MOBILISATIE
IN ZWITSERLAND.
De Fuehrer met zijn staf aan het front in Polen. Omringd door de leiders
van zijn strijdkrachten bestudeert Adolf Hitler de stafkaart
Voorbode van den herfst. Hevige slagregens zetten
een groot gedeelte van Amsterdam blank
Als antwoord op de Fransch-Poolsche vriendschapsbetuiging voor
de Fransche ambassade te Warschau organiseerden de „vrienden
van Polen- te Parijs een sympathie-demonstratie voor het Poolsche
gezantschap, waar de volksliederen spontaan werden gezongen
feuilleton
Toen de
scheidsmuur viel!
door
ISABEL C. CLARKE).
V
63)
Heerlijke, opbeurende, prachtige woor
den, die kracht geven en troost. De oude
monnik, die ze lang geleden schreef, van
de hoogten van zijn mystieke beschouwing,
had nooit kunnen denken, dat honderden
jaren later zijn woorden klaar en nieuw
zouden zijn voor de dappere jonge harten,
die in den verschrikkelijksten, doodelyksten
strijd gewikkeld waren, dien de wereld
ooit gekend heeft. Een boodschap die wel
licht een bovennatuurlijke waarde hecht
te aan hun lijden en ontberingen, hen her
innerde aan de eeuwige Victorie.
„Troost u, wees bereid, gij zijt nu vei
lig, gij rust nu uit, zij zijn nu in vrede en
zij zullen met Mij blijven voor alle
eeuwigheid in het Rijk van mijn Va
der
Zij boog zich over hem en bad. In deze
dingen stond zij dichter bij hem dan zijn
moeder. De zielsgemeenschap was hechter.
Zy scheen zijn geestelijke vleugels te zien,
die hem omhoog droegen naar de sterren.
„Ik heb hem geholpen, die vleugels te
krijgen", zei zy tot zichzelf.
Hij had geleerd, wat ieder katholiek
moet leeren, alles van een bovennatuurlijk
gezichtspunt te bezien. Om zijn lijden aan
de voeten te leggen van den lijdenden
Christus. Niemand behoeft Zyn kruis te
dragen, dat zou te zwaar zijn, maar soms
geeft Hij iemand een kleinere smart, een
doorn uit Zijn kroon.
Zy raakte het boekje met haar lippen
aan.
Dan zag zij neer op zijn slapend gezicht,
zoo mooi in zijn onbewegelijkheid zijn
rust
„O, mijn lieveling, mijn lieveling", fluis
terde zy.
Het was eigenlijk verschrikkelijk, zoo
lief te hebben. Zooveel liefde te geven, dat
het overige van de wereld onwezenlijk en
als een schaduw leek. En zij had geleden
door haar liefde, zij waren gescheiden ge
weest. En spoedig zouden zij weer geschei
den worden.
Dit was alleen maar een klein, glan
zend, gouden stukje tijd, haar als schamele
vergoeding geschonken.
Hij opende zyn oogen en scheen verwon
derd haar te zien.
„Kijk, Angela," zeide hij droomerig.
„Ja, ik ben er, ik ben hier", fluisterde
zij.
„Je moet je niet moe maken. Ik heb ge
slapen. Neem het me niet kwalijk."
„Maar daar ben ik precies voor hier, dat
ik je alles kan geven, als je wakker wordt.
Heb je niets noodig, Cym?"
„Neen", hij schudde zijn hoofd. „Maar ik
vin het heerlijk, dat je hier bent. Was je
iets aan het doen, Angela?"
„Ja, ik zat in je boek te lezen. Je hebt
het open laten liggen. Ik vond dat een
prachtige bladzijde. Ik wou, dat ik dien
koelen, hoogen moed had, dat ik alles
zelfs in dezen vreeselyken oorlog.... van
een bovennatuurlijk standpunt kon be
zien."
„We moeten bidden," zei hij eenvoudig.
„Dat helpt het meest. En dat je katholiek
bent. We moeten als katholieken...."
„Ja, ja", zei Angela. Zij 'keek hem aan.
Cypress en en parasoldennen waren in
tens groen in de lentezon. Door oude poor
ten kon men soms even een tuin zien, waar
het rijke groen van gras en struiken helder
afstak tegen de ranke zuilen en oude mu
ren.
Bij een bocht van den weg, kwamen zij
by een kapelletje, waar de woorden: „Ma
ter Dolorosa" op gebeiteld stonden. Zy
hielden stil, Cymbeline nam eerbiedig zijn
hoed af, beide maakten een kruis, terwijl
zij naar het beeld van de Moeder van
Smarten opkeken.
Aan htm linkerhand stonden op gelij
ken afstand, de Kruiswegstaties, want iets
verder was het klooster van de Francis
canen, waar Sint Leonardus in de orde
getreden was en hij hield er van een Kruis
weg op te richten, op den weg naar die
kloosters waar hij gewoond had.
„Nu gaan we naar den Palatijn", zei
Cymbeline
Hy was dien morgen vol levenskracht.
Met het prachtige lenteweer was de ge
zondheid bij hem teruggekomen. Al spoe
dig was zijn verilof om en zij moesten er
niet op rekenen, nog veel dagen samen
door te brengen.
Zij liepen terug, gingen langs het grijn
zende ooloseum en reden naar den voet van
den Palatijn. Er waren maar heel weinig
bezoekers dien dag. Het was dus niet moei
lijk een rustig hoekje te vinden, waar zij
ongestoord konden zitten op een stuk mair-
Het wijde vergezicht van de Romeinsche
campagna lag vóór hen. Het was gekleurd
met fijne tinten helder groen en zacht lila,
buitengewoon prachtig, maar vaag en on
zeker. Zij konden de groote parasoldennen
zien en de brokstukken van het aquaduct
aan de Via Appia.
Door een hoogen, rooden boog zagen zij
de Monte Cavo. Er lag nog sneeuw op de
Sabijnsche heuvelen en de Soracte, die al
leen stond, was kristalhelder en glanzend,
als een onmetelijke ijsberg. Maar hier was
het heerlijk warm als een zomerdag en de
groene hagedissen schoten heen en weer
over de muren, de zon overgoot de oude
marmerwerken met een zachte honingkleur,
verwmade de oude metselsteenen tot rozig-
rood.
Cymbeline zat vlak bij haar. Ineens
schoof hij haar hoed wat naar achteren en
keek haar lachend in de oogen.
Zoo gezien, was zij volmaakt, met haar
wanme blanke huid en het bleeke-blonde
haar, dat zoo dik om haar vierkant voor
hoofd groeide. Haar oogen leken haast
zwart onder de schaduw van haar lange
wimpers. Eenvoudig gekleed, met voorge
wende nonchalance, was er iets frisch en
prils aan haar.
„Waarom doe je dat?" vroeg zij.
„Ik wilde je beter zien. Ik wil je ge
zicht in mijn geheugen prenten. Toen ik in
Gallipoli was, probeerde ik me je voor te
stellen, maar het gaf niets, Je zag er anders
uit."
„Wilde je je my herinneren?" vroeg zy.
„Ja", gaf hij openhartig toe. „Waarom
vraag je dat? Neem jij nooit iets als van
zelfsprekend aan?"
„Niets en niets en niets.... waar 't jou
betreft," zei zij vol ernst.
„Maar, mijn liefste, als ik zooveel van je
houd."
„Ik geloofde het byna niet meer. We wa
ren zoo ver van elkaar. Ik heb je naam
wel eens hardop geroepen en je gesmeekt,
me te antwoorden. Maar er bleven altijd
die honderden kilometers tusschen ons."
„En mijn brieven dan?" vroeg hij haar.
„Ja. Die waren eerst een kleine troost.
Maar telkens weer schenen zij te zeggen:
„Hij is nóg een beetje verder weg, hij heeft
je nog een beetje meer vergeten.... O,
waarom lieten ze ons niet trouwen voor je
wegging?"
„Dan waren we evengoed gescheiden ge
weest", zei hy.
Zijn lippen raakten haar aan, nu scheen
zij hem een kind, dat getroost moest wor
den.
„Ja, maar dan had ik kunnen zeggeni
„Ik ben zijn vrouw. Hij kan mij niet ver
geten. We zijn één...."
„Maar we zyn gebonden, liefste."
„Dat is niet genoeg. Je kimt me nog ver
latenje kunt nog iemand anders trou
wen. Dat zou geen zonde zijn."
„Voor mij zou het als een zonde zijn",
antwoordde hij.
„Denk jij nooit aan al die jaren die we
nog moeten wachten? Drukt de gedachte
daaraan je niet haast dood?"
Hij keek haar verbaasd aan.
„Maar schat, ik zou tien jaar op je wach
ten, als het moest.
„Ik voel me als iemand die omsloten is
door hooge heuvel, in een nauw dal, hoo-
ge, wreede heuvels. Het is er altyd sche
merig en ik zwerf er alleen. Dan komt er
iemand en die zegt: „Misschien zul je in
drie jaar de zon zien. Maar je moet nog
drie jaar dwalen in dit treurige schemer
donker."
(Wordt vervolgd).
groote plein te Bern ontvangen de opgeroepen manschappen
hun uitrustina
Roodbonte fokvee-parade in Midden Limburg. De achtste Midden
Limburgsche Fokveedag voor Rundvee te Heythuysen bij Roermond
bracht heel wat kostbare exemplaren bijeen
In de Wagenstraat te den Haag verdringen zich dagelijks honderden,
die den internationalen toestand bespreken. De winkeliers zagen zich
genoodzaakt, wilden zij tenminste het publiek de gelegenheid blijven
geven, om hun etalages te bezichtigen, een afscheiding van ijzerdraad
te maken