MAANDAG 7 AUGUSTUS 1939
DE LEIDSCHE COURANT
DERDE BLAD - PAG. 10
Jltgsc. iÖJi. ^Paeió auvt de actie aa&c
een Atieuwe Qemeenócfiap,
Op de Sociale Studieweek te Rolduc
heeft Mgr. dr. Poels een inleiding gehou
den, waaraan wij als titel zouden kunnen
geven b.v.: Confessioneele en interconfes-
sioneele actie.
Van deze rede, waarin vele markante
gedachten, geven wij hier gaarne een uit
voerig verslag.
Dat de maatschappelijke toestanden,
waarin we leven, meer en meer onhoud
baar worden, is een feit, dat niemand meer
bestrijdt. „Naar de nieuwe gemeenschap"
is daarom een leuze, die tegenwoordig in
den eenen of anderen vorm wordt aangehe
ven over ongeveer de heele wereld.
Hun uitgangspunt is de vaste overtui
ging, dat aan deze wereld zoo spoedig mo
gelijk een einde komen moet. En dat, om
dit te bereiken, zoo ver strekkende en zoo
diep gaande sociale hervormingen noodig
zijn, dat, wanneer deze. zijn doorgevoerd,
men met recht zal kunnen spreken van een
nieuwe maatschappij.
Bij eenig nadenken moeten zij zelf be
seffen, dat hetgeen zij willen een echte
wereldhervorming is. Het is de wereldbe
schouwing, waaruit deze maatschappij is
voortgesproten, die volgens hen verande
ren moet.
Twee dingen zijn er waarvoor ik de aan
dacht vraag van wie in dezen tijd plannen
durven maken voor wat in den grond een
echte wereldhervorming is.
Het eerste is de uiterst geringe rol, wel
ke in de moderne wereld, althans voor het
openbare leven, het Christendom nog
speelt.
Ik behoef hier niet uiteen te zetten hoe
de wereldbeschouwing, waarop de totali-
taite staten steunen, de christelijke wereld
beschouwing letterlijk het onderstboven
keert.
Het merkwaardige, waarvoor ik de aan
dacht vraag, is evenwel, dat over het gesta
dig en brutaal verkrachten van elk begrip
van christelijk recht door de westersche de
mocratieën niet Wordt gerept! De christe
lijke wereldbeschouwing wordt in de mo
derne wereld koudweg dood gezwegen.
De eenige uitzondering voor zoover ik
weet was het daarom ook juist zoo op
vallend schrijven van den President der
Vereenigde Staten.
De verklaring van dit toch zonder twij
fel merkwaardig feit is, dat ook de wester
sche democratieën zelf geen christelijke
wereldbeschouwing meer hebben. De zoo
hoog in eere gehouden democratie is de de
mocratie, die door de Fransche Revolutie
in de wereld is gekomen. De betoovering,
die hiervan blijft uitgaan, ook nu nog, hon
derd vijftig jaren later is haar opkomen
voor „de rechten van den mensch"; welke
in de totalitaire staten brutaalweg wor
den neergetrapt.
Wij allen weten evenwel welk hemels
breed onderscheid er is tusschen de demo-
ratie van Jean Jacques Rousseau en de
christelijke democratie, waarvoor nog on
langs de Bisschoppen van de Vereenigde
Staten met zooveel overtuiging in het strijd
perk zijn getreden; en waarvoor, nu reeds
.een halve eeuw geleden, Leo XIII de „jon
geren" van die dagen met zooveel geest
drift heeft bezield.
Het tweede zeer merkwaardig verschijn
sel is het in het oog springend verschil in
durf en dynamiek, wanneer men de totali
taire staten vergelijkt met de westersche
democratieën.
De totalitaire staten weten wat zij al
thans voorloopig willen. Zij pakken aan en
durven doortasten. Zij willen met de mo
derne maatschappij, die een schepping is
van de door hen vermaledijde democratie,
korte metten maken. Het is op haar puin-
hoopen, dat verrijzen moet de nieuwe maat
schappij, die de Führer op moet bouwen;
en waarvan zij daarom zelf nog geen hel
der denkbeeld noodig hebben.
Bij de westersche democratieën consta-
teeren we daarentegen e,en voortdurend wij
felen en talmen, waar iedereen toch voelt,
dat, om de aanhangige vraagstukken op te
lossen, zonder aarzelen en krachtdadig moet
;worden doorgetast.
De eenige juiste verklaring is hier zeer
zeker deze, dat bij de zoo tallooze proble
men waarvoor zij staan, zij dikwijls zelf
niet weten wat zij willen en wat op het
.oogenbiik gebeuren moet.
De grondoorzaak van dit voortdurend wij-
felen en talmen is de zich nu openbarende
verwarring in de wereldbeschouwing van
Jean Jacques Rousseau.
Hoe vijandig ook democratieën tegenover
onze christelijke ereldbeschouwing kun
nen staan, blijkt genoeg uit de geschiede
nis van de Fransche Revolutie zelf. Het is
dezelfde geest, die bij het zoogenaamde
„volksfront" nu nog in Frankrijk leeft.
Al is elders de stemming niet zoo anti
christelijk, christelijk, althans voor het
openbare leven, is in de moderne staten
de wereldbeschouwing nergens meer.
Na dit overzicht in vogelvlucht van de
moderne samenleving, is het nu zaak, zorg
vuldig te gaan bekijken, of, bij de zoo ijve
rig gevoerde propaganda voor den opbouw
van een nieuwe maatschappij, wij Katho
lieken inderdaad goed weten, wat wij wil
len. En of metertdaad te bereiken is, wat
wij willen, wanneer wij den weg inslaan,
die ons voot- de te voeren prpaganda wordt
aangewezen.
Er is zelden of nooit een tijd geweest,
waarin voor de Nederlandsche Katholieken
het bewaren van de éénheid zoo noodig
,was als nu. Hetgeen zij op politiek gebied
nu dan ook voorbeeldig doen.
Ik meen echter den toestand juist te
schetsen wanneer ik zeg. dat op dit oogen
biik onder de Nederlandsche Katholieken
twee „stroomingen" of „richtingen" zijn
waar te nemen.
De eene richting zou ik kortweg willen
noemen de richting van het in 1916 ver
schenen Bisschoppelijk Communiqué. De
andere richting noem ik liefst zonder meer
de „tweede" richting; of ook de richting
„van een ogeden vriend".
Ik zal niet beweren, dat wie de tweede
richting volgen welbewust aan de eerst ge
noemde richting den rug toekeeren.
Het punt waarom het geschil, dat be
gint te dreigen, op slot van zaken draait, is
het verschil van meening over de vraag
waar in de door ons op wereldlijk terrein
te voeren actie het zwaartepunt ten slotte
ligt; en over wat daarom, anders uitge
drukt, altijd op den voorgrond behoort te
staan.
Aan dit verschil van meening zit klaar
blijkelijk vast een verschil van opvatting
omtrent hetgeen wij onder „de nieuwe ge
meenschap" behooren te verstaan.
Ik begin, eerlijk gezegd, te vreezen, dat
wij in de propaganda, die nu althans
door sommigen voor „de nieuwe gemeen
schap wordt gevoerd, de „renaissance" moe
ten zien van ideeën, welke 1916 zacht
uitgedrukt niet zijn goedgekeurd door
het Nederlandsche Episcopaat.
Gelijk zooveel anderen sta ook ik volop
in bewondering voor de geestdrift en den
moed, waarmee het Nederlandsche R.-K.
Werkliedenverbond het initiatief genomen
heeft voor de zoo krachtig nu ingezette
„actie". De vrees die mij bekruipt bij het
gadslaan van die „actie", vindt haar oor
sprong dan ook enkel in bepaalde stellin
gen, welke nu hier en daar verdedigd wor
den.
Gij verwacht van mij hier niet, dat ik nog
eens uitvoerig de ideeën ga uiteenzetten,
die reeds vijftien jaar achteréén op de So
ciale Studieweek van Rolduc verdedigd
v/orden. Ik wijs nu alleen de grondgedachte
aan, waarom voor ons hier a1" draait.
Die grondgedachte is, dat de hervor
ming van de maatschappij noodzakelijk op
de hervorming van den mensch zelf en van
zijn wereldbeschouwing moet berusten.
Menschen kunnen echter ook als men-
schen zoozeer op elkaar gelijken, dat men
met recht spreekt van dus metterdaad
bestaande „menschen-typen".
Het voornaamste kenmerk van maat
schappelijke klassen is, dat haar leden men
schen zijn van een zelfde type.
Mensch zijn is niet louter een beroep uit
oefenen. Als een mensch handarbeider is
en werkt in een bedrijf, is dit bedrijf niet
de heele „arbeiderswereld" waarin hij leeft.
Hoe groote rol het uitoefenen van een be
roep ook in het arbeidersleven speelt.
Wat wij voor de hervorming van de men-
schelijke samenleving als het allervoor
naamste nu beschouwen, zijn katholieke
organisaties van de in velerlei opzicht ver
schillende „soorten van menschen".
Het is in de volheid van zijn mensch zijn
dat de mensch lid is van zijn standsorga
nisatie. Ziedaar de diepere reden waarom
volgens genoemd Communiqué de stands
organisaties hetzij rechtstreeks -hetzij on
rechtstreeks zorg moeten dragen voor alle
belangen van haar leden. Gelijk ouders
moeten zorgen voor alle belangen van hun
kinderen.
De katholieke standsorganistoies willen
zijn de nieuwe structuur, welke in dezen
tijd voor een onvervalscht, niet verliberali-
seerd Katholicisme wordt vereischt.
Ook waar geen katholieke staten meer
zijn, kunnen wij Katholieken toch in onze
katholieke standsorganisaties leven en
daardoor voorkomen, dat, althans niet in
de nog katholieke samenleving zelf, het
openbaar maatschappelijk leven van den
katholieken godsdienst wordt losgerukt.
Niemand kan ontkennen, dat wij dus heel
precies weten wat wij willen. Wij willen de
hervorming van den modernen mensch.
Wij weten ook heel precies hoe wij dit
bereiken willen. De boomen die wij daar
voor planten, zijn de katholieke standsorga
nisaties.
Als men een weinig geduld heeft, zal ik
aanstonds antwoord geven aan wie meenen,
dat langs dezen weg niet mogelijk is het
geen thans dringend noodig is. Wij zelf
weten natuurlijk maar al te goed, dat voor
de practische oplossing van veel proble
men de medewerking van niet-Katholieken
volstrekt onontbeerlijk is. Op welke manier
wij echter ook die medewerking willen en
hopen te verkrijgen, vertel ik u wel ter
stond.
Wat mij eerst van het hart moet, zijn
mijn bezwaren tegen wat ik noemde de
tweede richting. Het in verkeerde richting
sturen van een met zoo heilige bedoelin
gen ingezette frissche en heerlijke propa-
ganda-actie, zou nu toch werkelijk een bij-,
na niet te vergeven mistap zijn!
Voor den „Bond zonder naam" voel ik
de meest warme sympathie. De diepere zin
van den eenigszins zonderlingen naam van
„Bond zonder naam", is juist dat bij ons
geen Hitier, maar de te her -ormen mensch
de menschelijke samenleving moet hervor
men en op die manier do nieuwe maat
schappij heeft op te bouwen. Een sprekend
kenmerk van dezen bond is echter, dat hij
geen organisatie wenscht te zijn. Al is zijn
stichter zich hiervan diep bewust, dat, als
er iets is, waarvoor organisatie noodig is,
het zonder twijfel de opbouw van een nieu
we wereld is.
Mijn bezwaren nu richten zich tegen wie
wel zulke organisatie willen bouwen, niet
op den te hervormenmensch, maar op den
goeden wil van den modernen mensch; en
wier manier van spreken over de men
sch elijka maatschappij mij altijd zeer zon
derling heeft toegeschenen.
Zooals zij zelf uitdrukkelijk verklaren
„kan" hun Nieuwe Gemeenschap „niet ge
baseerd worden op eren bepaalde levensbe
schouwing". Het door hen aangewezen mid
del om te bereiken wat zij willen, is een
beroep op „alle goedwillenden". De grond
gedachte waarom bij hen hier alles draait
is deze: willen wij niet te veel theoretisee-
ren, maar practische oplosingen geven aan
de problemen, waarvoor wij staan, dan is
niets zoo dringend noodig, als dat wij een
middel vinden om voor de oplossing van
die problemen Katholieken en niet-Katho
lieken te leeren samenwerken. Dit kan na
tuurlijk alleen dan gelukken ziedaar hun
redeneering wanneer de hiervoor geza
menlijk te voeren „actie" uitgaat van „voor
allen aanvaardbare beginselen".
Ziehier de vier dingen die zij noemen:
,,a) de menschelijke persoonlijkheid; b) de
sociale gebondenheid; c) de nationale saam-
hoorigheid van alle bevolkingsgroepen; d)
de internationale samenwerking der vol
keren".
Is de door hen gedachte „basis" nu wer
kelijk breed en sterk genoeg, om daarop
de nieuwe maatschappij te bouwen, waar
naar vooral ook christelijke menschen
smachten?
Kunnen wij, met een beroep op dit vol
gens hun zeggen „gemeenschappelijk"
geestelijk bezit, die energie en dynamiek
los slaan, zonder dewelke vooral in dezen
tijd toch niet in ernst gedacht kan wor
den aan wat in den grond een echte we
reldhervorming is?
Al liggen inderdaad de grondbegin
selen, waarop de nieuwe maatschap
pij moet steunen, verankerd in de fun
damenten van het majestueus heelal,
dat naar het woord van Paulus, ook zon
der bovennatuurlijke openbaring, de
glorie uitstraalt van zijn Schepper: hoe
weinig dingen zijn er, welke door die
zeer tallooze „goedwillenden" daad
werkelijk algemeen worden erkend!
Het feit, dat iemand tot geen bepaalde
„gezindte" of „confessie" hoort, is nog vol
strekt geen bewijs, dat hij geen bepaalde
„levensopvatting" heeft. Zoowel op sociaal
economisch alsook op politiek gebied loo-
pen de opvattingen verder uit elkaar dan
dit hier wordt voorgesteld.
Zijn onder onze Liberalen niet veel van
die „goedwillenden", die „niet langer
wenschen rond te baggeren in de modder
van deze radelooze, redelooze en redde-
looze parlementaire democratie"?
Ligt er voor ons geen les in wat zich in
de laatste maanden rondom Oss en rond
om onze vier katholieke Ministers heeft af
gespeeld?
Iedereen verkondigt nu van de daken,
dat althans bij evidente niet te loochenen
wantoestanden, het openbaar gezag zonder
treuzelen met krachtige hand behoort in te
grijpen. Maar stond niet maandenlang heel
Nederland op, stelten, omdat, waar niemand
toch het heerschen van zulk een wantoe
stand kon loochenen, geenszins ruw maar
alleen krachtdadig werd ingegrepen?
Hoe practisch wordt gedacht over ver
steviging van het openbaar gezag, kan nie
mand beter ons vertellen dan onze Gose-
ling, die op een wijze is behandeld waar
over eensdaags het Nederlandsche volk
zich zal schamen.
Was het in den grond weer geen kwestie
van beginselen, waarover men ook onzen
Romme zoo lang het leven heeft zuur ge
maakt?
Zijn het de door Colijn openlijk naar vo
ren, gebracht bezwaren, die bij deze kabi
netscrisis den doorslag gaven, of is het niet
veeleer een kwestie van wereldbeschou
wing, die op den bodem ligt van deze
eenerzijds allerzonderlingste, maar ander
zijds door ingewijden lang verwachte cri
sis?
In het orgaan De Nieuwe Gemeenschap
verscheen voor een paar weken een arti
kel, waarin antwoord werd gegeven op de
vraag: „Waarom geen nationale bewe
ging?" Volgens den schrijver van dat ar
tikel worden de velen die deze vraag nu
stellen ik citeer weer letterlijk „meer
gedreven door hun verlangen naar een
nieuwe en betere maatschappij dan door
een breede kennis van onze maatschappe
lijke samenleving en een diep inzicht in
onze feitelijke verhoudingen."
Hij die zoo even de spreekbuis was van
wat ik noemde de tweede richting en de
vier „voor allen aanvaardbare beginselen"
formuleerde, verklaart zelf in dit artikel
dat, om wat wij willen daadwerkelijk te be
reiken, de hier alles overheerschende
vraag toch is, hoe wij „vorm en gestalte
zullen geven aan den nieuwen geest", die
nog „gewekt" moet worden.
Naar mijn al of niet bescheiden maar
vaste meening spreekt men ook hier zich
zelf weer vierkant tegen.
Is de vraag nu niet gewettigd of wie de
tweede richting volgen, wel zelf goed we
ten wat zij willen?
Of heeft bij hen zulke mentaliteit zich
vastgezet, dat, volgens hun manier van
spreken, zij practisch in de maatschappij
niet veel anders zien dan den .neutralen"
staat, waarin wij leven en de eveneens
„neutrale" publiekrechtelijke bedrijfsor
ganisatie waarnaar gij streven?
Al betwijfelt natuurlijk niemand dat de
Katholieken alleen in Nederland geen wet
ten kunnen maken, hoe moeilijk soms op
politiek gebied de medewerking van de
niet-Katholieken te verkrijgen is, blijkt
voldoende uit de enkele zoo even vermel
de feiten.
Eveneens betwijfelt niemand dat er ook
op sociaal-economisch gebied tal van pro
blemen liggen, die onmogelijk kunnen wor
den opgelostzonder de samenwerking van
Katholieken en niet-Katholieken, en die
toch „zonder dralen" moeten worden opge
lost.
Ik ben het met de leiders van de twee
de richting volkomen -*ens, dat de in tal
van landen nog altijd massale werkloos
heid een dar grootste rampen is die ooit
over de wereld zijn gekomen. Ik ben het
met hen ook volkomen eens, dat daaraan
nooit voor goed een eind te maken is zon
der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.
Om nog dichter bij her. te gaan staan, wil
ik het. desnoods, wel uitschreeuwen als mijn
eigen diepe overtuiging, dot d»eraan toch,
gelijk Paus Pius XI zelfs uitdrukkelijk ver
klaarde, „zonder dralen" een einde komen
moet.
Het zij mij echter veroorloofd mijn goe
de vrienden te verwijzen naar de in druk
verschenen inleiding van de hier het vorig
jaar gehouden Sociale Studie week. Heel
die inleiding was feitelijk niets anders dan
de verklaring van het feit, dat, ofschoon
iedereen erkent en luide roept, dat daaraan
een einde komen moet, daaraan toch geen
einde komt en ook niet komen kan, zoo
lang niet eerst de menschen komen, die de
wereldbeschouwing van den modernen
mensch zoo ongeveer het onderst boven
keeren.
Wie den staat ombouwt in een groote
oorlogsmachinerie, graaft de kuil misschien
wat verder, doch graaft de kuil zelf alleen
maar dieper.
Wie de tweede richting volgen, weten
dus zelf niet goed wat zij willen, maar ken
nen ook niet het middel, waardoor te berei
ken is, wat zij willen.
Niemand heeft een grooteren hekel dan
ik aan al die ook in ons land bestaande par
tijen en partijtjes, die mij altijd doen den
ken aan de vele hokken, waarin ik wel eens
op markten de schapen heb zien staan.
Niemand doet liever dan ik van harte
mee aan volksmanifestaties, waarbij wij
„Ultramontanen" de gelegenheid krijgen
om te toonen, hoe rasechte Nederlanders
wij zijn.
Niemand teekent liever mee op de lijs
ten, die aan iedereen laten zien, hoeveel
menschen, als het er op aankomt, ordelie
vende en christelijk denkende menschen
zijn.
Maar niemand is ook dieper overtuigd
dan ik, dat het dwaasheid is, wanneer men
meent, dat men op die manier heipalen voor
„de nieuwe gemeenschap" zou kunnen
slaan.
De groote kwestie, die een zoo voorname
rol blijft spelen en die ik tot hiertoe niet
voldoende beantwoord heb is echter de
ze: wannee.h de algemeene wereldtoestand
zoo is als ik hem heb geschilderd: hoe kun
nen, ja, hoe durven dan wij „Papisten",
voor den opbouw van de nieuwe maat
schappij, het initiatief en al is het in stilte
de leiding nemen?
Ik heb straks reeds duidelijk genoeg ge
zegd, dat volgens mij de oplossing van het
geweldig probleem, waarvoor, wij zonder
twijfel zijn geplaatst, dan alleen mogelijk
is al is het dan ook na veel jaren eerst
wanneer wij rustig en gestadig de richt
lijn blijven volgen, welke ons in 1916 is
aangewezen door het Nederlandsch Episco
paat; en welke men m.i. nu, bewust of on
bewust, tracht om te buigen.
Publiek-rechtelijke maar neutrale be
drijfsorganisaties kunnen onmogelijk zijn
de basis zelf van „de nieuwe gemeen
schap", waarnaar ook en vooral katholieke
menschen smachten. Het zijn de voor en
kele dagen op de Sociale Week van Bor
deaux van uit Rome zoo warm aanbevolen
katholieke standsorganisaties, waaraan vol
gens mijn onwrikbare overtuiging de God
delijke Voorzienigheid den opbouw van
„de nieuwe gemeenschap" heeft toever
trouwd; en die nu de nog zoo bultige ter
reinen effenen.
Als veertig jaren na het verschijnen van
Rerum Novarum het verschijnen van
Quadragesimo Anno nog zoo noodig was,
moet het ons niet bevreemden, dat het in
1916 verschenen Bisschoppelijk Communi
qué 'drie en twintig jaren later door tal
van vrienden nog niet voldoende wordt be
grepen.
Ook by het schoonste lied hangt bijna
alles af van de manier waarop het wordt
gezongen. Of iemand in een huis welkom
is, hangt soms heelemaal af van de manier
waarop hij binnenkomt.
De eenige juiste methode om met
terdaad samenwerking van Katholie
ken en niet-Katholieken te verkrijgen,
is en blijft voor mij de daadwerke
lijke beleving van onze katholieke we
reldbeschouwing.
land kritieke oogenblikken, dat er geen
betere staatsburgers zijn dan wij.
Wij moeten praktische oplossingen trach
ten aan te geven voor problemen waarvoor
geen andere oplossingen zijn te vinden.
Wij moeten niet-katholieken leeren voe
len, hoe ook in tijden van de meest wilde
geestelijke verwarring, wij katholieken
onze zielerust bewaren; hoe stil maar in-
gelukkig dikwijls ook arme maar echt ka
tholieke menschen zijn; hoe een diep ka
tholieke levensopvatting ook de allerarm
ste stumpers, gelijk b.v. kankerlijders, ja
ren lang hun lot in gelatenheid leert dra
gen.
Het dagblad, dat een katholiek zijn dag
blad noemt, mag nooit of nimmer een niet-
katholiek dagblad zijn.
Onze uitgevers en journalisten moeten
zorgen voor katholieke dagbladen, welke
onwillekeurig onze tegenstanders zelf gaan
lezen.
Ook vöor dit door iedereen gezien open
baar beleven van de katholieke wereldbe
schouwing blijven voorzeker onze diepste
en rijkste bronnen de bovennatuurlijke
genademiddelen van onze Moeder, de Ka-'
tholieke Kerk.
Zelfs veel van onze nu felste tegenstan
ders krijgen wij aan onze zijde, wanneer
zü op die manier gaan voelen, dat „de
nieuwe gemeenschap" waarheen wij stre
ven, in den grond datgene is waarnaar zij
zelf in hun onderbewustzijn smachten. Pro
fessor Brom noemt het met recht voor Ne
derland een ramp, dat in ons taalgebruik
katholiek en christelijk dikwijls tegenover
gestelde begrippen lijken.
Onderschatten wij intusschen niet wat
wij katholieken op deze manier in Neder- i
land reeds metterdaad bereikten.
Is het waar of niet, dat de katholieken
van alle andere, speciaal ook van de zoo
genaamd „katholieke" landen, de katho
lieken van het zoogenaamd „protestantsch"
Nederland helaas niet anders kunnen dan
stil benijden?
Niet alleen wat betreft het wereldlijk
gebied, maar ook wat betreft het beleven
van het geloof op kerkelijk gebied.
Is het waar of niet, dat, indien in Neder
land een in den grond nog christelijke we
reldbeschouwing zoo sterk haar invloed
doet gevoelen op het openbaar leven aan
de Nederlandsche Katholieken is te dan
ken? Wat zou van christelijk standpunt in
Nederland de macht van antirevolutionai
ren en christelijk-historischen metterdaad
beteekenen, wanneer wij katholieken ons
niet ook op wereldlijk terrein duchtig roer
den en voor de handhaving van onze ge
meenschappelijke christelijke beginselen
niet naast hen bleven staan? Wat zou in
1918 in Nederland zijn geschied, had Ne
derland geen katholieke provincieën ge
had?
Ziedaar enkele van die dingen waarover
men niet te veel moet praten, maar waar
op men nu en dan toch eens de aandacht
vestigen moet.
Is het nu zoo vinnig den kop opsteken
van het antl-papisme niet juist hieraan toe
te schrijven, dat onze tegenstanders allen
zien, hoe de macht van de katholieken in
ons land gestadig groeit?
Laat mij deze inleiding nu sluiten door
op iets te wijzen, dat mij soms geweldig
hindert.
Welke beweging, die een rol speelt in
het openbare leven van een volk, is er
gens ter wereld aan te wijzen, waarvan
de propagandisten niet hun kracht in de
propaganda van hun wereldbeschouwing
zoeken?
Waarin zij hun vertrouwen stellen is
juist de invloed op den modernen mensch,
die naar hun meening uitgaat van de we
reldbeschouwing, waarvoor zij propaganda
voeren!
Het is hun wereldbeschouwing, die de
ziel van heel hun beweging is.
Het eigenaardige van het liberalisme is
alleen, dat het uitschakelen van de chris
telijke wereldbeschouwing, althans voor
het openbaar leven, behoort tot het wezen
zelf van hun eigen door de liberalen nog
altijd zoo ijverig gepropageerde wereld
beschouwing; ofschoon toch juist zij die
genen zijn, die van een „alleen zalig ma
kende" Kerk volstrekt niet willen hooren!
Maar zou het toch niet het toppunt van
alel opeen te hoopen dwaasheid zijn, wan
neer de katholieken zelf de heerlijkste
van alle wereldbeschouwingen wat die
der Acht Zaligheden toch zeker is hiel
pen doodzwijgen in een tijd, nu millioenen
menschen in hun onderbewustzijn hunke
ren naar wie weer overal openlijk durven
prediken het Evangelie van de Acht Zalig
heden?
Hoe hopeloos in Duitschland de alge
meene toestand nu ook schijne, er is m.i.
maar één ding noodig, om van Duitschland
na korten tijd een in den grond weer
christelijk land te maken.
Wanneer in Duitschland niet meer ge
noeg concentratiekampen zijn om'daar
in de niet te tellen vooraanstaande katho
lieken op te sluiten, die liever den dood
ingaan dan meespelen in het drama dat
daar nu wordt opgevoerd zullen in
Duitschland niet meer lang van kerktorens
en stadhuizen de hakenkruisvlaggen wap
peren!
Mag ik heel mijn hart leegstorten? Een
grootere mogelijkheid voor de herovering
van wat men is blijven noemen de be
schaafde wereld, heeft, naar mijn innige
overtuiging, de Katholieke Kerk tot hier
toe nooit gehad.
Boven den ingang van de poort, waar
door zooveel menschen evenals ik niet
zonder angst in de zoo sombere toekomst
gluren, staat echter in zwart geworden
maar onvergankelijk marmer gebeiteld de
korte spreuk van Terti'.lliaan: „Sanguis
martyrum est semen chistianorum".
Ziedaar mijn visie op de moderne maat
schappij. Heel deze inleiding voor de vijf
tiende Rolducsche Week had geen ander
doel dan u tegelijkertijd mijn visie ook te
geven op „de nieuwe gemeenschap" waar
naar wij smachten.
Op hoeveel manieren, welke ook op niet-
katholieken indruk maken, wij onze katho
lieke wereldbeschouwing kunnen beleven
en voor een niet gering deel reeds nu
beleven maak ik het best duidelijk door
eenige voorbeelden aan te halen.
Wat te bereiken is, wanneer wij deze
methode volgen, beseft men natuurlijk
eerst ten volle, wanneer men alles wat ik
noem als één groot levend complex beziet.
Wij moeten zorgen, dat ook uit onzen
boomgaard niet te veel slecht fruit blijft
komen.
Wij moeten over „leekenapostolaat" en
„katholieke actie" niet te veel praten.
Wij moeten niet kunnen slapen, wan
neer wij weten dat dicht in onze buurt
menschen armoe lijden.
Onze schoonste werken met Charitas zijn
die, waarbij niemand aan pronkzucht van
de Katholieke Kerk kan denken. Iedereen
moet voelen, dat onze liefde voor armen
en ongelukkigen „de liefde van Christus" is.
Wij moeten zorgen dat midden in het
volle leven door ons katholieken sociale
arbeid wordt verricht, waarvoor in hun ziel
onze tegenstanders eerbied krijgen.
Wij moeten naar den Haag volksverte
genwoordigers z enden, waarvoor weer
onze tegenstanders zelf, wanneer zij den
hoek om zijn, de pet afnemen.
Wij moeten laten zien hoe katholieke
ministers kunnen pal staan voor wat drie
kwart van het Nederlandsche volk als so
ciale gerechtigheid beschouwt.
Al zijn voor professorale zetels aan staats-
en stads-universiteiten en voor allerlei
andere hooge posten katholieken meest
al te kort of te lang, te mager of te dik:
wij moeten laten zien hoeveel knappe en
hoogst begaafde menschen wij katholieken
hebben, ook hier in Nederland.
Het is de beleving van onze katholieke
levensopvatting die zorg moet blijven dra
gen, dat de katholieke gezinnen overal het
grootst aantal kinderen hebben.'
Wil moeten toonen, vooral in voor het