De eerste Encycliek van Paus Pius XII
Hervorming door gerechtigheid
en liefde
Het lijden der Polen
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1939
OE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 9
„Wanneer de wreede strijd van
onze dagen geëindigd is, dan
moet de nieuwe orde in de
wereld niet meer berusten
op het onbetrouwbare
zand van verander
lijke beginselen"
Orde door gerechtigheid.
In deze ure, Eerbiedwaardige Broeders,
staart de geheele wereld met verschrikking
naar den afgrond, waartoe de door ons be
schreven dwalingen en hun practische ge
volgen hebben geleid. Er is een einde ge
komen aan de trotsche illusies van een on
beperkte vooruitgang, en wie hier nog il
lusies mocht koesteren zou worden wakker
geschud door de tragische tijdsomstandig
heden met de woorden van den Profeet:
„Gij dooven, hoort, gij blinden opent de
oogen en ziet!" (Isaias, 42-18). Wat uiter
lijk nog den schijn had van orde, was niets
anders dan groeiende verwarring; het was
de verwarring die ontstaan was door dat
de beginselen omtrent zedelijkheid en
recht waren losgescheurd van de majesteit
der Goddelijke wetten, en dientengevolge
alle gebieden van het menschelijke hande
len hadden -bezoedeld. Maar verlaten wij
het terrein van het verleden en laten wij
de oogen richten op de toekomst, die, vol
gens de beloften van de machtigen dezer
aarde zal bestaan in een nieuwe orde, ge
baseerd op gerechtigheid en welvaart.
Deze nieuwe orde zou dan komen als het
huidige bloedige conflict geëindigd zal
2ij<n.
Zal die toekomst werkelijk anders Zijn
en zal zij vooral beter zijn? Zal de nieuwe
internationale orde op het einde van dezen
oorlog en zullen de vredesverdragen dan
werkelijk een geest ademen van gerech
tigheid en gelijkheid voor allen, een geest,
die werkelijk vrij maakt en vrede brengt,
of zal het een jammerlijke herhaling wor
den van oude en nieuwe dwalingen?
Het is ij del een beslissende verandering
uitsluitend te verwachten van den oorlog
en van zijn einduitslag; de ondervinding
heeft ons dat geleerd.
Het uur der overwinning is een uur van
uiterlijke triomf voor hem, die haar wist
te behalen; maar het is tegelijkertijd ook
het uur der verzoeking, waarin de Engel
der gerechtigheid strijdt tegen den demon
van het geweld; het hart van den overwin
naar verhardt maar al te gemakkelijk; ma
tiging en een ver vooruitziende wijsheid
beschouwt hij als zwakheid. De hartstocht
van het volk, opgezweept door de offers en
door het lijden, verduistert dikwijls ook de
oogen van hen, die verantwoordelijk zijn,
en zij verheft zioh boven de vermanende
stem van menschelijkheid en gezond ver
stand. Deze wordt overstemd of verstikt
door de onmensohelijke kreet: „Wee den
overwonnene!"
De besluiten, die in dergelijke omstan
digheden genomen worden, verbergen
maar al te vaak onrechtvaardigheid onder
den mantel der gerechtigheid.
Neen, Eerbiedwaardige Broeders, de
redding komt niet door uiterlijke midde
len tot de volkeren en niet door het
zwaard, dat vredesvoorwaarden kan op
leggen, maar geen vrede kan scheppen. De
krachten, die het aanschijn der aarde moe
ten hernieuwen, moeten voortkomen uit
het innerlijke, uit den geest. Wanneer de
bitterheden en de wreede strijd van onze
dagen geëindigd is, dan moet de nieuwe
orde in de wereld, in het nationale en in
ternationale leven niet meer berusten op
•het onbetrouwbare losse zand van veran
derlijke en voorbijgaande beginselen, die
zijn overgelaten aan de willekeur van ge
meenschappelijke en individueele zelf
zucht.
Zij moeten veeleer berusten op het on
wankelbare fundament, op de onvergan
kelijke rots van het natuurrecht en van de
Goddelijke Openbaring. Dan moeten de
wetgevers op aarde die geest van even
wicht bereiken en dat gevoel voor moreele
verantwoordelijkheid, zonder dewelke de
grenzen tusschen het gewettigde gébruik
en het misbruik van de macht zoo gemak
kelijk worden miskend. Alleen dan zullen
de beslissingen bestendige innerlijke kracht
bezitten, een edele waarde en een gods
dienstige sanclie, en zullen zij niet ont
spruiten uit zelfzucht en hartstocht. Het
moge waar zyn, dat het kwaad, waaraan
de menschheid heden ten dage lijdt, ge
deeltelijk voortvloeit uit het ontbreken
van economisch evenwicht en uit een be
langenstrijd voor een meer gelijke verdee
ling der goederen, die God aan den mensch
heeft geschonken om te blijven bestaan en
om vooruit te komen. Maar het is niet
minder waar, dat de wortel van het kwaad
dieper ligt en meer van inwendigen aard
is. De wortels var het kwaad raken de
godsdienstige en moreele overtuigingen,
die bedorven zijn, omdat de volkeren zich
steeds meer hebben afgewend van de een
heid van geloof en leer, van de gebruiken
en van de zedenleer, die eertijds bevor
derd werden door het rustelooze en zegen
rijke werk van de Kerk. Als men met de
hervorming van de mensch beid iets wil' be
reiken, dan moet deze hervorming vooral
van geestelijken en godsdienstigen aard
zijn, zij moet uitgaan van Ghristus als van
uit het onontbeerlijke fundament, zij moet
vergezeld gaan van de gerechtigheid en
bekroond worden door de liefde.'
De edele zending der Kerk.
Dit werk van geestelijke hernieuwing
moet geschieden door haar middelen aan
te passen aan de gewijzigde tijdsomstan
digheden en aan de moderne nooden van
het menschelijke geslacht: ziedaar de es
sentieel e en moederlijke taak van de Kerk.
De prediking van het Evangelie op bevel
van den Goddelijken Stichter, waarbij aan
de menschen waarheid, gerechtigheid en
liefde wordt geleerd en de macht, om de
boden te verankeren in de zielen en de
gewetens, ziedaar het meest edele en
vruchtbaar werk voor de vrede. Deze zoo
grootsche zending zou een ontmoediging
kunnen schijnen voor hen, die de Strijden
de Kerk vormen. Maar haar te gebruiken
bij de uitbreiding van het Rijk Gods, waar
van alle eeuwen op velerlei manieren ver
vuld waren, dat is een gebod waartoe ieder
verplicht is, die door de genade van den
Heer is onttrokken aan de slavernij van
den Satan en die in het Doopsel is geroe
pen om burger te zijn van dat Rijk.
En zoo het burgerschap van dit Rijk, het
leven in die geest, de arbeid om dat Rijk
uit te breiden en toegankelijk te maken
voor dat gedeelte van de menschhéid, dat
er nog niet toe behoort, in onze dagen ge
lijk staat met het trotseeren van vele,
groote en minutieus georganiseerde moei
lijkheden, en hindernissen, zooals nog nooit
tevoren, dan wordt de mensch daardoor
nog niet ontslagen van den plicht om zijn
geloof openlijk te belijden; veeleer moet
het voor hem een aansporing zijn om
staande te blijven in den strijd, ook al
moge het hem groote offers kosten. Wie
leeft in den geest van Christus, laat zich
niet ontmoedigen door moeilijkheden, die
hij op zijn weg vindt. Hij voelt zich eer
der gedrongen om met alle kracht en vol
vertrouwen op God te blijven werken; hij
onttrekt zich niet aan de angst en aan de
nooden van. den tijd, maar hij doorstaat de
beproeving, gereed om te hulp te snellen
met de liefde, die net offer niet uit den
weg gaat, die sterker is dan de dood, en
die zich niet laat overweldigen door den
golfstroom der tegenspoed.
Het is voor ons een groote troost en een
hemelsche vreugde, Eerbiedwaardige Broe
ders, waarvoor Wij iederen dag God met
een nederig hart dank betuigen, dat Wij
in alle gebieden van de katholieke wereld
de duidelijke teekenen mogen aanschou
wen van een geest, die zich dapper weert
tegenover de geweldige taak van de hui
dige ure; met edelmoedigheid en vastbe
radenheid wordt er naar gestreefd het
Apostolische Werk voor de uitbreiding
van het Rijk Gods in vruchtbare overeen
stemming te brengen met de eerste en we
zenlijke plicht van de zelfheiliging.
Bronnen van genade en krachtvolle re
serves, die in de huidige tijden, nu de ge
varen grooter worden en er een heftige
strijd woedt tusschen christendom en anti
christendom, bijna niet op hun volle waar
de zijn te schatten, ontspringen uit de be
weging der Eucharistische Congressen, die
met zooveel liefdevolle zorg bevorderd
werden door Onze Voorgangers.
Een bron van genade is ook de mede
werking der leeken, die in de Katholieke
Actie gevormd zijn voor een diep bewust
zijn van hun edele zending.
De deelname der Katholieke
Actie.
Met droefheid aanschouwen wij de wan
verhouding tusschen het aantal priesters
en de taak, die zij moeten vervullen; wij
zien, hoe het woord van den Verlosser be
waarheid wordt: „De oogst is groot, maar
werklieden zijn er weinig" (Matth. 9, 37
Luc. 10, 2). De groote medewerking echter
in het Hiërarchisch Apostolaat van de zijde
der leeken, die bezield zijn met vurige ver
langens en met edelmoedige toewijding,
lijkt ons een kostbare hulp voor het werk
van de priesters en het toont de mogelijk
heden tot ontwikkeling, welke de schoon.
ste verwachtingen kunnen rechtvaardigen.
Het gebed van de Kerk tot den Heer
van den Oogst, dat Hij werklieden zende
in Zijn oogst, (Matth. 9, 38; Luc. 10, 2)
wordt verhoord op een wijze, die in over
eenstemming is met de nooden van onzen
tijd. De krachten, die onvoldoende zijn
voor het vervullen van het priesterlijke
apostölaat, worden aldus op gelukkige
wijze aangevuld. Een groot aantal vurige
mannen en vrouwen, jongens en meisjes
hebben gehoor gegeven aan den stem van
den Opperherder en aan de richtlijnen van
hun Bisschoppen, en zij hebben zich met
vurig hart gewijd aan het Apostolaats-
werk, om de volksmassa's, die van Chris
tus waren afgescheurd, weer tot Hem te
rug te brengen. Zy hebben hun leven en
hun werk waarlijk gesteld onder de banier
van Christus Koning en zij kunnen met
den Psalmist herhalen: „Tot den Heer
richt ik mijn werk" (Psalm 44, l).
Het „Adveniat Regnum Tuum" is niet
alleen de vurige wensch van hun gebeden,
maar ook de richtlijn bij hun arbeid. In
alle standen, onder alle categoriën van
menschen, in alle groepen wordt door deze
medewerking van de leeken met de pries
ters een kostbare energie gewekt, waar
aan een zending is toevertrouwd, die
edele en getrouwe harten zich niet hooger
en meer vertrostender zouden kunnen
wenschen.
Dit Apostolisch werk, vervuld in den
geest van de Kerk, wijdt den leek bijna tot
den „Bedienaar van Christus" in den zin,
waarover de H. Augustinus zich als volgt
uitspreekt: „O Broeders, wanneer gij de
stem des Heeren hoort, die zegt: Waar ik
ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn!, denkt
dan niet alleen aan goede Bisschoppen en
goede Geestelijken. Ook gij moet op Uw
manier dienaren van Christus zijn, door
edelmoedig te zijn bij het geven van aal
moezen, door Zijn naam en Zijn leer te
verkondigen, aan wie dat maar mogelijk
is; gij moet dit op zoodanige wijze doen,
dat ieder, ook als hij huisvader is, ook om
deze redenen erkent, dat hij een vaderlijke
genegenheid jegens zijn gezin moet koes
teren. Bij Christus en bij het eeuwige le
ven vermaant hij de zijnen, spoort hij hen
aan, onderwijst en berispt hen, en daar
voor ook handhaaft hij onder hen de orde;
zoo zal hij in znij huis het ambt van pries
ter en in zekeren zin ook dat van Bisschop
uitoefenen, door Christus te dienen en
door in eeuwigheid met Hem te zijn".
„Bij het bevorderen van de medewer
king der leeken in het apostolaat, dat in
onze tijden zoo belangrijk is, komt een bij
zondere zending toe aan het gezin, omdat
de geest van het gezin een wezenlijke in
vloed uitoefent op de geest van de ionge
generaties. Zoolang aan den huiselijken
haard de heilige vlam nog straalt van het
geloof in Christus en zoolang de ouders
het leven van hun kinderen in overeen
stemming brengen met dit geloof, zal de
jeugd steeds bereid zijn om den Verlosser
te erkennen met zijn Koninklijke voor
rechten, en zal zij zich verzetten tegen
hen, die den Verlosser willen verbannen
uit de maatschappij, of die op heiligschen-
nende wijze Zijn rechten met voeten tre
den.
Wanneer de Kerken gesloten zullen wor
den, wanneer het Kruisbeeld uit de scho
len zal worden verwijderd, dan blijft het
gezin nog het providentieele en in zekeren
zin het onaantastbare toevluchtsoord van
het christelijke leven. Laten wij God onop
houdelijk danken bij het aanschouwen van
ontelbare gezinnen, die getrouw hun zen
ding vervullen, en die zich nóch door aan
vallen. nóch door offers uit het veld laten
slaan. Een groote schare van jongens en
meisjes, ook in die gebieden waar het ge
loof in Christus lijden en vervolging be-
teekent, blijven trouw aan den troon van
den Verlosser in kalme rust en zekere
vastberadenheid, die ons herinnert aan de
meest roemvolle periodes van strijd, die
de Kerk heeft moeten doormaken. Welk
een stroom van weldaden zou er worden
uitgestort over de wereld, hoeveel licht,
hoeveel orde en vrede zou het sociale le
ven ten goede komen, hoeveel onvervang
bare en kostbare energie zou niet inge
schakeld kunnen worden in het werk voor
het welzijn der menschheid, wanneer men
overal aan de Kerk, leerares van gerech
tigheid en liefde, die arbeidsmogelijkheid
zou toekennen, waarop zij een heilig en
onvervreemdbaar recht heeft krachtens
haar Goddelijk mandaat! Hoeveel conflic
ten zouden niet vermeden kunnen worden,
hoeveel rust en geluk zou er niet kunnen
ontstaan, wanneer het sociaal en interna
tionaal vredeswerk zich liet leiden door
den diepen prikkel van het Evangelie der
Liefde in den strijd tegen individueele en
collectieve zelfzucht.
Vrijheid voor de Katholieke
Kerk.
Tusschen de wetten,' die het leven der
chistenen regelen, en de voorwaarden voor
een gelukkige menschheid bestaat geen
tegenstelling, maar gemeenschap en wed er-
zijdsohe steun. In het belang van de lij
dende en stoffelijk zoowel als geestelijk
diepgeschokte menschheid, hebben Wij
geen vuriger verlangen dan dit eene: mo
ge de huidige nood toch de oogen openen
van velen, opdat zij Jezus Christus en de
zending van Zijn Kerk in het ware licht
i, en opdat allen, die macht uitoefenen,
toch het besluit mogen nemen om de Kerk
vrij haar weg te laten gaan bij de opvoe
ding der jeugd, volgens de beginselen van
gerechtigheid en vrede.
Dit vredeswerk veronderstelt, dat aan
de Kerk in de uitoefening van de zending,
die haar door God is toevertrouwd, geen
hinderpalen in den weg worden gelegd,
dat men het terrein van haar activiteit
niet beperkt, en dat men de massa en voor
al de jeugd niet onttrekt aan haar welda-
digen invloed. Als vertegenwoordiger op
aarde van Hem, Die door den Profeet
„Vorst van den Vrede" (Isais 9:5) genoemd
werd, doen wij een beroep op de regeer
ders der volkeren en op hen, die op eeni-
gerlei wijze invloed uitoefenen op de open
bare gèng van zaken, opdat de Kerk volle
vrijheid moge genieten voor het vervullen
van haar opvoedende zending, door de
waarheid te verkondigen aan de menschen,
door de rechtvaardigheid in de harten der
menschen te leggen, en door de harten te
verwarmen aan de Goddelijke Liefde van
Christus. Eenerzijds kan de Kerk nooit af
stand doen van de uitoefening van haar
zending, die tot einddoel heeft de verwe
zenlijking van het Goddelijke plan: „voor
het Bestel in de volheid der tijden; om
namelijk alles wat in den hemel en op
aarde is, in Christus weer samen te bren
gen." (Ephes. 1.10) Anderzijds is haar werk
nu noodzakelijker dan ooit daar de droevi
ge ondervinding leert, dat de uiterlijke
middelen en de menschelijke beschikkin
gen, alsmede de politieke doelstellingen het
kwaad, waaraan de menschheid lijdende
is, niet kunnen genezen.
In de wetenschap dat de menschelijke
hulpmiddelen op droevige wijze hebben
gefaald, toen men traohtte de storm te be
daren, die de beschaving in een wervel
wind dreigde te vernietigen, hebben velen
met hernieuwde hoop hun oogen gericht
'op de Kerk, de rots van waarheid en lief
de, op den Zetel van Petrus; zij gevoelen,
dat van hieruit die eenheid van godsdienst
en zedewetten aan het menschelijk ge
slacht kan worden teruggeschonken, die
destijds de handhaving beteekenden van
de vreedzame betrekkingen tusschen de vol
keren.
Vele staatslieden, die verantwoordelijk
zijn voor het lot der volkeren, en die nu
iederen dag zien hoe de middelen, waarop
zij hun vertrouwen hadden gesteld, falen,
richten met dringend verlangen hun oogen
naar deze eenheid; deze eenheid is het vu
rige verlangen van zoo talrijke scharen
van onze kinderen, die God dagelijks
smeeken om vrede en liefde; deze eenheid
is de verwachting van zooveel edele zie
len, die ver van Ons verwijderd zijn, en
die in hun honger en dorst naar gerech
tigheid en vrede hun oogen slaan op den
zetel van Peturs en die daarvan leiding en
raad verwachten.
Zij zien in de Katholieke Kerk een twee
duizend jaar oude gehechtheid aan de
waarachtige levensbeginselen en de ge
loofsleer; zij erkennen de vastberadenheid
van de Kerkelijke Hiërarchie, die in ver-
eeniging met den Opvolger van Petrus te
gelijk met de leer van het Evangelie licht
wil brengen in de zielen; zij weten dat de
Katholieke kerk vol moederlijke genegen
heid is jegens allen, maar ook vastbeslo
ten om, wanneer het kwellingen en zelfs
de marteldood met zich mee zou brengen,
het woord uit te spreken: „Non licet!"
Eerbiedwaardige Broeders, de leer van
Christus vormt alleen een vaste grondslag
voor het geloof in den mensch, zóódat de
gezichtskring wijder wordt en het hart op
Goddelijke wijze zich voor Christus kan
openen; zy biedt een waar geneesmiddel
voor de huidige ernstige moeilijkheden; de
activiteit van de Kerk om deze leer te on
derwijzen, te verspreiden en de zielen naar
de geboden van deze leer te vormen, deze
leer en die activiteit zijn vaak beiden het
voorwerp van verdachtmakingen, alsof zij
de steunpunten van de burgerlijke autori
teit zouden vernietigen en alsof zij de
rechten van deze autoriteiten zouden wil
len opslorpen.
Tegenover deze verdachtmakingen ver
klaren Wij met apostolischen ernst zoo
als Pius XI, eerbiedwaardiger gedachtenis
in Zijn Encycliek „Quas Primas" van 11
December 1925 reeds betreffende de macht
van Christus Koning en van Zijn Kerk
heeft geleerd dat dergelijke bedoelineen
geheel vreemd zijn aan de Kerk, die de
armen wijd openspreidt voor de wereld,
niet om haar te overheerschen, maar om
haar te dienen. Zij wil de overige wettige
overheden niet vervangen op het hun toe
komende terrein, maar zij wil hen helpen
naar het voorbeeld en in den geest van
haar Goddelijken Stichter, die „weldoende
rondging". (Hand. 10:38).
De Kerk predikt de geloovigen en drukt
hen op het hart, dat zij eerbied moeten be
tuigen aan de wereldlijke overheden, die
him edelen oorsprong aan God ontleenen
zy verklaart, dat men zich moet houden
aan het gebod van den Goddelijken Mees
ter, die zeide: „Geeft aan den Keizer, wat
den Keizer toekomt." (Matth. 22:21); zij
geeft geen heerschzuchtige bedoelingen en
zingt in haar liturgie: „Hij, die het He
melsche Rijk schenkt, rooft geen aard-
sohe koninkrijken". (Hymne van Drieko
ningen). De menschelijke waardigheid ver
laagt zij niet, maar zij verheft haar tot
datgene wat grootsch is en edelmoedig; zij
vormt karakters die van geen compromis
met het geweten willen hooren. Zij, die
volkeren tot de beschaving bracht, heeft
de vooruitgang der menschheid, waarover
zy zich met moederlijke fiérheid verheugt,
nooit tegengehouden. Het einddoel van
haar werk werd op wonderbaarlijke wijze
verklaard door de Engelen bij de Geboor
te van het Vleeschgeworden Woord, toen
zij een lied zongen van glorie aan God, in
den hooge en vrede op aarde onder de
menschen van goeden wil. (Luc. 2,14). Deze
vrede, die de wereld niet kon geven, werd
door den Goddelijke Verlosser zelf als een
erfdeel aan Zijn leerlingen achtergelaten:
„Vrede laat ik U, Myn vrede geef ik U."
(Joh. 14:27); door de verheven leer van
Christus te volgen, die door Hemzelf is sa
mengevat in het tweevoudige gebod van
de liefde jegens God en jegens den even
naaste, hebben millioenen zielen den vre
de gevonden; millioenen vinden hem nog
steeds en zullen hem nog vinden. De ge
schiedenis die door een groot Romeinsch
redenaar terecht „meesteres van het le
ven" genoemd werd (Cicero, Orat 1, 2, 9)
deze geschiedenis van bijna tweeduizend
jaar bewijst, hoe de woorden van de H.
Schrift bewaarheid zyn geworden, „Wie
heeft den Alwijze en den Almachtige ooit
ongedeerd getrotseerd?" (Job. 9:4). Want
Christus alleen is de „hoeksteen" (Ephes.
2:20) waarop de mensch en de maatschap
pij standvastigheid en redding kunnen vin
den. Op deze hoeksteen is de Kerk ge
bouwd, en daarom kunnen de vijandige
machten niets tegen haar uitrichten: „De
poorten der hel zullen haar niet overwel
digen" (Matth. 16:16). Zij kunnen haar
niet verzwakken want zelfs de innerlijke
uiterlijke strijd draagt bij tot de ver
meerdering van haar kracht en tot een nog
grootere schittering van den kroon van haar
roemrijke overwinning.
Ieder gebouw daarentegen, dat niet rots
vast gevestigd is op de leer van Christus,
steunt op het zand, en is bestemd om el-
lendinig te worden vernield. (Matth. 7,
26-27).
Het uur der verrijzenis
voor Polen.
Eerbiedwaardige Broeders, het uur
waarop deze Onze eerste Encycliek U zal
bereiken, is in velerlei opzicht een uur der
duistenis. (Luc. 22:53), waarin de geest
van geweld en van tweedracht de bloedige
beker van nameloos leed uitstort over de
menschheid. Is het nog noodzakelijk U de
verzekering te geven dat ons Vaderlijk
hart in medelijdende liefde vertoeft bij al
onze kinderen, vooral bij hen die bijzon
der getroffen zijn, bij de onderdrukten
en by hen die vervolging lijden? De vol
keren, die in den tragisohen wervelwind
van den oorlog zijn meegesleept, bevinden
zich misschien nog aan het begin van hun
smartvol lijden. (Matth. 24:8); reeds
heerscht in duizenden gezinnen dood en
verlatenheid, treurnis en ellende. Het bloed'
van ontelbare menschen, ook van non
combattanten, vormt een ontroerende
jammerklacht.
In het bijzonder is dit het geval bij een
zoo beminde natie, als Polen is, dat we
gens zyn trouw aan het christelijk geloof,
wegens zijn verdiensten voor de verdedi
ging der christelijke beschaving, recht
heeft op de eensgezinde en broederlijke
sympathie van de geheele wereld. Deze
verdiensten staan met onuitwischbare let
ters in de kronieken der historie geschre
ven.
Vol vertrouwen op de machtige tusschen-
komst van Maria Hulp der Christenen
wacht Polen het uur der bevrijding af,
overeenkomstig de beginselen van gerech
tigheid en ware vrede.
Alles wat reeds gesohied is en wat nog
geschiedt, verscheen reeds als een visioen
voor Onze oogen, toen nog niet alle hoop
verloren was, en Wij niets ongedaan heb
ben gelaten, om volgens de door Ons ambt
opgelegde taak en volgens de middelen,
die ter Onzer beschikking stonden, hebben
getracht te verhinderen dat men naar de
wapenen zou grijpen en "teneinde te berei
ken, dat de weg werd opengehouden voor
een overeenkomst, die voor beide partijen
eervol zou zijn.
In de overtuiging, dat liet gebruik van
geweld door de eene partij met de wape
nen zou beantwoord worden door de ande
re partij, hebben Wij het als een plicht be
schouwd van Ons Apostolisch Ambt en als
een plicht van christelijke naastenliefde,
om alles in het werk te stellen om de ge
heele menschheid en de christenheid te
sparen voor de gruwelen van een wereld
conflict, ook al bestond het gevaar dat
Onze bedoelingen en Onze meening ver
keerd zouden worden begrepen. Onze raad
gevingen, ook al werden zij eerbiedig aan
hoord, werden echter niet opgevolgd. En
terwijl Ons herderlijk hart van smart en
bezorgdheid is vervuld, rijst voor Onze
oogen toch het beeld op van den Goeden
Herder en het sohijnt Ons toe, dat Wij in
Zijn Naam tot de wereld de verzuchting
moeten herhalen: „Och, had gij toch er
kend, wat U tot vrede strekt! Nu echter
is het voor Uwe oogen verborgen."
Temidden van deze wereld, die in een
scherpe tegenstelling staat met de vrede
van Christus in het Rijk van Christus, staat
de Kerk en met haar de geloovigen voor
een tijdperk, voor jaren van beproevingen,
zooals zij zelden in haar lijdensgeschiede
nis zal hebben gekend.
Maar hij, die juist in deze tijden trouw
blijft aan het geloof en wiens hart gesterkt
is, weet dat Christus Koning nooit dichter
nabij is dan in het uur der beproeving, dat
het uur is van trouw en standvastigheid.
Met een hart, dat gebukt gaat onder het
lijden en de smarten van zooveel kinderen,
maar dat ook moed bezit en vastberaden
heid, die voortkomen uit de beloften van
den Heer, gaat de Bruid van Christus, de
Kerk, de komende stormen tegemoet.