RECHTZAKEN
Myra. het eitje en de booze kabouter Zwart voet
WOENSDAG 4 OCTOBER 1939
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 10
HAAGSCHE RECHTBANK
BELEEDIGING VAN DE JODEN.
De journalist J. N. uit Driebergen had
zich voor de Haagsche Rechtbank te ver
antwoorden omdat hij een gedicht had la
ten verspreiden getiteld: „De Harde Waar
heid", voorzien van een teekening waar
twee Joden op voorgesteld werden wier
uiterlijk ook al beleedigend was voorge
steld. Het zelfde gedicht en dezelfde plaat
waren ook afgedrukt in de „Mishoorn",
waarvan verdachte een der voormannen is.
De Officier achtte alles beleedigend voor
de Joden en eischte een geldboete van 200
subs. 100 dagen en bovendien nog een
voorwaardelijke gevangenistraf van drie
maanden met drie jaar proeftijd.
Uitspraak over 14 dagen.
Daarna moest terecht staan A. v. d. O.
uit Den Haag als de maker van het „ge
dicht" „De Harde Waarheid". Hij liet ver
stek gaan maar de Officier deed mededee-
ling, dat verdachte in 1938 al eens voor der
gelijke overtreding heeft terecht moeten
staan. Toen is het voor hem afgeloopen
met een geldboete van 100. Deze geld
boete heeft blijkbaar niet geholpen, reden
om thans een geldboete te eischen van 200
subs. 100 dagen en bovendien nog een
voorwaardelijke gevangenisstraf voor den
tijd van één maand.
De president deed daarna voorlezing van
de straflijst van verdachte waaruit nog
bleek dat hij behalve verschillende ver
oordeelingen wegens beleediging o.a. ook
nog veroordeeld was toteen geldboe
te van 500 R.M. wegens „Kapitalflucht"
hetgeen nog al eenige hilariteit verwekte.
Uitspraak over 14 dagen.
Vervolgens moesten terecht staan T. D.
die reeds elfmaal veroordeeld is geworden,
L. H. en W. de B. allen uit Delft die het
gedicht in pamfletvorm verspreid had
den.
Zij vonden er niets strafbaars in en zei
den, dat zij in opdracht gehandeld hadden
en dus niet strafbaar waren.
De Officier was een andere meening toe
gedaan en eischte tegen elk der colporteurs
een geldboete van 30 subs. 30 dagen.
Uitspraak over 14 dagen.
Haagsche PoUtierechter
De donkerblauwe Krasdoffer.
A. M. E. te Leiden had een donker
blauwe krasdoffer bezeten. Hij had het
beest verkocht aan zekeren S. die het dier
op zijn beurt weer verkocht had aan v. d.
M. te Leiden. Deze duiven- of doffertrans-
acties gebeuren meer onder duivenvrien-
den. Maar M. had de donkerblauwe kras
doffer laten vliegen en prompt was het
best weer naar het hok van E. terug ge
gaan. Nu is er zoover als wij het weten een
ongeschreven wet dat terugkomende duiven
of doffers teruggegeven behooren te wor
den aan den laatsten eigenaar. Dit was nu
niet gebeurd en daardoor was er oneenig-
heid ontstaan met alle gevolgen van dien.
v. d. M. als getuige gehoord zeide, dat hij
verschillende malen (eenmaal interrum
peerde verdachte) om zijn doffer had ge
vraagd maar wat hy ook al gezien of ge
hoord had zijn donkerblauwe krasdoffer
niet.
Toen kwam E. eventjes aan het woord en
hij bracht naar voren: „Ik ben smerig in
de sport behandeld en ben er met de sport
uitgescheden. Ik heb mijn beesten voor een
koopje aan S. verkocht en gezegd, dat ze
niet verder verkocht mochten worden. En
dat heeft S. toch gedaan en nog wel voor
een flinke som."
Politierechter: „Maar jy hebt van öie ge
vangen doffer toch jonge duiven ge
kweekt".
„Nou ja", vergoelijkte verdachte, „maar
ik heb hem, de donkerblauwe krasdoffer,
toch niet opgesloten en goed verzorgd. (Een
doffer met jongen vliegt zoover wij er ver
stand van hebben niet ver van zijn gema
lin en kroost weg).
„Tien gulden boete", stuitte de Officier
de woordenstroom van verdachte.
„Veel te veel", vond de laatste.
„Vindt je dat veel", merkte de Politie
rechter heel nuchter op. „Je hebt de jon
gen toih met 30.winst verkocht".
„Ja maar daar heb ik ze toch voor te eten
moeten geven", verdeigde verdachte zich
tot het laatste oogenblik.
Het gaf hem niet veel want verduiste
ring blijft verduistering en het vonnis werd
een geldboete van 10 subs. 10 dagen.
Waar blijft de sportiviteit by sommige
duivenbroeders?
Zwemslagen en slagen.
Op 6 Juni was I. J. N. uit L e i d e n mee-
gevaren met iemand uit Oegstgeest en de
tocht was gegaan door het Oegstgeesterka-
naal. In dat zelfde kanaal was de jeugd
aan het zwemmen en een der jongens was
op een meerpaal gaan zitten in zijn bad
pak natuurlijk. Vermoedelijk zal er door
het jongmensch wel iets aan het adres van
N. geroepen zijn of gescholden hetgeen na
tuurlijker is. Een feit was echter, dat het
in badpak gekleede jongmensch. J. de
Vreede uit Oegstgeest plotseling eenige
meppen met een knuppel op zijn schamel
gekleede ruggetje had gekregen.
N. zei natuurlijk, dat de jongen wel ge
scholden had en zelfs gedreigd had met
steenen te zullen gaan gooien. Verder hing
verdachte een triest verhaal op van stuk
gesneden fuiken en andere plagerijen van
de diverse stoute knapen. ?ooals achter
schuiten hangen enz.
Als slot vertelde verdachte nog, dat er
een week tevoren een jongen verdronken
was en dat hij die met een net had helpen
opvisschen. Hij heeft geen hekel aan de
jongens als zij maar niet zoo plaagden en
verder voegde hij er nog aan toe, dat hij
zijn spijt had betuigd voor de slagen, die
hij in een opwelling van drift had uitse
deeld.
Aan de eene Kant reKening aoudende
met de omstandigheden en aan de andere
zijde naar voren brengend, dat hij toch
niet had mogen slaan met een stuk hout
werden eisch en uitspraak een geldboete
van 3 subs. 3 dagen.
Wijselijk deed verdachte afstand van hoo-
ger beroep.
EEN JEUGDIGE VADER STAAT
TERECHT.
De krijgsraad te 's-Hertogenbosch heeft
den 21-jarigen J. G. W., soldaat bij het
regiment wielrijders, wegens doodslag op
zijn kindje van vijftien maanden veroor
deeld tot zes jaar gevangenisstraf met
ontslag uit den militairen dienst en ter be
schikkingstellen van de regeering na af
loop van den straftijd. Hij stond in hooger
beroep voor het Hoog Milftair Gerechtshof
te Den Haag terecht.
Beklaagde was in den avond van 19 Mei
in zijn woning thuisgekomen. Zijn vrouw
was toen niet thuis. Het kindje lag in de
wieg en begon te schreeuwen. Ondanks
alle pogingen van den vader om het stil
te krijgen, bleef het doorgaan met huilen.
W. pakte daarop het hoofdje van den
kleine beet en duwde dit mét het gezicht
in het kussentje, totdat het ophield met
schreeuwen. Later kwam de vrouw thuis
en zij verwonderde zich erover, dat het
kind zoo stil was. Toen zij ging kijken
was het kindje gestorven.
Uit het verhoor van beklaagde bleek, dat
het kindje aan mishandelingen van den
vader heeft bloot gestaan. Hij sloeg en
kneep het, zoodat het vol blauwe plekken
zat, hij hield het onder een kraan met
koud water, hij stopte het een zakdoek in
het mondje, als het schreeuwde enz. enz.
„Geen wonder, dat het kind begon te
schreeuwen, als het je zag", merkte de
president van het hof op. „Het was doods
bang voor je".
Beklaagde hield ondanks alles vol, dat
hij van het kind heeft gehouden en zeer
ontsteld was, toen hij zag, dat het gestor
ven was. Hij heeft, verklaarde hij, niet de
bedoeling gehad het kind te dooden.
President: „Maar je hebt je er weinig
om bekommerd, toen het kind opeens zoo
merkwaardig stil was".
Advocaat-fiscaal: „Het is ook wel merk
waardig, dat je allerlei dingen met het
kind uithaalde, v/at het het leven kon
kosten, terwijl er niemand aanwezig was.
Dat wijst er allemaal op, dat je je van
het kind wilde ontdoen".
Snikkend verklaarde beklaagde, dat hij
het kind wilde laten ophouden met huilen,
vóórdat zijn vrouw thuiskwam.
Om niet in preventieve hechtenis te wor
den genomen, waardoor hij zijn vrouw al
leen zou moeten laten, heeft hij aanvanke
lijk voor de politie een uitvlucht bedacht.
Dr. Hulst uit Leiden, die het lijkje
heeft onderzocht, verklaarde dat, normaal
gesproken, het kind niet had behoeven te
stikken. Het had neg een andere afwij
king, waardoor de dood is verhaast.
Door de verdediging waren nog eenige
getuigen gedagvaard. Beklaagde's vrouw
verklaarde, dat het kind van de geboorte
af vrijwel voortdurend last met de adem
haling had. Daarna vertelde zij, uiterlijk
vrijwel onbewogen, hoe alles zich dien
avond heeft afgespeeld en wat daaraan is
voorafgegaan. De vrouw heeft niet den in
druk gehad, dat haar man zich van het
kind heeft willen ontdoen.
Een ambtenares" van de kinderwetten,
die toezicht op het gezin hield, had niet
den indruk gekregen, dat beklaagde het
land aan zijn kind had.
De werkgever van beklaagde schetste
hem als een overgevrelig mensch, die zich
spoedig verongelijkt voelt.
Dr. J. Casparie, psychiater, had een rap
port over beklaagde uitgebracht, dat op
verschillende punten ernstig afweek van
het resultaat van het gehouden getuigen
verhoor, hetgeen den president de opmer
king deed uiten, dat hij aan dit rapport
weinig waarde hechtte
Zoo had het rapport beklaagde onont
wikkeld en slap van karakter genoemd,
hetgeen de getuigen geheel anders ver
klaard hebben.
De psychiater kon. als deskundige ge
hoord, niet met zekerheid zeggen of be
klaagde zijn kind opzettelijk heeft willen
dooden.
De advoc.-fisc., mr. J. U. Polman, vroeg
zich af, hoe de kalme, zachtaardige man.
zooals de getuigen beklaagde schetsen, tot
zulk een verschrikkelijke daad en alles
wat daaraan vooraf is gegaan, in staat is
geweest. De ware aard van beklaagde
aldus mr. Polman is toen bovengeko
men, de ware aard, dien hij meestal on
der een kalmen schijn verborg. In de daad
zelf ligt de opzet reeds besloten. Beklaag
de' zelf heeft heel gced geweten wat hij
deed, vooral in het licht gezien van de vo
rige mishandelingen.
In verband hiermede achtte spr. den
doodslag bewezen en requireerde bevsti-
ging van het vonnis (zes jaar gevangenis
straf) zonder terbeschikkingstelling van de
regeering.
Mr. Th. Muller Massis, de verdediging
voerend, achte hoogstens dood door schuld,
hetgeen subsidiair ten laste is gelegd, be
wezen.
Het Hof zal later uitspraak doen.
HET AUTO-ONGELUK TE
SCHALKWIJK.
Twee weken gevangenisstraf geëischt
tegen autobestuurder.
De Meervoudige Kamer der Utrechtsche
Rechtbank behandelde Dinsdagmiddag de
zaak tegen den 32-jarigen koopman C. G.
R., te Benschop, wien ten laste werd ge
legd het veroorzaken van zwaar lichame
lijk letsel door schuld ten aanzien van de
vier gebroeders B. en zijn eigen broer
A. R.
Het betrof hier de aanrijding van een
vrachtauto door den electrischen trein, wel
ke om 3.10 uur uit Utrecht naar 's Bosch
vertrok, op den onbewaakten overweg bij
Schalkwijk aan den Noordelijken berm
van het Amsterdam-Rijnkanaal, waardoor
de drie gebroeders B. zoodanig gewond
werden, dat zij op slag gedood werden,
terwijl een vierde lid der familie, een
neef der gebroeders B., later aan de ge
volgen van zijn verwonding is overleden.
De broer van verdachte werd gewond,
doch niet levensgevaarlijk.
Pleiter in deze zaak, mr. Gerlings, merk
te op, dat het hier een der ergste onge
lukken op een onbewaakten overweg be
trof. daar hier 4 van de 6 inzittenden van
den auto het leven hebben verloren.
Verdachte deelde ter zitting mede, dat
hij van een verpachting terug kwam, en
dat met hem nog 3 andere personen in de
cabine zaten en 2 in den laadbak. Ver
dachte was ter plaatse wel bekend; hij
wist, dat er een onbewaakte overweg was,
doch heeft niet hard gereden, hoogstens 10
a 15 K.M. Of de inzittenden hebben ge
praat bij het naderen van den overweg
kon hij zich niet precies meer herinneren.
Volgens verdachte was 't uitzicht niet ge
heel vrij.
„Dan hadt u toch juist heel goed moe
ten uitkijken", merkte de president op.
„Wat nu gebeurd is, is toch wel zeer ern
stig. Hebt u niet gehoord, dat een man u
nog iets toeriep?"
Verdachte heeft dien man niet gezien.
„U hebt toch erg onvoorzichtig gehan
deld".
Verdachte kan zich niet veel meer van
de situatie herinneren.
Een 28-jarige arts, verbonden aan het
G. en A.-ziekenhuis, verstrekte daarna
eenige deskundige verklaringen over den
aard van de verwondingen en hare gevol
gen.
De 56-jarige spoorwegarbeider v. d. V.,
uit Schalkwijk, deelde mede, dat hij den
trein had hcoren fluiten. Hij had de han
den omhoog gestoken, toen hij den trein
zag. De auto was toen echter niet ver meer
van den overweg en oogenblikkelijk daar
na gebeurde het ongeluk, waarop getui
ge, die voor de veiligheid van zijn mede
arbeiders moest zorgen, maatregelen trof,
dat de andere trein zoo gauw mogelijk zou
stoppen.
De 40-jarige A. R., een brcer van ver
dachte, verklaarde, dat vlak bij den over
weg niet gesproken was en dat de inzit
tenden ook geen signalen van den trein
hebben gehoord. Get. rijdt vaak met zijn
broer en kan wel zeggen, dat deze altijd
goed uitkijkt en voorzichtig is.
Het O. M. stelde vast, dat verdachte niet
heeft opgelet en het feit dat de ruiten niet
voldoende schoon gewisch waren, wees er
op, dat een arbeider nog zijn hand heeft
opgestoken en dat een signaal is gegeven.
Alles had voorkomen kunnen worden,
indien verdachte uitgekeken en gestopt
had. Het ten laste gelegde dchtte de offi
cier wettig en overtuigend bewezen en hij
eischte 2 weken gevangenisstraf.
De verdediger erkende, dat de gevolgen
van dit ongeluk ontzettend zijn geweest,
doch wees er ook op, dat de vaart van den
trein ontstellend was. Men kan tegen
autobestuurders wel zeggen: „Je moet
maar dit of datmaar de vraag is:
„Hoe is 't gegaan? en onder welke omstan
digheden?" Al had verdachte den trein
moeten kunnen zien, een feit is, meent
spr., dat hij hem niet kon zien. Spr. noo-
digde de rechtbank uit, zich ter plaatse
met hem te oriënteeren, en bleef er bij,
dat verdachte niet schuldig kon worden
genoemd.
Uitspraak 17 October.
175. Mpra is toch bedroefd. Maar ze weet eer
plannetje. Ze zal een zalfje voor Peter's voet maken,
waardoor hij ineens geneest. Tegen de avond loopt ze
naar de fjord, waar een ving erhoedskruid staat. Myra
laat de plant eerst groot wor den en vraagt dan of ze een
bloem mag hebben. Waarvoor heb je een van ons noodig?
vragen de kelken haar verb aasd.
176. Wel, mijn vriendje heeft een zieke enkel, waar
door wij niet verder kunnen reizen. Ik wil graag een
zalfje maken om hem te ge nezen. Daarvoor heb ik een
var» jullie noodig, vertelt Myra haastig. Zoo, ja, dan zal
een van ons graag met je meegaan, om zich fijn te la
ten wrijven tot een zachte zalf. Vlug plukt Myra een
bloem af en in de bijkeuken maakt ze zalf.
De laatste „hap" kleileem wordt in de geul gestort
De burgemeester van Lemmer, mr. M. Krijger en de burgemeester van Urk, de
g. Keijzer (rechts) reiken elkaar de hand.