Drie mannen en hun noodlot 3)e Êeictoclie 6011/fccmt .A.J M. Eikhuizen te Leidschendam is benoemd tot burgemeester van de gemeente Ovezande ferug naar de woonstede. Vele vluchtelingen, die gedurende de laatste weken Polen verlieten, probeeren naar hun vaderland terug te keeren. Een beklagenswaardig groepje De fourageering van het Fransche millioenenleger laat blijkbaar niets te wenschen over. Het sein, om den inwendigen mensch te ver sterken, is gegeven Zwitserland bewaakt zijn grenzen De natuurlijke gesteldheid van het landschap vormt een bijna onoverkomenlijken hinderpaal voor iederen aanvaller De Nederlandsche visscherij treft voor zorgsmaatregelen voor het uitvaren ter vangst, of, zooals dat in zeemans kringen thans heet, voor den tocht naar de .bollenvelden". Hoog in de nast wordt een metalen vlag met de driekleur bevestigd Engeland op schildwacht in Frankrijk, waar het Britsche expeditie-leger zijn posten betrokken heeft FEUILLETON door A. J. HUISMAN. (Nadruk verboden). 4) Het jonge meisje, dat zich naar haar vis-a-vis over gebogen had, zei ernstig: „Maar Julian, dit was toch een mooie ge legenheid. Je lijkt wel gek dit op te geven voor niets of voor een herschenschim. Ik wist niet wat ik hoorde, toen ik je opbelde vanmiddag en vernam dat je daar weg was. Hoe kom je er in 's hemelsnaam toe?" Een oogenblik rustte O' Malley's blik af wezig op het slanke figuurtje. Ze droeg een elegant bruin mantelpakje; haar gezicht was half afgewend en liet alleen den fijnen neus en de ovale lijn van het profiel zien. Door een aardig stroohoedje, dat diep over de oogen viel aan den eenen kant en aan de andere zijde een vlugge rosetgarneering had, zag hij niets van haar oogen, totdat ze haar hoofd iets opzij hield en hij een buitengewoon aantrekkelijk, fijnbesneden gezichtje ontwaarde. Van haar keek hij naar haar metgezel, die van middelmatige lengte en een don ker uiterlijk was. Hij had regelmatige trekken en moest er onder normale om standigheden ongetwijfeld heel goed uit zien. Doch momenteel werd ztfn gezicht ontsierd door een norsch-ongeduldige, haast onhebbelijke uitdrukking. De belangstelling van zijn vriend voor het tweetal ontging Freeman niet en ter wijl hij en O' Malley een blik wisselden, haalde hij de schouders op. Het meisje sprak wat zachter en O' Malley kon haar woorden niet meer verstaan. Doch deze werden onderbroken door een uitbarsting van haar metgezel, die woedend uitriep: „Luister Claudia! Ik weet wat ik doe en ik heb geen raad van jou noodig! Dus hou je mond alsjeblieft". O' Malley kon zijn ooren nauwelijks ge- looven. De jongeman maakte een welop- gevoeden indruk en nu een dergelijke uit val! En niet alleen verwonderd was de jonge Ier, maar ook fel-verontwaardigd. Hij schoof onrustig op zijn stoel, mompel de iets en zou opgesprongen zijn, als Free- man, die hem in het oog had gehouden, hem niet bij den arm gegrepen had en ge fluisterd: „Kijk een anderen kant uit, idioot. Wou je soms een scène maken hier?" Ook de jongeman aan de aangrenzende tafel had O' Malley's bewegingen opge merkt en werd afwisselend bleek en rood, terwijl hij met een onbeschaamde uitdagende grijns de afkeurende blikken van den Ier beantwoordde. Bob Freeman kon haast niet rustig in zijn stoel blijven zitten. „Terry", snauwde hij, „haal toch in-vre desnaam geen krankzinnge streken uit!" Langzaam liet de opgewonden jongeman zich weer naar achteren in zijn stoel zak ken en keek naar Bob. „Zoo'n hond", gromde hij. Freeman haalde verlicht adem; het ge vaar was nu afgewend, maar hij kon niet nalaten te vragen: „Had je je daar nu heusch mee willen bemoeien??" „Wel, waarom niet", was het weder woord. „Die aap was er onbehoorlijk ge noeg voor, vind ik". „Maar je kent ze niet eens! Welk mensch bemoeit zich met een andersmans zaken?" O' Malley boog zich naar hem over en antwoordde ernstig: „Wat doet dat er toe, dat ik ze niet ken? Hij was schandelijk onbeschoft tegen dat meisje. Iemand moet zoo'n vent manieren leeren, dat hij het niet meer in zijn her sens haalt op zoo'n manier tegen een vrouw op te treden". Een seconde staarde Freeman hem aan toen begon hij onbedaarlijk te lachen, het jonge meisje aan de andere tafel keek hem met een koelen half verwijtenden blik aan en een oogenblik zag O' Malley haar vol in het gezicht. Het was of zijn voor indrukken zoo vat baar hart een oogenblik stilstond; ze was wel héél mooi, liefelijk was misschien wel een beter woord. „Je zult wel gelijk hebben, Terry", her nam Freeman na een moment. „Maar iedere vrouw is niet hetzelfde en bo vendien, je zou dagwerk hebben!" Weer kwam er een lachbui, maar O' Mal ley nam er geen notitie van; in zijn her sens was het een wilde, brandende chaos. Dat iemand zoo schandelijk kon optreden tegen zoo iets verrukkelijks ging boven zijn begrip. En weer zag zijn geestesoog de violetblauwe oogen, met dien diepen, sere- nen blik, den mooi gevormden en tegelijk krachtigen mond en het trotsche rechte neusje met de fijne neusvleugels. Freeman werd er ongeduldig onder. Hij dronk zijn restje koffie en legde zijn ser vet neer. „Ik moet me gaan kleeden voor den dans avond, Terry", kondigde hij aan. „Ik hoop, dat je je als een verstandig mensch zult gedragen en niet direct voor ieder knap ge zichtje je zelfbeheersching verliezen", voeg de hij, opstaande, erbij. O' Malley knikte en staarde hem ver strooid aan. „Och, loop naar den duivel", barstte Freeman op eens uit. „Wel te rusten, wilde Ier!" O' Malley keek hem na, terwijl hij het restaurant verliet. Daarna vroeg hij om de rekening en gaf den kellner een bankbiljet om te wisselen .Terwijl hij op het kleingeld wachtte, kon hij niet nalaten telkens steels naar het jonge meisje te kijken, waardoor misschien de aandacht van het jonge meis je op hem gevestigd werd, want toen hij het nog eens deed, ontmoetten hun oogen elkaar een moment en zag hij er een uit drukking van ontstemde verbazing in, ter wijl ze de wenkbrauwen licht fronste. Een diepe blos trok over zijn gezicht en hij wendde het hoofd af naar den naderenden kellner, nam het geld in ontvangst, gaf zijn fooi en maakte dat hij wegkwam. De jonge man naast het meisje grinnikte na zijn ver trek. Buitenkomend in de aandonkerende schemering, vond hij het heerlijk de koele lucht diep in te ademen, die om zijn verhit gezicht speelde. Het was een schitterende zomeravond, te mooi, vond hij, om bin nenshuis door te brengen, zoodat hij besloot naar het pakr te gaan. Een uur latef slenterde hij weer Zuid waarts, waar de dubbele rijen straatlichten als flonkerende halskettingen eerst omlaag liepen en daarna, de helling naar de Vijf tigste straat volgend, hoog tegen den flu- weelen avondhemeu klommen. Hij sloeg een zijstraat in, met het doel naar zijn club te gaan; hier stonden nog statige oude heerenhuizen schouder aan schouder met moderne kantoorgebouwen. Et was geen enkel restaurant of bar, zoo dat op dit uur het blok vrijwel verlaten lag. Op zijn gemak voortloopend langs het trottoir keek hij toevallig naar den ingang van een modern kantoorgebouw aan de overzijde. Bij het licht van een lantaarn er vlak bij zag hij een mannenfiguur in de portiek staan in een sluipende houding. Hij had een donkere pet op het hoofd, die ver over de oogen getrokken was. Dit en zijn heele manier van doen daar gaf iets heimelijks, iets verdachts aan zijn ver schijning, zoodat O' Malley's aandacht 'op den man bleef rusten. Maar net toen hij er op af wou gaan, werd een van de*dubbele deuren, die tot het gebouw toegang gaven opengeduwd en er kwam haastig iemand uit, het was een meisje. Zij stond een oogenblik stil onder de lantaarn en keek gejaagd naar links en rechts. O' Malley hield den adem in, het was het meisje uit het restaurant of in ieder geval een meisje dat precies zoo gekleed was en hij zag direct dat ze in een staat van hef tige opwinding verkeerde. En toen zijn oog weer op de gestalte van den man bij de deur viel, zag hij dat deze zich dieper in de schaduw teruggetrokken had. Het meisje had blijkbaar haar besluit genomen. Ze keerde zich naar rechts en liep snel in de richting van de Fifth Ave nue. Op hetzelfde oogenblik ging een an dere deur van het kantoorgebouw open en kwam een andere man te voorschijn. (Wordt vervolgd). f

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12