De eerste Encycliek van Paus Pius XII Hervorming door gerechtigheid en liefde Het lijden der Polen ZATERDAG 11 NOVEMBER 1939 OE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD - PAG. 9 „Wanneer de wreede strijd van onze dagen geëindigd is, dan moet de nieuwe orde in de wereld niet meer berusten op het onbetrouwbare zand van verander lijke beginselen" Orde door gerechtigheid. In deze ure, Eerbiedwaardige Broeders, staart de geheele wereld met verschrikking naar den afgrond, waartoe de door ons be schreven dwalingen en hun practische ge volgen hebben geleid. Er is een einde ge komen aan de trotsche illusies van een on beperkte vooruitgang, en wie hier nog il lusies mocht koesteren zou worden wakker geschud door de tragische tijdsomstandig heden met de woorden van den Profeet: „Gij dooven, hoort, gij blinden opent de oogen en ziet!" (Isaias, 42-18). Wat uiter lijk nog den schijn had van orde, was niets anders dan groeiende verwarring; het was de verwarring die ontstaan was door dat de beginselen omtrent zedelijkheid en recht waren losgescheurd van de majesteit der Goddelijke wetten, en dientengevolge alle gebieden van het menschelijke hande len hadden -bezoedeld. Maar verlaten wij het terrein van het verleden en laten wij de oogen richten op de toekomst, die, vol gens de beloften van de machtigen dezer aarde zal bestaan in een nieuwe orde, ge baseerd op gerechtigheid en welvaart. Deze nieuwe orde zou dan komen als het huidige bloedige conflict geëindigd zal 2ij<n. Zal die toekomst werkelijk anders Zijn en zal zij vooral beter zijn? Zal de nieuwe internationale orde op het einde van dezen oorlog en zullen de vredesverdragen dan werkelijk een geest ademen van gerech tigheid en gelijkheid voor allen, een geest, die werkelijk vrij maakt en vrede brengt, of zal het een jammerlijke herhaling wor den van oude en nieuwe dwalingen? Het is ij del een beslissende verandering uitsluitend te verwachten van den oorlog en van zijn einduitslag; de ondervinding heeft ons dat geleerd. Het uur der overwinning is een uur van uiterlijke triomf voor hem, die haar wist te behalen; maar het is tegelijkertijd ook het uur der verzoeking, waarin de Engel der gerechtigheid strijdt tegen den demon van het geweld; het hart van den overwin naar verhardt maar al te gemakkelijk; ma tiging en een ver vooruitziende wijsheid beschouwt hij als zwakheid. De hartstocht van het volk, opgezweept door de offers en door het lijden, verduistert dikwijls ook de oogen van hen, die verantwoordelijk zijn, en zij verheft zioh boven de vermanende stem van menschelijkheid en gezond ver stand. Deze wordt overstemd of verstikt door de onmensohelijke kreet: „Wee den overwonnene!" De besluiten, die in dergelijke omstan digheden genomen worden, verbergen maar al te vaak onrechtvaardigheid onder den mantel der gerechtigheid. Neen, Eerbiedwaardige Broeders, de redding komt niet door uiterlijke midde len tot de volkeren en niet door het zwaard, dat vredesvoorwaarden kan op leggen, maar geen vrede kan scheppen. De krachten, die het aanschijn der aarde moe ten hernieuwen, moeten voortkomen uit het innerlijke, uit den geest. Wanneer de bitterheden en de wreede strijd van onze dagen geëindigd is, dan moet de nieuwe orde in de wereld, in het nationale en in ternationale leven niet meer berusten op •het onbetrouwbare losse zand van veran derlijke en voorbijgaande beginselen, die zijn overgelaten aan de willekeur van ge meenschappelijke en individueele zelf zucht. Zij moeten veeleer berusten op het on wankelbare fundament, op de onvergan kelijke rots van het natuurrecht en van de Goddelijke Openbaring. Dan moeten de wetgevers op aarde die geest van even wicht bereiken en dat gevoel voor moreele verantwoordelijkheid, zonder dewelke de grenzen tusschen het gewettigde gébruik en het misbruik van de macht zoo gemak kelijk worden miskend. Alleen dan zullen de beslissingen bestendige innerlijke kracht bezitten, een edele waarde en een gods dienstige sanclie, en zullen zij niet ont spruiten uit zelfzucht en hartstocht. Het moge waar zyn, dat het kwaad, waaraan de menschheid heden ten dage lijdt, ge deeltelijk voortvloeit uit het ontbreken van economisch evenwicht en uit een be langenstrijd voor een meer gelijke verdee ling der goederen, die God aan den mensch heeft geschonken om te blijven bestaan en om vooruit te komen. Maar het is niet minder waar, dat de wortel van het kwaad dieper ligt en meer van inwendigen aard is. De wortels var het kwaad raken de godsdienstige en moreele overtuigingen, die bedorven zijn, omdat de volkeren zich steeds meer hebben afgewend van de een heid van geloof en leer, van de gebruiken en van de zedenleer, die eertijds bevor derd werden door het rustelooze en zegen rijke werk van de Kerk. Als men met de hervorming van de mensch beid iets wil' be reiken, dan moet deze hervorming vooral van geestelijken en godsdienstigen aard zijn, zij moet uitgaan van Ghristus als van uit het onontbeerlijke fundament, zij moet vergezeld gaan van de gerechtigheid en bekroond worden door de liefde.' De edele zending der Kerk. Dit werk van geestelijke hernieuwing moet geschieden door haar middelen aan te passen aan de gewijzigde tijdsomstan digheden en aan de moderne nooden van het menschelijke geslacht: ziedaar de es sentieel e en moederlijke taak van de Kerk. De prediking van het Evangelie op bevel van den Goddelijken Stichter, waarbij aan de menschen waarheid, gerechtigheid en liefde wordt geleerd en de macht, om de boden te verankeren in de zielen en de gewetens, ziedaar het meest edele en vruchtbaar werk voor de vrede. Deze zoo grootsche zending zou een ontmoediging kunnen schijnen voor hen, die de Strijden de Kerk vormen. Maar haar te gebruiken bij de uitbreiding van het Rijk Gods, waar van alle eeuwen op velerlei manieren ver vuld waren, dat is een gebod waartoe ieder verplicht is, die door de genade van den Heer is onttrokken aan de slavernij van den Satan en die in het Doopsel is geroe pen om burger te zijn van dat Rijk. En zoo het burgerschap van dit Rijk, het leven in die geest, de arbeid om dat Rijk uit te breiden en toegankelijk te maken voor dat gedeelte van de menschhéid, dat er nog niet toe behoort, in onze dagen ge lijk staat met het trotseeren van vele, groote en minutieus georganiseerde moei lijkheden, en hindernissen, zooals nog nooit tevoren, dan wordt de mensch daardoor nog niet ontslagen van den plicht om zijn geloof openlijk te belijden; veeleer moet het voor hem een aansporing zijn om staande te blijven in den strijd, ook al moge het hem groote offers kosten. Wie leeft in den geest van Christus, laat zich niet ontmoedigen door moeilijkheden, die hij op zijn weg vindt. Hij voelt zich eer der gedrongen om met alle kracht en vol vertrouwen op God te blijven werken; hij onttrekt zich niet aan de angst en aan de nooden van. den tijd, maar hij doorstaat de beproeving, gereed om te hulp te snellen met de liefde, die net offer niet uit den weg gaat, die sterker is dan de dood, en die zich niet laat overweldigen door den golfstroom der tegenspoed. Het is voor ons een groote troost en een hemelsche vreugde, Eerbiedwaardige Broe ders, waarvoor Wij iederen dag God met een nederig hart dank betuigen, dat Wij in alle gebieden van de katholieke wereld de duidelijke teekenen mogen aanschou wen van een geest, die zich dapper weert tegenover de geweldige taak van de hui dige ure; met edelmoedigheid en vastbe radenheid wordt er naar gestreefd het Apostolische Werk voor de uitbreiding van het Rijk Gods in vruchtbare overeen stemming te brengen met de eerste en we zenlijke plicht van de zelfheiliging. Bronnen van genade en krachtvolle re serves, die in de huidige tijden, nu de ge varen grooter worden en er een heftige strijd woedt tusschen christendom en anti christendom, bijna niet op hun volle waar de zijn te schatten, ontspringen uit de be weging der Eucharistische Congressen, die met zooveel liefdevolle zorg bevorderd werden door Onze Voorgangers. Een bron van genade is ook de mede werking der leeken, die in de Katholieke Actie gevormd zijn voor een diep bewust zijn van hun edele zending. De deelname der Katholieke Actie. Met droefheid aanschouwen wij de wan verhouding tusschen het aantal priesters en de taak, die zij moeten vervullen; wij zien, hoe het woord van den Verlosser be waarheid wordt: „De oogst is groot, maar werklieden zijn er weinig" (Matth. 9, 37 Luc. 10, 2). De groote medewerking echter in het Hiërarchisch Apostolaat van de zijde der leeken, die bezield zijn met vurige ver langens en met edelmoedige toewijding, lijkt ons een kostbare hulp voor het werk van de priesters en het toont de mogelijk heden tot ontwikkeling, welke de schoon. ste verwachtingen kunnen rechtvaardigen. Het gebed van de Kerk tot den Heer van den Oogst, dat Hij werklieden zende in Zijn oogst, (Matth. 9, 38; Luc. 10, 2) wordt verhoord op een wijze, die in over eenstemming is met de nooden van onzen tijd. De krachten, die onvoldoende zijn voor het vervullen van het priesterlijke apostölaat, worden aldus op gelukkige wijze aangevuld. Een groot aantal vurige mannen en vrouwen, jongens en meisjes hebben gehoor gegeven aan den stem van den Opperherder en aan de richtlijnen van hun Bisschoppen, en zij hebben zich met vurig hart gewijd aan het Apostolaats- werk, om de volksmassa's, die van Chris tus waren afgescheurd, weer tot Hem te rug te brengen. Zy hebben hun leven en hun werk waarlijk gesteld onder de banier van Christus Koning en zij kunnen met den Psalmist herhalen: „Tot den Heer richt ik mijn werk" (Psalm 44, l). Het „Adveniat Regnum Tuum" is niet alleen de vurige wensch van hun gebeden, maar ook de richtlijn bij hun arbeid. In alle standen, onder alle categoriën van menschen, in alle groepen wordt door deze medewerking van de leeken met de pries ters een kostbare energie gewekt, waar aan een zending is toevertrouwd, die edele en getrouwe harten zich niet hooger en meer vertrostender zouden kunnen wenschen. Dit Apostolisch werk, vervuld in den geest van de Kerk, wijdt den leek bijna tot den „Bedienaar van Christus" in den zin, waarover de H. Augustinus zich als volgt uitspreekt: „O Broeders, wanneer gij de stem des Heeren hoort, die zegt: Waar ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn!, denkt dan niet alleen aan goede Bisschoppen en goede Geestelijken. Ook gij moet op Uw manier dienaren van Christus zijn, door edelmoedig te zijn bij het geven van aal moezen, door Zijn naam en Zijn leer te verkondigen, aan wie dat maar mogelijk is; gij moet dit op zoodanige wijze doen, dat ieder, ook als hij huisvader is, ook om deze redenen erkent, dat hij een vaderlijke genegenheid jegens zijn gezin moet koes teren. Bij Christus en bij het eeuwige le ven vermaant hij de zijnen, spoort hij hen aan, onderwijst en berispt hen, en daar voor ook handhaaft hij onder hen de orde; zoo zal hij in znij huis het ambt van pries ter en in zekeren zin ook dat van Bisschop uitoefenen, door Christus te dienen en door in eeuwigheid met Hem te zijn". „Bij het bevorderen van de medewer king der leeken in het apostolaat, dat in onze tijden zoo belangrijk is, komt een bij zondere zending toe aan het gezin, omdat de geest van het gezin een wezenlijke in vloed uitoefent op de geest van de ionge generaties. Zoolang aan den huiselijken haard de heilige vlam nog straalt van het geloof in Christus en zoolang de ouders het leven van hun kinderen in overeen stemming brengen met dit geloof, zal de jeugd steeds bereid zijn om den Verlosser te erkennen met zijn Koninklijke voor rechten, en zal zij zich verzetten tegen hen, die den Verlosser willen verbannen uit de maatschappij, of die op heiligschen- nende wijze Zijn rechten met voeten tre den. Wanneer de Kerken gesloten zullen wor den, wanneer het Kruisbeeld uit de scho len zal worden verwijderd, dan blijft het gezin nog het providentieele en in zekeren zin het onaantastbare toevluchtsoord van het christelijke leven. Laten wij God onop houdelijk danken bij het aanschouwen van ontelbare gezinnen, die getrouw hun zen ding vervullen, en die zich nóch door aan vallen. nóch door offers uit het veld laten slaan. Een groote schare van jongens en meisjes, ook in die gebieden waar het ge loof in Christus lijden en vervolging be- teekent, blijven trouw aan den troon van den Verlosser in kalme rust en zekere vastberadenheid, die ons herinnert aan de meest roemvolle periodes van strijd, die de Kerk heeft moeten doormaken. Welk een stroom van weldaden zou er worden uitgestort over de wereld, hoeveel licht, hoeveel orde en vrede zou het sociale le ven ten goede komen, hoeveel onvervang bare en kostbare energie zou niet inge schakeld kunnen worden in het werk voor het welzijn der menschheid, wanneer men overal aan de Kerk, leerares van gerech tigheid en liefde, die arbeidsmogelijkheid zou toekennen, waarop zij een heilig en onvervreemdbaar recht heeft krachtens haar Goddelijk mandaat! Hoeveel conflic ten zouden niet vermeden kunnen worden, hoeveel rust en geluk zou er niet kunnen ontstaan, wanneer het sociaal en interna tionaal vredeswerk zich liet leiden door den diepen prikkel van het Evangelie der Liefde in den strijd tegen individueele en collectieve zelfzucht. Vrijheid voor de Katholieke Kerk. Tusschen de wetten,' die het leven der chistenen regelen, en de voorwaarden voor een gelukkige menschheid bestaat geen tegenstelling, maar gemeenschap en wed er- zijdsohe steun. In het belang van de lij dende en stoffelijk zoowel als geestelijk diepgeschokte menschheid, hebben Wij geen vuriger verlangen dan dit eene: mo ge de huidige nood toch de oogen openen van velen, opdat zij Jezus Christus en de zending van Zijn Kerk in het ware licht i, en opdat allen, die macht uitoefenen, toch het besluit mogen nemen om de Kerk vrij haar weg te laten gaan bij de opvoe ding der jeugd, volgens de beginselen van gerechtigheid en vrede. Dit vredeswerk veronderstelt, dat aan de Kerk in de uitoefening van de zending, die haar door God is toevertrouwd, geen hinderpalen in den weg worden gelegd, dat men het terrein van haar activiteit niet beperkt, en dat men de massa en voor al de jeugd niet onttrekt aan haar welda- digen invloed. Als vertegenwoordiger op aarde van Hem, Die door den Profeet „Vorst van den Vrede" (Isais 9:5) genoemd werd, doen wij een beroep op de regeer ders der volkeren en op hen, die op eeni- gerlei wijze invloed uitoefenen op de open bare gèng van zaken, opdat de Kerk volle vrijheid moge genieten voor het vervullen van haar opvoedende zending, door de waarheid te verkondigen aan de menschen, door de rechtvaardigheid in de harten der menschen te leggen, en door de harten te verwarmen aan de Goddelijke Liefde van Christus. Eenerzijds kan de Kerk nooit af stand doen van de uitoefening van haar zending, die tot einddoel heeft de verwe zenlijking van het Goddelijke plan: „voor het Bestel in de volheid der tijden; om namelijk alles wat in den hemel en op aarde is, in Christus weer samen te bren gen." (Ephes. 1.10) Anderzijds is haar werk nu noodzakelijker dan ooit daar de droevi ge ondervinding leert, dat de uiterlijke middelen en de menschelijke beschikkin gen, alsmede de politieke doelstellingen het kwaad, waaraan de menschheid lijdende is, niet kunnen genezen. In de wetenschap dat de menschelijke hulpmiddelen op droevige wijze hebben gefaald, toen men traohtte de storm te be daren, die de beschaving in een wervel wind dreigde te vernietigen, hebben velen met hernieuwde hoop hun oogen gericht 'op de Kerk, de rots van waarheid en lief de, op den Zetel van Petrus; zij gevoelen, dat van hieruit die eenheid van godsdienst en zedewetten aan het menschelijk ge slacht kan worden teruggeschonken, die destijds de handhaving beteekenden van de vreedzame betrekkingen tusschen de vol keren. Vele staatslieden, die verantwoordelijk zijn voor het lot der volkeren, en die nu iederen dag zien hoe de middelen, waarop zij hun vertrouwen hadden gesteld, falen, richten met dringend verlangen hun oogen naar deze eenheid; deze eenheid is het vu rige verlangen van zoo talrijke scharen van onze kinderen, die God dagelijks smeeken om vrede en liefde; deze eenheid is de verwachting van zooveel edele zie len, die ver van Ons verwijderd zijn, en die in hun honger en dorst naar gerech tigheid en vrede hun oogen slaan op den zetel van Peturs en die daarvan leiding en raad verwachten. Zij zien in de Katholieke Kerk een twee duizend jaar oude gehechtheid aan de waarachtige levensbeginselen en de ge loofsleer; zij erkennen de vastberadenheid van de Kerkelijke Hiërarchie, die in ver- eeniging met den Opvolger van Petrus te gelijk met de leer van het Evangelie licht wil brengen in de zielen; zij weten dat de Katholieke kerk vol moederlijke genegen heid is jegens allen, maar ook vastbeslo ten om, wanneer het kwellingen en zelfs de marteldood met zich mee zou brengen, het woord uit te spreken: „Non licet!" Eerbiedwaardige Broeders, de leer van Christus vormt alleen een vaste grondslag voor het geloof in den mensch, zóódat de gezichtskring wijder wordt en het hart op Goddelijke wijze zich voor Christus kan openen; zy biedt een waar geneesmiddel voor de huidige ernstige moeilijkheden; de activiteit van de Kerk om deze leer te on derwijzen, te verspreiden en de zielen naar de geboden van deze leer te vormen, deze leer en die activiteit zijn vaak beiden het voorwerp van verdachtmakingen, alsof zij de steunpunten van de burgerlijke autori teit zouden vernietigen en alsof zij de rechten van deze autoriteiten zouden wil len opslorpen. Tegenover deze verdachtmakingen ver klaren Wij met apostolischen ernst zoo als Pius XI, eerbiedwaardiger gedachtenis in Zijn Encycliek „Quas Primas" van 11 December 1925 reeds betreffende de macht van Christus Koning en van Zijn Kerk heeft geleerd dat dergelijke bedoelineen geheel vreemd zijn aan de Kerk, die de armen wijd openspreidt voor de wereld, niet om haar te overheerschen, maar om haar te dienen. Zij wil de overige wettige overheden niet vervangen op het hun toe komende terrein, maar zij wil hen helpen naar het voorbeeld en in den geest van haar Goddelijken Stichter, die „weldoende rondging". (Hand. 10:38). De Kerk predikt de geloovigen en drukt hen op het hart, dat zij eerbied moeten be tuigen aan de wereldlijke overheden, die him edelen oorsprong aan God ontleenen zy verklaart, dat men zich moet houden aan het gebod van den Goddelijken Mees ter, die zeide: „Geeft aan den Keizer, wat den Keizer toekomt." (Matth. 22:21); zij geeft geen heerschzuchtige bedoelingen en zingt in haar liturgie: „Hij, die het He melsche Rijk schenkt, rooft geen aard- sohe koninkrijken". (Hymne van Drieko ningen). De menschelijke waardigheid ver laagt zij niet, maar zij verheft haar tot datgene wat grootsch is en edelmoedig; zij vormt karakters die van geen compromis met het geweten willen hooren. Zij, die volkeren tot de beschaving bracht, heeft de vooruitgang der menschheid, waarover zy zich met moederlijke fiérheid verheugt, nooit tegengehouden. Het einddoel van haar werk werd op wonderbaarlijke wijze verklaard door de Engelen bij de Geboor te van het Vleeschgeworden Woord, toen zij een lied zongen van glorie aan God, in den hooge en vrede op aarde onder de menschen van goeden wil. (Luc. 2,14). Deze vrede, die de wereld niet kon geven, werd door den Goddelijke Verlosser zelf als een erfdeel aan Zijn leerlingen achtergelaten: „Vrede laat ik U, Myn vrede geef ik U." (Joh. 14:27); door de verheven leer van Christus te volgen, die door Hemzelf is sa mengevat in het tweevoudige gebod van de liefde jegens God en jegens den even naaste, hebben millioenen zielen den vre de gevonden; millioenen vinden hem nog steeds en zullen hem nog vinden. De ge schiedenis die door een groot Romeinsch redenaar terecht „meesteres van het le ven" genoemd werd (Cicero, Orat 1, 2, 9) deze geschiedenis van bijna tweeduizend jaar bewijst, hoe de woorden van de H. Schrift bewaarheid zyn geworden, „Wie heeft den Alwijze en den Almachtige ooit ongedeerd getrotseerd?" (Job. 9:4). Want Christus alleen is de „hoeksteen" (Ephes. 2:20) waarop de mensch en de maatschap pij standvastigheid en redding kunnen vin den. Op deze hoeksteen is de Kerk ge bouwd, en daarom kunnen de vijandige machten niets tegen haar uitrichten: „De poorten der hel zullen haar niet overwel digen" (Matth. 16:16). Zij kunnen haar niet verzwakken want zelfs de innerlijke uiterlijke strijd draagt bij tot de ver meerdering van haar kracht en tot een nog grootere schittering van den kroon van haar roemrijke overwinning. Ieder gebouw daarentegen, dat niet rots vast gevestigd is op de leer van Christus, steunt op het zand, en is bestemd om el- lendinig te worden vernield. (Matth. 7, 26-27). Het uur der verrijzenis voor Polen. Eerbiedwaardige Broeders, het uur waarop deze Onze eerste Encycliek U zal bereiken, is in velerlei opzicht een uur der duistenis. (Luc. 22:53), waarin de geest van geweld en van tweedracht de bloedige beker van nameloos leed uitstort over de menschheid. Is het nog noodzakelijk U de verzekering te geven dat ons Vaderlijk hart in medelijdende liefde vertoeft bij al onze kinderen, vooral bij hen die bijzon der getroffen zijn, bij de onderdrukten en by hen die vervolging lijden? De vol keren, die in den tragisohen wervelwind van den oorlog zijn meegesleept, bevinden zich misschien nog aan het begin van hun smartvol lijden. (Matth. 24:8); reeds heerscht in duizenden gezinnen dood en verlatenheid, treurnis en ellende. Het bloed' van ontelbare menschen, ook van non combattanten, vormt een ontroerende jammerklacht. In het bijzonder is dit het geval bij een zoo beminde natie, als Polen is, dat we gens zyn trouw aan het christelijk geloof, wegens zijn verdiensten voor de verdedi ging der christelijke beschaving, recht heeft op de eensgezinde en broederlijke sympathie van de geheele wereld. Deze verdiensten staan met onuitwischbare let ters in de kronieken der historie geschre ven. Vol vertrouwen op de machtige tusschen- komst van Maria Hulp der Christenen wacht Polen het uur der bevrijding af, overeenkomstig de beginselen van gerech tigheid en ware vrede. Alles wat reeds gesohied is en wat nog geschiedt, verscheen reeds als een visioen voor Onze oogen, toen nog niet alle hoop verloren was, en Wij niets ongedaan heb ben gelaten, om volgens de door Ons ambt opgelegde taak en volgens de middelen, die ter Onzer beschikking stonden, hebben getracht te verhinderen dat men naar de wapenen zou grijpen en "teneinde te berei ken, dat de weg werd opengehouden voor een overeenkomst, die voor beide partijen eervol zou zijn. In de overtuiging, dat liet gebruik van geweld door de eene partij met de wape nen zou beantwoord worden door de ande re partij, hebben Wij het als een plicht be schouwd van Ons Apostolisch Ambt en als een plicht van christelijke naastenliefde, om alles in het werk te stellen om de ge heele menschheid en de christenheid te sparen voor de gruwelen van een wereld conflict, ook al bestond het gevaar dat Onze bedoelingen en Onze meening ver keerd zouden worden begrepen. Onze raad gevingen, ook al werden zij eerbiedig aan hoord, werden echter niet opgevolgd. En terwijl Ons herderlijk hart van smart en bezorgdheid is vervuld, rijst voor Onze oogen toch het beeld op van den Goeden Herder en het sohijnt Ons toe, dat Wij in Zijn Naam tot de wereld de verzuchting moeten herhalen: „Och, had gij toch er kend, wat U tot vrede strekt! Nu echter is het voor Uwe oogen verborgen." Temidden van deze wereld, die in een scherpe tegenstelling staat met de vrede van Christus in het Rijk van Christus, staat de Kerk en met haar de geloovigen voor een tijdperk, voor jaren van beproevingen, zooals zij zelden in haar lijdensgeschiede nis zal hebben gekend. Maar hij, die juist in deze tijden trouw blijft aan het geloof en wiens hart gesterkt is, weet dat Christus Koning nooit dichter nabij is dan in het uur der beproeving, dat het uur is van trouw en standvastigheid. Met een hart, dat gebukt gaat onder het lijden en de smarten van zooveel kinderen, maar dat ook moed bezit en vastberaden heid, die voortkomen uit de beloften van den Heer, gaat de Bruid van Christus, de Kerk, de komende stormen tegemoet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 9