OEFENINGEN VAN HET NEDERLANDSCHE VELDLEGER. Contrabande Vuur I Veldartillerie in actie tijdens de jongste oefeningen van het Nederlandsche leger, welke dezer dagen „ergens op vaderlandsch grondgebied" zijn gehouden Nadat van Duitsche zijde voor eenige maanden de Nteuwsfraat te Kerkrade van een hooge afrastering was voorzien, worden thans ook van Nederlandsche zijde maatregelen getroffen tot afzetting van dezen internationalen verkeersweg Vice-admirap! J. graat van den Bosch, heeft afscheid genomen ais lid van het Hoog Militair Gerechtshof tol bevordering 'varThet ïh.k'.n ondir ^«""gsg.a.n ingevroren - Te Enkhuizen zijn zijl «hepen komend. ven Err den met de schooljeugd" wordt te Utrecht bestemming Kotterdam, geladen met regeeringsgraan uit Hongarije, ingevroren in de buiten een individueele wedstrijd voor alle haven scholieren gehouden Een veldhouwitzer in stelling tijdens de groote oefeningen, welke het Nederlandsche De Maastunnel-bouw te Rotterdam. De duikerklok, (in het midden der toto in de lengte gezien), die bij het aan elkaar brengen van de tunnelstukken gebruikt zal worden, ligt reeds op het werkterrein aan de Parkkade gereed FEUILLETON Uit het Engelsche van HEADON HILL. (Nadruk verboden). Daar zijn de marmergroeven natuur lijk, zei hy bij zichzelf, een die gebouw tjes staan ongeveer boven die opening in de rots by het strand. Nieuwsgierig om die groeven van wat meer dichtbij te zien, daalde hij het pad af. Onderwijl maakte hij by zichzelf uit, dat die twee gestalten die hem van den rotswand hadden gade geslagen, even voor dat hy het lijk had gevonden, in de nabijheid van deze ge bouwen moesten hebben gestaan, mis schien wel binnen het hooge ijzeren hek. Als dat laatste inderdaad het geval was, was het misschien niet zoo moeilijk te ra den wie die oude heer in korte broek was geweest en de jonge vrouw die zich in zijn gezelschap bevond. Waarschijnlijk waren het Lord Purbeck geweest en Lady Madge St. Aldhelm. Vlak bij het hek gekomen zag Hector, dat de mededeeling „Verboden Toegang", die er op stond, tamelijk overbodig was, omdat de hekken stevig gesloten waren. Hy kon echter duidelijk de gebouwtjes zien en ook een windas en ketting, ofschoon de eigen- I lijke ingang naar de groeve verborgen 1 was achter een hoop puin. Keurig opgesta peld lag hier en daar een partij marmer, blijkbaar wachtend om verzonden te wor den. Er was geen enkel teeken van leven op het terrein te bespeuren, maar juist toen hij op het punt stond om heen te gaan, begon een heldere mannenstem te zingen en de woorden van het lied deden Hector plotseling denken aan zyn laatste onderhoud met den hoofdredacteur van de „Daily Lynx": Ah, ik ben een smokkelaar stout, klonk het refrein, terwijl de zanger te voor schijn kwam van achter een hoop puin. Het was een slanke, frisch uitziende jon ge kerel. Opeens kwam een zware man met geweldige wenkbrauwen uit een van de groote loodsen aanstormen die den jongen arbeider een paar vuistslagen toedien de alsof deze een ondeugende schooljon gen was geweest. Ze waren te ver weg, dat Hector een woord kon verstaan, van wat er gezegd werd, maar uit de wijze waarop de jonge kerel afdroop, maakte hy op, dat het standje niet malsch was ge weest. Hy herkende in den man, die de vuistslagen gegeven had, den getuige die by de lijkschouwing verklaard had, dat geen van de arbeiders vermist werd. Hij heette John Budge en was opzichter van de groeve. Nadat Budge de kracht van zijn vuisten op den jongen werkman had be proefd, ontdekte hy plotseling den vreem deling by het hek en een oogenblik keek hy als een woedende stier, maar blijkbaar vertrouwend op de hechtheid van de slo ten en grendels, keerde hy terug in de keet van waaruit hy zyn woedende aan val had ondernomen. Niet onaardig, glimlachte Hector, ter wijl hy zich omdraaide om heen te gaan. Die dikke opzichter deed zeker een mid dagdutje. Waarom zou hij anders zoo woe dend zijn geweest? Het was tegen den avond, dat hij het huisje weer bereikte. Hij was juist bezig in zyn kamer een paar brieven te lezen, die voor hem gekomen waren, toen het geluid van een auto op den hobbeligen weg hem door het venster deed kijken. De zelfde hur-auto die twee dagen geleden hem hierheen had gebracht, hield voor het huis stil en een lange, blonde man met ronde schouders en een langen, afhangen de snor stapte uit, betaalde den chauffeur en kwam het tuinpaadje op met in z'n eene hand een groot valies, dat zyn eenige bagage scheen te zijn. Hij ging de voordeur binnen, bleef in de gang staan en riep juffrouw Calloway. Even bleef alles stil, toen hoorde Hector de deur achter in den gang open gaan en Bessie's verschrikte stem: O, mijnheer Mapleton, wij dachten dat u pas met den volgenden trein zou komen, moeder is naar het dorp om bood schappen te doen. Nu, dat is niet zoo erg, antwoordde Mr. Mapleton op een toon, die Hector aan een spinnende kat deed denken. Ik heb zeker weer mijn oude kamer? Hector's deur stond op een kier en hij hoorde duidelijk, dat Bessie, die hem niet had hooren thuiskomen, zei: Zeker mijnheer, gaat u maar naar bin nen. De andere kamer is ook verhuurd, maar die mynheer is niet thuis op het oogenblik. Wie is die andere meneer? vroeg Mapleton. Hij heet Yeldham, mijnheer; moeder diende vroeger bij mijnheer Yeldham's fa milie. Hij is schrijver of zoo, of aan een courant te Londen. Hy is hier met va- cantie. Zoo, zoo, iemand van de courant, klonk het antwoord, waarin Hector een zweem van ontstemming meende te bespeu ren. En, mijn kleine Bessie, wat was dat met dien dooden man, die hier is aange spoeld? Ik las er over in de courant, maar de chauffeur vertelde me, dat ze niet veel wijzer waren geworden bij het onderzoek. Weet iemand hier in de buurt iets over dien man of hoe hij werd gedood? Neen mijnheer, ze denken dat het een zeeman is, die misschien bij een twist is doodgeschoten en hier is aangespoeld. Het bleef een oogenblik stil, alsof Mr. Mapleton nadacht over deze inlichtingen en toen hy weer begon te praten, deed hij het op een toon van iemand, die van een onprettig onderwerp is afgestapt. Zoo, zoo, klonk zijn poezengeluid weer, jy vindt 't zeker wel aardig, dat er een vreemde meneer is Hector hoorde, hoe Bessie bcos de ka mer uitliep en hoe Mapleton haar volgde, vermoedelyk met nieuwe spottende vragen op de lippen. Bessie liep in haar toorn Hector's kamer binnen, die ze leeg dacht, terwijl ook Mapleton binnendrong. In de verwarring merkte noch het meisje noch de man Hector's aanwezigheid, totdat Mr. Mapleton een stevige hand in zijn nek voelde terwijl een dreigende stem hem toe riep: Jy, ellendeling! Om een meisje te be spotten! En de jonge journalist slingerde hem met zulk een kracht tegen den muur, dat Mr. Mapleton op den grond terecht kwam en naar adem snakte. Een oogenblik later stond hy weer op zyn beenen. Hector verwachtte een stroom van scheldwoorden en een tegenaanval en was zeer verwonderd een verontschuldi ging te hooren. U is een beetje hardhandig in uw op treden, mijnheer, maar ik geef toe, dat ik ongelijk had, hijgde de fossielenzoeker, met een mislukte poging tot een glimlach. Ik ben hier een huisvriend geworden in de twee jaar, dat ik hier geregeld kom en ik dacht dat miss Bessie wel zou weten, dat ik geen kwaad bedoelde. En wat mijn bin nendringen hier in uw kamer betreft, dat was een verzuim, dat ik zeer betreur. Dit vertoon van honingzoete beleefdheid ontwapende Hector, maar versterkte de antipathie, die hij sedert het eerste oogen blik gevoeld had tegen de blufferige snor er. de uitpuilende vischoogen van den an- deern man. Maar op het oogenblik bleef hem niets anders over dan iets te mompe len, dat op een aannemen van het excuus leek en Bessie's dankbare blik met een geruststellend knikje te beantwoorden, voor ze wegliep. Mapleton wachtte nog even als ter in leiding van verdere vredesonderhandelin gen, maar Hector nam zyn brieven weer op, liet zich in een gemakkelijken stoel val len en ging verder met lezen. Mapleton trok zich daarop in zijn eigen kamer terug met een zucht, die niet hee- lemaal in overeenstemming was met den grijns op zijn gezicht, toen hij de deur achter zich gesloten had. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 8