.
Op dit voorstel gingen de protestanten in,
maar de katholieken schreven hem 27 No
vember 1809, dat zij na rijp beraad beslo
ten hadden de voorstellen niet te aanvaar
den.
Toen boden de hervormden ook nog, bo
ven de twee duizend gulden de halve waar
de van het schoolhuis aan, hetgeen de ka
tholieken niet bevredigde, gelijk pastoor
Driessen aan predikant Wijers meedeelde.
Daarom onderwierp Loncq het geval
Voorschoten nu aan de beslissing van den
koning, waarbij hij opmerkte, dat de be
reidvaardigheid der protestanten om het
voorgestelde bedrag uit te keeren „meer
behoort te worden beschouwd uit het ge
zichtspunt van lofwaardige zucht tot over
eenkomst, dan wel, uit dat van verplich
ting" en dat hij daarom, zonder de lasten
der katholieken te verkleinen, maar toege
vende, dat zij „geene behoefte tot een kerk
hebben", het billijk oordeelde, vooral ge
zien het onloochenbaar feit, dat de oude
Middeleeuwsche kerk er niet meer was,
maar bij den aftocht der Spanjaarden van
Leiden in 1574 werd vernield, gelijk die
van Zoeterwoude, en de nieuwe werd ge
bouwd door de protestanten uit eigen beurs,
en door hen onderhouden; gezien ook de
schuld van 2400 gld., die er op rustte, en
het kostbare onderhoud „eener zoo oude
kerk en toorn", de hervormden genadig te
zijn.
Daarmede was de zaak niet uit; pastoor
Driessen gaf den moed niet op en wendde
zich tot den koning. Want twee dagen, nadat
Loncq zijn rapport had ingezonden, be
richtte hij aan den landdrost van het depar
tement Maasland, dat de Katholieken van
Voorschoten een rekest aan den koning
hadden gezonden, hetwelk via den Minister
van Eeredienst om informatie werd door
gezonden aan Loncq, die verwees naar zijn
juist opgestuurd rapport.
In hun rekest aan den koning specificeer
den de katholieken hun eischen als volgt:
1. hun deel in de waarde der kerk, in 1798
geschat op 3500 gld.;
2. hun deel in de waarde der pastorie, op
1650 gld. geschat;
3. hun deel van de rente van het kapitaal
van 13700 gld., die jaarlijks bedroeg ruim
376 gulden;
4. hun deel in de andere renten, per jaar
ongeveer 30 gulden bedragen;
5. hun deel in de waarde van een bij de
kerk behoorende kapel;
6. hun deel in het schoolhuis.
Zy stelden den koning in kennis van hun
toegevendheid, om de kerk aan de protes
tanten te laten, de school aan de gemeente
over te doen, ondanks dat hun kerk maar
zeer klein was en uitwendig zonder eenigen
luister, met riet gedekt als een stal.
Zij wilde de waarde van kerk en pastorie
samen stellen ,op vier duizend gulden, een
waarde, welke „in den tyd toen de her
vormden er bezit van namen en de katho
lieken beroofden, alleen de fundamenten
hadden. En ofschoon de verhouding van
katholieken en hervormden was als 7 tot 5,
waren zij bereid met de helft van alles ge
noegen te nemen.
Omdat de hervormden altijd schermden
met den armelijken staat hunner kerk en
de groote onderhoudskosten, achtten zij het
noodig aan Zijne Majesteit ook eens een
gedetalleerde opgave te doen van hun in
komsten en uitgaven.
Hun jaarlijksche inkomsten bedroegen in
totaal ruim 126 gulden, nl. 108 gld. aan
huur van 4 morgen land; 15 gld. en ruim
3 gld. rente resp. van twee obligaties van
500 en 100 gulden.
Daar stond tegenover een bedrag aan
jaarlijksche uitgave in totaal groot ruim
750 gulden, waarvan 600 gld. als salaris
van den pastoor. En bovendien had men
aan buitengewone uitgaven sedert het jaar
1795 een bedrag van 4500 gulden moeten
besteden voor restauraties en verbeteringen
der kerk.
De koning kon dus wel begrijpen, dat de
katholieken van Voorschoten gedwongen
waren hun rechten te handhaven en geen
genoegen mochten nemen met het aanbod
dei hervormden om die rechten voor 2000
guld af te koopen, en dat nog wel grooten-
deels in tien jaarlijksche termijnen, afge
zien van de onzekere opbrengst van het.
schoolhuis.
Tegen hun rekest merkte Loncq op, dat
de hervormden eveneens een schuld van
2400 gulden hadden en dat „ofschoon de
kerk der R.K. met riet moge zyn gedekt
(een gewoonte, ten plattelande vrij alge
meen, zelfs op de beste gebouwen) dezelfde
echter daarom niet maar een beestenstal ge
lijkt, daar de pastoor Driessen te meerma
len bekend heeft, dat de kerk zeer goed en
voldoende was, en ook de kleinheid, zoo die
al bestaat, geen bezwaar kon opleveren,
daar de R.K. in het ambacht van Veur on
der Voorschoten behoorende, nog daar te
boven twee kerken hebben".
Inmiddels had de predikant Wijers zich in
een zeer wydloopig schrijven gewend tot
den Minister van Eeredienst; hij beriep
zich weer op het verjaringsrecht, den Vre
de van Munster, en als dat niet steekhou
dend kon zijn, op den armoedigen staat der
hervormde kerk en de onmogelijkheid om
aan de katholieken uit te keeren. Zij hadden
weliswaar onder aandrang van Loncq een
bedrag van 2000 gld. aangeboden, maar pre
dikant Wijers schreef intusschen, dat zij nog
niet overtuigd waren van de verplichting J
om iets te betalen, omdat volgens het de-
De vgrheHing van don nieuwen sullen ven Djokja, Goesti Reden Mei Dorodjetoen in den kraton Sili Hinggil. geschiedde
met indrukwekkend Ooslersch ceremonieel. - De verhettingsrede werd uilgesproken door dr Adem, gouverneur ven Djokje,
naast den sultan
TANDPASTA
creet van den koning toch ook op de behoef
te van iedere godsdienstige gezindheid
diende gelet te worden, en niet alleen op
de „talrijkheid der respective gezindhe
den". Predikant Wijers vestigde de aan
dacht van den Minister, om wille van
„godsdienstige onpartijdigheid en harmo
nie" op het feit, dat „sedert vele jaren de
R.C. tot ondersteuning van hunne behoefti-
gen, wekelijks met eene bus aan de huizen
dei hervormden ter dezer plaats liefdegif
ten inzamelen", en dat dit, tot een voor hem
„streelend genoegen" tot op dien dag bleef
voortduren. Hij voegde er aan toe: „hoe
veel zij bekomen kan ik niet bepalen, maar
wei, dat de pastoor mij geantwoord heeft
in een gemeenzaam gesprek, toen ik zeide,
dat dit wel omstreeks 50 jaarlijks zoude
bedragen, „het is meer".'
De dominee had zelfs onmiddellijk af
stand gedaan van de honderd gulden, die
hij jaarlijks uit de kerktkas ontving, even
als zijn voorgangers, „schoon zijn inkom
sten niet groot waren, en de zorg voor een
beschaafde opvoeding van zijn drie nog jon
ge dochters eene aanmerkelijke uitgaaf
jaarlijks vorderde", vooral omdat zijn trac-
tement slecht werd betaald sinds 30 Juni
had hij nog niets ontvangen.
De slimme dominee wist evenwel raad,
orr aan alle moeilijkheden een einde te ma
ken en beide partijen te bevredigen, als de
Minister nu eens aan den koning wilde voor
stellen, om „aan den pastoor dezer plaats
een gelijk jaarlijks inkomen als zijn tracte-
ment toe te leggen", dan zou de zaak ge
zond zijn. Hij genoot 650 gulden en 50 gul
den van de combinatie van Veur. En hij
vervolgde: „Uit het gesprek met den pas
toor hierover heb ik eenen genuegzamen
grond om te besluiten, dat de R.C. hiermede
zouden tevreden zijn en van hunne vorde
ringen afzien; hoe groot zou het geluk van
beide de kerkgenootschappen dezer plaats
zijn, behaagde het onzen genadigen Sou-
vei ein zulk een gunstige dispositie te ma
ken!"
Dominee Wijers dacht de zaak al gewon
nen te hebben; hoe schrok hij, toen hij
hcorde, dat de Katholieken zich recht
streeks tot den koning hadden gewend. Den
27sten December schreef hij in zijn ontstel
tenis wederom aan den Minister, of hij nu
ook niet een soortgelijk adres aan Zijne Ma
jesteit behoorde aan te biede i. Hij riep nog
maals de hulp in van den Minister.
Er werd later nog wat nagekaart, even
wel zonder resultaat; met de inlijving van
ons land by Frankrijk was de zaak uit.
DE POSTVLUCHTEN OP NED. INDIë
De positie der Indiëvliegtuigen was gis
teravond als volgt:
Op de uitreis landden de „Nandoe"
(Brugman) te Alexandrië en de „Oehoe"
(Hondong) te Singapore
Op de thuisreis kwamen de „Emoe"
(Verhoeven) te Rangoon en de „Gier"
(Both) te Napels aan.
DE VERBINDING AMSTERDAM—
LISSABON
Het K.L.M.-vliegtuig „Xema", dat gis
termorgen te acht uur van Schiphol was
vertrokken voor het maken van de eerste
vlucht in den nieuwen dienst Amsterdam
Lissabon, is gistermiddag te 15.50 uur
Amsterd. tyd te Oporto geland.
Het vliegtuig heeft het 1850 K.M. lange
traject zonder tusschenlanden afgelegd en
is ondanks den tegenwind, waarmede het
te kampen had, slechts weinig later dan
verwacht werd op Portugeeschen bodem
geland.
Gisteravond te 18.16 (A.T.) heeft het
vliegtuig Lissabon bereikt.
ALTING VON GEUSAU t.
V. schrijft in „De Katholieke Staats
partij"*
Ons Nederlandsche leger leeft, al heeft
de Nederlandsche soldaat meer dan eens
zijn waarde bewezen, niet ..uit een groote
traditie zooals het Duitsche en het Fran-
sche. Zoo was het Pruisische leger tot zijn
ondergang bij Jena, als drager van den
geest van Frederik II het beste van Euro
pa. Bij zijn bevrijding had Pruisen zijn
Blücher, Schamhorst, Gneisenau als mili
taire genieën, in 1870 zijn Moltke en Roon,
in 1914 Hindenburg en vooral Ludendorff.
Zij waren dragers van een eigen, groote
traditie, welke voor het Duitsche leger nog
steeds een bron van kracht is. Frankrijk
had eveneens zijn eigen militaire genie,
belichaamd o.m. in de Condé's en Turenne
en later in een Napoleon.
Zulk een historischen achtergrond mist
ons leger. Als rustig en intelligent ken
ner van beide glorierijke tradities heeft ons
officierskorps, naar het ons voorkomt,
steeds zich ingespannen het beste, wat het
buitenland bood, te enten op den nuchté-
ren Nederlandschen stam.
Generaal Alting von Geusau was in dit
opzicht een typeerende figuur. Hij was een
goed kenner der krijgskunde en heeft aan
de hoogere krijgsschool anderen daarmede
gevormd. Wat men over hem hcorde wees
op begrip van het degelijke organiseeren-
de Duitsche type, maar zijn karakteristiek
was meer Gallisch. Eenerzijds was hij een
geduldig, systematisch bouwer en tegelijk
wist hij te bezielen en met zijn „brille"
aanstekelijk voor te gaan. Hij vergde veel,
maar was bemind.
Zoo goed als men de Nederlandsche ver
dediging op het gegeven van de Neder
landsche bodemgesteldheid moet optrek
ken,evenzeer moet men werken met den
Nederlandschen soldaat, die nuchter en
critisch is. Onze soldaat is niet die „machi
ne nerveuse", die Napoleon in zijn Fran-
schen soldaat zag, noch de vleeschgewor-
den tucht, welke de Duitsche soldaten te
zien geven. Misschien zit er in onze man
nen meer onverzettelijkheid, doch voor de
leiding zyn zij daarom juist geen gemakke
lijk materiaal. Met de prachtige resultaten
in zyn eerste legerkorps bewees Generaal
Von Geusau, dat hij het Nederlandsche
volkseigen goed heeft beoordeeld.
Achteraf hebben wij, in onze politieke
organisatie wier defensie-adviseur hij was,
eerst recht begrepen, met welk een ver
trouwen en geduld hij zich bij onze Ne
derlandsche karaktertrekken heeft weten
aan te passen. Hij werd niet moede alom
de gedachte der nationale defensie door
zijn bijzondere sprekerstalenten te vormen
en gemeen goed te maken. Ook in onze
katholieke milieus. Op de groote vergade
ring van onze Partij in Amersfoort in het
voorjaar van 1938 wist hij niet alleen een
warm applaus te oogsten na een boeiende
schets onzér defensie-taak, neen, hij klop
te zoozeer op alles wat in ons hart aan na
tionale fierheid en zelfstandigheid ligt ver
scholen, dat onze vergadering cprees en
hem een ovatie bracht, die ons nu nog ont
roert.
Voor zijn vaderland is hij niet op het
slagveld maar bij zijn vredestaak gestor
ven. In den strijd kan men vallen door zyn
bloed te verliezen; in den vrede ook kan
men zijn land alles geven, door ook het
laatste grein reserve, waarover het hart
beschikt, niet te sparen. Zoo scheidde deze
energieke, krachtige, prachtige militair van-
het aardsche tooneel, als een voorbeeld
van toewijding en trouw. Hij heeft zijn
welgeslaagde taak vervuld met een schoo
ne, onbegrensde liefde voor zijn land. Geve
de Heer der heirscharen hem in het he-
melsch Vaderland den waren vrede na den
aardschen strijd.
Surséance van betaling:
20 Maart 1940 is de voorloopig verleen
de surséance van betaling van de Naam-
looze Vennootschap N.V. Tabakshandels
„Rutaha", gevestigd te Amsterdam (pro
cureur mr. I. J. Maarsen), ingetrokken, op
grond dat de toestand des boedels haar we
der in staat stelt haar betalingen te her
vatten.
21 Maart 1940 is de voorloopig verleen
de surséance van betaling van de Naam-
looze Vennootschap „Uitgeversmaatschap
pij en Boekhandel voorheen van Creveld
Co." in liquidatie, gevestigd te Amsterdam
(procureur mr. M. Bamberger) ingetrok
ken, op grond dat de toestand des boedels
haar weder in staat stelt hare betalingen te
hervatten.
Ui tgesproken:
A. Zandbergen, Valkenburg (Z.-H.).
Cur.: mr. L. Sprey, Leiden.
483e STAATSLOTERIJ
(Niet officieel)
2de klasse, 3de lijst
Trekking van Woensdag 3 April 1940
Hooje Prijzen
100.— 14301 22151 24176
Prijzen van 30
1179 1665 1869 2028 2216 2634 2657 2824
2975 3118 3128 3315 3488 3688 3939 4038
4259 4282 4685 4876 5025 5521 5524 5741
6252 6297 6481 7148 7196 7253 7497 7503
7514
7704 8392 8552 8715 8737 8772 9688 9772
9832 9837 10143 10289 10319 10392 10473 1C610
10927 11101 11124 11176 11217 11280 11376 12179
12911 13297 13671 13725 13858 14281 14300 14306
15009 15392 16062 16306 16331 16470 17186 17503
18007 18738 19060 19196 19614 19691 19944 20007
70389 20962 20963 21029 21059 21962 22499 22387
"•3463 23632 23688 23903 24048 24140 24655 24759
WM/ucH/trr uuAt otmeeer/o\
U r-njrtMto nf
VAAR /Ar HËB oen RSCttTeF HFi
laatst Gezien roert nu
it/ai/tert ottto
fH't otrtOnêtrTSTROOMOM -
waarts ii/ssc/tett, waai? oe
lOOT vort O Ttrt WFSTETt VAttOF STAl
maar H/J zet OAT uil OOSTWAAe,
BY STROOMAFWAARTS C/tto zon
WAT //TA/ i/FR OlCRT (3'J'T iPOo/EA
ho's. en ie zac, et eh oon o/f eta
TT/rc (toort Roetert