DAGBLAD VOOR LEIDEN EN OMSTREKEN
Ated&dandó che andetzeeftaat
doax ójCeep&aol g&wund
Opvarenden bevrijd, doch onzekerheid
over het lot van drie leden
der bemanning
WOENSDAG 6 MAART 1940
31ste Jaargang No. 9584
S)e £cid&eli£(Boti/Ya/nt
Bureaux Papengracht 32.
Telefoon: Redactie 20015. Administratie 20935.
Adv. en Abonn.-tarleven de pag 2.
Giro 103003. Postbus II.
V Hoe slaan wij tegenover
lijkverbranding
Tot nu toe is lijkverbranding door de
Begrafeniswet verboden en toch ge
schiedt ze. Talrijk zijn de crematies verge
lijkenderwijs niet: ze halen nog geen twee
percent van het totaal aantal lijkbezor-
gingen. Maar de niet-naleving van de wet
is er en ze wordt oogluikend toegelaten.
Nu is er een wetsontwerp ingediend,
waarbij de lijkverbranding wel wettelijk
mogelijk wordt gemaakt, maar toch aan
zeer beperkende maatregelen wordt gebon
den. Zoo wordt er slechts één verbran-
dings-inrichting toegestaan en mag de lijk
verbranding van overheidswege in geener
lei opzicht worden bevorderd, zooals door
subsidies b v.
Wij kunnen ons voorstellen, dat de re
geering, overziende alle feitelijke om
standigheden, een dergelijk wetsontwerp
heeft ingediend. Zij moest toch iets doen.
De huidige toestand had al véél te lang
voortgeduurd.
Het Nederlandsche volk zal zélfs al
beperkte de wet de mogelijkheid van lijk
verbranding niet de christelijke zede
van het begraven der lijken niet verla
ten.
Inderdaad is het begraven, de beaarding
der lijken een Christel ij ke zede in te
genstelling met de crematie of verbranding,
't Schijnt ons wel actueel vandaag 'ns
uiteen te zetten, waarop die Christelijke
zede steunt; waarop gebaseerd is het uit
drukkelijke verbod van de Kerk aan de
Katholieken om de lijken te cremeeren.
Den 19den Maart 1886 is door een de
creet uit Rome het vraagstuk der lijkver
branding voor den katholiek beslist.
Het wordt ons verboden, deel te nemen
aan de beweging ten gunste der lijkver
branding, en zijn eigen lijk óf dat van een
ander te doen verbranden. In dit de
creet wordt de lijkverbranding „een af
schuwelijk misbruik" genoemd.
Daar dit decreet wordt gebruikt als wa
pen tegen de Kerk door geleerden en nog
veel meer door niet-geleerden, is het nut
tig, de gronden te zoeken, op welke deze
kerkelijke uitspraak rust. Is het verbran
den in strijd met de wetten der natuur,
welke de Kerk gebiedt te eerbiedigen?
Een ontkennend antwoord moeten wij op
deze vraag geven. We kunnen niet zeg
gen, dat onze natuur ons direct, duidelijk
en klaar, zegt, dat we de lijken niet mo
gen verbranden. Door het verbranden
immers geschiedt het zelfde op snelle
wijze, wat door begraven op langzame
wijze plaats heeft.
Evenmin wordt ook de lijkverbranding
direct verboden door het Oude- of Nieu
we Testament.
Ook het katholieke dogma, datgene, wat
de Kerk met haar onfeilbaar leergezag als
haar leer heeft verkondigd, pleit noch voor
noch tegen de lijkverbranding.
Volgens het dogma der Verrijzenis
„zullen allen met het lichaam hetwelk zij
nu hebben verrijzen", maar die verrijzenis
blijft even goed voor God mogelijk, hetzij
het lichaam snel door het vuur, hetzij het
langzaam in de aarde is ontbonden.
Welke kan dan de grond der Kerk zijn
voor haar strenge veroordeeling?
Ten eerste: Ofschoon de verbranding
niet in strijd is met de natuurwetten, onze
natuur zegt, dat ze minder passend is.
De mensch voelt een hoogen eerbied voor
het ontzielde lichaam. Die eerbied, den
mensch van nature eigen, is. nog dieper bij
den katholiek, die weet, dat door middel
van dat lichaam zijn ziel is gereinigd door
het Doopsel, is gesterkt met Christus'
Vleescn en Bloed; hij voelt diep het drei
gende woord van den apostel: „Indien
iemand den tempel Gods verderft, hem zal
God verderven, want de tempel Gods is
heilig, en die tempel zijt gij".
En is het nu niet veel meer in overeen
stemming met dien eerbied, dat wij het
lichaam toevertrouwen aan de natuur,
waar geen menschen-hand het kan aanra
ken, dan dat wij het in het vuur werpen, en
zelf door kunstmatige aanwending der na-
tuur-krachten het lichaam plotseling en als
het ware met geweld doen verdwijnen?
Ten tweede: Ofschoon het katholieke
dogma de verbranding niet uitsluit, is toch
de begraving veel meer overeenkomstig
dit dogma.
De katholiek weet, dat zijn lichaam eens
zal verrijzen in heerlijkheid: „In mijn
vleesch zal ik aanschouwen den Heer, mij
nen God" zegt Job.
Als we nu dat geloof in uiterlijke daden
willen uitbeelden, zullen we de begraving
verkiezen boven de verbranding.
Bij het begraven in de aarde blijven be
waard die beelden, zoo uiterst geschikt om
ons die geloofsleer zoo treffend en heer
lijk schoon voor oogen te houden. Het
beeld van de slaap en van het zaad. Chris
tus zelf, de Apostel en de kerkelijke litur
gie stellen ons den dood van het lichaam
voor als een slaap, die gevolgd wordt aoor
een opstanding, een herleving. Christus
zelf zeide van den gestorven Lazarus:
„Onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar
ik ga hem uit den slaap wekken", en Pau-
lus noemt den Zaligmaker: „Eersteling der
ontslapenen".
De priester bidt Ireffend-schoon voor
den doode: „Gedenk ook, o Heer, uwe die
naren en dienaressen, welke, geteekend
door het kruis, ons zijn vooruitgegaan en
thans sluimeren in de rust der vredes".
Welnu, men kan van het lichaam zeggen,
dat het slaapt, als het rust in de aarde
en niet als we het verbranden.
De H. Schrift stelt ons ook den dood van
het lichaam voor onder het beeld van het
zaad, hetwelk in de aarde wordt uitgestort.
Die vergelijking nu blijft slechts bewaard
bij de begraving. Het lichaam wordt in de
aarde van het kerkhof gelegd, gelijk het
zaad in de akker. Gelijk het zaad onder de
stralen der lente-zon zal ontkiemen en in
volle levenskracht opbloeien, zoo ook zal
het lichaam, gesterkt door Gods liefde-
zon, verrijzen in heerlijkheid en kracht,
om te gaan leven voor het 'eeuwige leven.
V/ij kunnen als derde grond van het
kerkelijk verbod noemen de onafgebroken
gewoonte der Christenen. Nadat de wereld
had aanschouwd dien droeven stoet, waar
bij Nicodemus droeg het gestorven lichaam
van zijn Verlosser, om dit te gaan begra
ven in een nieuw graf, heeft de Christen
heid hare dooden ook willen begraven en
niet willen verbranden.
De vierde reden, welke de Kerk
tot haar veroordeelende uitspraak heeft be
wogen, is verreweg de meest be
slissende en de gewichtigste, zóó
zelfs, dat we deze de eenig volkomen-be
slissende zouden kunnen noemen.
Deze is gelegen in het feit, dat vele strij
ders voor de lijkverbranding openlijk er
kennen, dat zij die lijkverbranding wen-
schen, om te proclameeren hun
ongeloof aan een toekomstig le
ven, om te hebben een teeken ,een sym
bool van de vernietiging van den heelen
mensch, een teeken dus van grof ongeioof.
Zij maken de lijkverbranding, ofschoon
deze op zichzelf dit niet is, tot een mani
festatie hunner anti-Christelij
ke ideeën, tot een wapen om de maat
schappij te berooven van het geloof aan
een eeuwig leven, aan een verrijzenis van
het lichaam.
Niet alleen de Katholieken, maar ook an
dere geloovigen en ook vele niet-geloovi-
gen staan en zullen blijven staan beslist
afwijzend tegenover de propaganda voor
de lijkverbranding.
ECONOMISCHE
OORLOG
De schroef van den economischen oor
log wordt geleidelijk aangedraaid.
Tot 1 Maart konden Italiaansche sche
pen nog ongemoeid Duitsche kolen ver
schepen uit Nederlandsche havens. Enge
land had er blijkbaar belang bij, de Ita
lianen te ontzien, en men zal de Britsch-
Italiaansche handelsbesprekingen, welke
onlangs mislukt zijn, daarmee wel in ver
band moeten brengen, al wordt dat ver
band van officieel" Engelsch - zijde ook
ontkend.
Op het oogenblik zijn zeven Italiaansche
kolenschepen aangehouden en naar een
Engelsohe controle-haven opgebracht,
ondanks het protest, dat de Italiaansche
regeering te Londen heeft uit gebracht.
De Italianen zijn daar niets over ge
sticht. Het bericht van de aanhouding
heeft een ernstigen indruk gemaakt en
men beschouwt dit als het antwoord van
Engeland op de Italiaansche nota. Men had
verwacht, dat de Bngelsche autoriteiten
wel niet zoo nauw zouden kijken, wan
neer de Italianen zich erop beroepen zou
den, dat deze schepen opgehouden waren
door het winterweer en daarom niet vóór
1 Maart konden uitvaren.
In diplomatieke kringen te Londen wijst
men erop, dat Engeland reeds dri maan
den geduld heeft gehad met deze Italiaan
sche verschepingen, maar blijkens de her
haalde vragen in het parlement, die de
minister van Economische Oorlogvoering
vooral Dinsdag te verduren had, door de
openbare meening gedwongen werd, deze
tegemoetkomende houding te laten varen.
Men koestert te Londen dus weinig illusies
over verdere tegemoetkoming jegens deze
Italiaansche verschepingen.
De Italiaansche bladen laten doorsche
meren, dat Mussolini tegenmaatregelen zal
nemen, maar de indruk is toch, dat Italië
zijn houding van niet-oorlogvoerende
daarom niet zal prijs geven. Eer. aanwij
zing, dat Rome niet geneigd is, om voorals
nog een conflict te forceeren, is wel het
feit, dat vol-ijverige studenten te Floren
ce een betooging tegen het Britsche con
sulaat op touw hadden gezet, doch dat de
ze betooging verhinderd is.
Ook aan de Roemeensche petroleum-
leveranties aan Duitschland zal Engeland
nu wel weer aandacht gaan besteden. Zoo
dra de Donau weer bevaarbaar zal zijn,
wordt deze kwestie accuut. Want de Do
nau is de groote toegangsweg voor de Roe
meensche en Russische petroleum.
Naast deze actie van Engeland in de on
middellijke omgeving van Duitschland,
wordt nu ook Amerika bewerkt, teneinde
Amerikaansche leveranties aan Duitsch
land via Siberië te doen op houden.
Zoo wordt het net van de Britsche blok
kade toegehaald en worden de mazen ge
stopt
Daartegenover schijnt de Duitsche af-
Uit Den Helder wordt gemeld: Vanmorgen om twaalf minuten over tien
werd een Nederlandsche onderzeeboot, die de haven uitvoer, midden
voor de haven aan den kant van het fort Harssens door een sleepboot
van de marine geramd.
De onderzeeboot de O. XI, werd midscheeps aangevaren en zonk bin
nen twee minuten.
Enkele opvarenden, die zich aan dek van de onderzeeër bevonden, kon
den zich onmiddellijk redden door in het water te springen. Zij zijn later
opgepikt en naar Den Helder gebracht. Een van hen moest in het marine-
hospitaal worden opgenomen.
Om half elf kwam de periscoop van de onderzeeër weer boven water,
doch even later verdween zij weer.
Na vijf minuten kwam de duikboot opnieuw aan de oppervlakte. Een
groot gedeelte van het vaartuig kwam toen boven water. Onmiddellijk
voeren een aantal sloepen en een sleepboot te hulp. Opvarenden van
deze booten wisten den commandotoren van de onderzeeboot te openen,
en de bemanning van dit vaartuig over te nemen.
Er bestaat nog onzekerheid omtrent het lot van twee leden der be
manning, die zich vermoedelijk tijdens het ongeluk in de boegbuiskamer
bevonden. Om half twaalf was men nog bezig de O XI naar ondiep vaar
water te sleepen, teneinde het voorste gedeelte, dat zich nu nog onder
water bevindt, boven de oppervlakte te krijgen.
De O-XI werd in 1922 te Rotterdam op
stapel gezet bij de Maatschappij voor
Scheeps- en Werktuig! ouw „Feyenoord"
eu werd 18 Januari 1026 voor het eerst in
dienst gesteld.
De lengte is 54.7 meter, de breedte 5.7
meter en dc diepgang in zeewater 35 d.M.
De bodem heeft twee schroeven en heeft
een snelheid van 12 zeemijlen aan de op
pervlakte varende en van 8 zeemijlen on
der water.
De bemanning bestaat uit 29 koppen, ter
wijl het geschut bestaat uit een kanon van
8.8 c.M. No. 2 en een mitrailleur No. 3.
De boot heeft vijf lanceerbuizen voor
torpedo's.
DE TOEDRACHT VAN HET GEBEURDE.
De aanvaring geschiedde door de marine
sleepboot „Amsterdam", op het oogenblik,
dat een filmoperateur van de maatschap
pij Cinetone op den commandotoren van de
O-XI bezig was met he* maken van opna
men van het uitvaren van een aantal on-
derzeebooten voor de film „Ergens in Ne
derland".
De O-XI was reeds het zeegat uit. De
filmoperateur sprong na de aanvaring over
boord en wist zwemmende den kant te be
reiken. Enkele films zijn verloren gegaan
Onmiddellijk was de O-XI door motor
sloepen omringd. Door alle tanks leeg te
blazen vermoedelijk ook olietanks, want
spoedig dreef een zwarte oliemassa op de
golven kwam de onderzeeër dadelijk
weer gedeeltelijk boven water. De veertien
manschappen, die zich op het oogenblik
van de aanvaring op het dek bevonden,
waren te water gesprongen en inmiddels
door de sloepen aan boord genomen. Te
vergeefs trachtte men van den kant af
met een tros den half onder water liggende
onderzeeër naar den kant te sleepen. Ter-
weer eveneens feller te worden, waarbij
de Duitschers een ontstellende mentaliteit
aan den dag leggen tegenover de neutrale
scheepvaart. Wij willen ons definitief oor
deel nog even opschorten, in navolging van
de juiste houding der Nederlandsche re
geering. De feiten staan nog niet vast, de
regeering beschikt nog niet over authen
tieke gegevens. Doch als de feiten in over
eenstemming blijken te zijn met de pers
berichten, dan is het de vraag, oi wij zul
len moeten blijven volstaan met het zen
den van protester, naar Berlijn en rustig
kunnen blijven afwachten of wij er ooit
nog een antwoord op krijgen.
Het besohieten en bombardeeren van
volkomen weerlooze neutrale schepen, die
de zee bevaren zonder ook maar in 't
minist in botsing te komen met de regels
van het internationale recht, is een daad,
welke niet geduld kan worden.
wijl de boot dwars voor den haveningang
lag, met den boeg in den bodem en den
achtersteven omhoog, zoodat de comman-
detoren nog boven water uitstak, werd de
bemanning, die zich nog in het binnenste
van de boot bevond, via den toren van
boord gehaald en met sloepen naar den wal
vervoerd, waar ziekenauto's gereed ston
den om de opvarenden naar het marine
hospitaal te vervoeren. De geredden wer
den door familieleden en vrienden met hun
behoud geluk gewenscht.
De commandant der marine, schout bij
nacht H. Jolles en kapitein ter zee J. G.
van den Berg, chef van den staf der zee
macht in de stelling van Den Helder, bega
ven zich in een van de sloepen om het red
dingswerk van nabij gade te slaan en de
leiding daarvan op zich te némen. Enkele
manschappen, die zwemmende het fort
Harssens hadden weten te bereiken, zijn
later, in dekens gewikkeld per motorboot
naar het hospitaal gebracht. Toen alle man
schappen, voor zoover zij bereikbaar wa
ren, van den onderzeeër waren gered, werd
de O-XI door een marinesleepboot omge
trokken, zoodat het vaartuig niet meer
dwars voor de haven lag, doch reeds 'voor
de haven. Met alle hulp? die aanwezig was
de sleepbooten „Amsterdam" en de
„Hector", de reddingboot „Dorus Rijkers"
en enkele marinesleepbooten probeert
men nu de O-XI naar ondiep water te slee
pen, teneinde den voorsteven boven wa
ter te krijgen en zich zekerheid te verschaf
fen, omtrent het lot van de twee opvaren
den, die zich nog steeds in een der boeg
compartimenten bevinden. Het ziet er ech
ter niet naar uit, dat men hierin zal sla
gen. Het schijnt, dat de O-XI dieper in den
modder wegzakt.
Intusschen bevinden zich tien schepen
voor den haveningang, welke niet naar bui
ten mochten varen. Ook de Texelsche boot,
die voor het vertrek gereed lag, kon niet
uitvaren.
NOG EEN DERDE VERMISTE.
Naar wij vernemen, bevindt zich nog
een derde vermiste in de 0.11, omtrent
wiens toestand men nog in 't onzekere
verkeert.
Men is er tot dusverre nog niet in
geslaagd de 0.11 van zijn plaats te slee
pen. Een drijvende bok van de marine
werf is ter plaatse gearriveerd en men
zal nu trachten den voorsteven te
lichten.
Dit nummer bestaal alt
drie bladen.
4 ==aa3>
VOORNAAMSTE NIEUWS
Buitenland
ITALIAANSCHE KOLENSCHEPEN OP
GEBRACHT NAAR DUINS. (2de blad).
DE RUSSEN ZIJN ER NOG NIET IN
GESLAAGD OM VUPURI TE NEMEN.
(2de blad).
SUMNER WELLES VERTREKT VAN
DAAG UIT BERLIJN. (2de blad).
Bi i.enland
NEDERLANDSCHE ONDERZEEBOOT
DOOR SLEEPBOOT GERAMD. (1ste blad).
BEPALINGEN INZAKE VISUM VOOR
VREEMDELINGEN. (1ste blad).
MIJN ONTPLOFT BU CALLANTSOOG.
(3de blad).
STREVEN OM VERHOOGING VAN SI-
GARENPRIJZEN ZOOVEEL MOGELIJK
TE BEPERKEN. (1ste blad).
Onze economische
positie na vijf maanden
oorlog
Over dit onderwerp schrijft B. (dr. Beau
fort) in de Maart-aflevering van „De R.-K.
Staatspartij" een artikel, waaraan wij het
volgende ontleenen:
„Voor een gefundeerd oordeel over de ver
schuivingen in ons economisch leven is een
periode van vijf maanden stellig niet lang
genoeg, maar wel maakt zij mogelijk om
in sommige gevallen den aard der verschui
vingen reeds eenigermate te onderkennen.
Zwaar getroffen blijkt het bouwbedrijf
le zijn. Hier moet zelfs van een exceptio-
r.eele toeneming der werkloosheid worden
gesproken. De moeilijkheid ligt echter niet
zoozeer in aanvoer der materialen als wel
in de hooge kosten en in de onzekerheid
omtrent het toekomstig rendement. Daar
door vooral is de nieuwbouw, vooral van
woningen, gestagneerd.
Gunstiger is de toestand in de metaalnij
verheid. Met uitzondering van de scheeps
werven, waar de verminderde vaart op on
ze havens een sterken terugslag had op de
reparatie-orders. Ook de nieuwbouw ging
achteruit, ondanks de defensie-opdrachten
van enkele scheepvaartmaatschappijen.
Van een aantal werven daalde de perso
neelsbezetting van 15.300 tot 11.000. De rest
van de metaalnijverheid vertoonde een
hoopvoller aspect; met name geldt dit van
de machinefabrieken, terwijl de construc
tiebedrijven weer eenigszins den invloed
ondergingen van de onzekerheid aangaan
de de ontwikkeling van den toestand.
Reden tot tevredenheid hadden evenzeer
de textielnijverheid, de aard werk fabrie
ken, de houtzagerijen, de papierfabrieken
en de voedings- en genotmiddelenbedrij-
ven De oorzaken van die bedrijveigheid
zijn verschillend, maar als algemeene fac
toren moet men noemen bestellingen voor
onze weermacht en het wegvallen van bui-
tenlandsche concurrentie.
Wat den buitenlandschen handel betreft,
is de voorziening met grondstoffen en voe
dingsmiddelen tot dusver bevredigend. Tot
dusver, want mén zal de ooren niet mogen
sluiten voor hetgeen Minister Steenberghe
dezer dagen in de Eerste Kamer zeide: „dat
de perspectieven allesbehalve gunstig zijn
omdat het niet uitgesloten is, dat men bin
nen eer.ige maanden voor maatregelen zal
komen te staan, waarbij alle theorie over
versobering volkomen theorie zal zijn en
de practijk die versobering wel zal opleg
gen".
Intusschen, momenteel mogen wij nog
niet klagen, althans wat den invoer betreft.
Met den export staat het helaas anders. Na
de September-daling kon slechts weinig
verbetering worden bereikt en dat geldt
niet enkel voor de fabrikaten doch ook voor
onze landbouwproducten. Een troost is
daarbij, dat het verschil ten opzichte van
het vorig jaar geleidelijk minder is gewor
den. Was de uitvoer in October 1939 nog
46 millioen minder dan in October 1938,
in de volgende maanden daalde het ver
schil tot 17 millioen in November en 14
millioen in December 1939, terwijl Januari
1940 +en opzichte van Januari 1939 een na-
deelig verschil van nog slechts f 8 millioen
deed zien.
Samenvattend komt het overzicht tot de
conclusie, dat „al ontbreken bij een be
schouwing der verschillende deelen van
het economisch leven de ongunstige ele
menten riet, het geheele beeld vooralsnog
feitelijk nie« slecht is. Het is goed, dat ons
voJk zich hiervan bewust is, al dient het
tevens de ernstige boven vermelde waar
schuwing van Minister Steenberghe zich
steeds voor den geest te houden."