Onderzoek naar de oorzaak van „IJsvogeT-rannp De kerkelijke goederen na de Reformatie Haarlemsche Bloemenkeuring Myra. het elfje en de booze kabouter Zwartvoet DINSDAG 11 JULI 1939 DE LE1DSCHE COURANT TWEEDE BUD - PAG. 6 De Raad voor de Luchtvaart heeft Maandagmiddag in het departement van Waterstaat een openbaar onder zoek ingesteld naar het ongeval, het welk 14 November 1938 des avonds ongeveer half acht in den Rieker- polder nabij het luchtvaartterrein Schiphol is overkomen aan het KL.M.- vliegtuig van het type DC-3, gemerkt PH-ARY (Ijsvogel), komende van het vliegveld Tempelhof. Bij deze ramp vonden vier leden van de bemanning onder wie de com mandant Duimelaar, den dood, evenals twee Duitsche damespassagiers. Van de overige passagiers werden drie zwaar gewond en negen middelmatig. Voor de behandeling van deze zaak bestond' vrij veel belangstelling. De voorzitter, mr. dr. D. A. P. N. Koo ien, deelde bij de opening mede, dat het vooronderzoek met de meeste zorg is ge schied en dat het daarom nog al tijd heeft gekost. De conclusie van het onderzoek is: le. dat de oorzaak van de ramp niet met zekerheid kan worden vastgesteld; 2e. dat een aanwijzing voor een technische sto ring of een abnormalen vliegstand niet aanwezig is; 3e. dat de weersomstandig heden niet zoodanig waren, dat zonder bij komstige andere omstandigheden de oor zaak daaraan kan worden geweten; 4e. dat niet met zekerheid is vast te stellen, welke die andere omstandigheden zijn geweest. De voorzitter zeide verder, dat het noo- dig is geacht, alsnog bij dit openbaar on derzoek enkele punten aan de orde te stel len, waartoe eenige getuigen en deskundi gen zijn opgeroepen. Een "dezer getuigen, de heer B. Eijs, die den bewusten dag dienst deed als steward op de Ijsvogel, was verhinderd aanwezig te zijn en de Raad zal nog overleg en, of er aanleiding bestaat, voor het hooren van dezen getuige een nadere zitting te hou den Daarna werd aangevangen met het on derzoek, waarbij allereerst als deskundige werd gehoord de K. L. M.-vliegtuigbe stuurder K. D. Parmentier. De voorzitter: Uit de stukken is geble ken, dat Duimelaar bekend stond als een vlieger met groote ervaring en dat hij als instructeur les gegeven heeft in het landen met behulp van een radiobaken. De heer Parmentier bevestigt dit. De voorzitter: Blijkens het barogram is het vliegtuig tweemaal steil naar beneden gevallen, hoewel het rustig weer was. De heer Parmentier: Ik zie in het baro gram niets bijzonders. De daarop voorko mende lijn is volkomen normaal en de schommelingen zijn een gevolg van ronous- stooten. De voorzitter: Gebleken is, dat Duime laar vastgebonden zat op den linkerstuur stoel. Heeft u een meening over de vraag, of uit de helling en het draaien van het vliegtuig naar réchts een conclusie kan worden getrokken, met name wie het vliegtuig bestuurde? De heer Parmentier: Neen, want naar mijn meening kunnen dergelijke afwijkin gen, helling en draaien naar rechts, ook voorkomen, indien de links zittende het vliegtuig bestuurt. De voorzitter: Vindt u het overigens juist, dat iemand, die les krijgt een vlieg tuig met zooveel passagiers bestuurt? (De tweede bestuurder was kapitein-vlieger Van Gemeren, die meevloog om ervaring op te doen op groote vluchten met moder ne vliegtuigen). De heer Parmentier: Volgens mij is dat ontoelaatbaar, en bij de K.L.M. bestaat de instructie, dat tweede bestuurders, die nog niet de bevoegdheid hebben voor het vliegen met een DC-3, slechts mogen stu ren beneden 100 meter en niet mogen lan den bij slecht zicht, zooals het dien dag was. Ik acht dat dan ook bijna onnaanne- melijk van Duimelaar. Vervolgens werd als deskundige ge hoord de K.L.M.-vliegtuigbestuurder: Viruly. De voorzitter: Is uit het barogram de conclusie te trekken, wie gevlogen heeft? De heer Viruly: Naar mijn meening wijst alles op de waarschijnlijkheid, dat de rechtszittende gestuurd heeft. De voorzitter: Acht u het verantwoord tegenover de lijnpassagiers, dat een leer ling het stuur overneemt? De heer Viruly: Een punt van belang is naar mijn meening hierbij 't inzicht over de weersomstandigheden. Indien juist dat het laatst ontvangen weerbericht een wolkenhoogte van 140 meter meldde, was het m.i. wel verantwoord. De heer Van Ede van der Pais: Mogen tweede bestuurders een DC-3-machine be sturen, zonder dat zij de bevoegdheid voor het besturen van een dergelijke machine hebben? De heer Viruly: Er bestaat thans een be paling, doch ik weet niet van wanneer deze dateert, dat tweede bestuurders niet mo gen sturen op passagiersvluchten, indien zij de bevoegdheid nog niet hebben. Als laatste deskundige werd gehoord dr. ir. H. J. van der Maas, lid van de commis sie van onderzoek naar de oorzaken van het ongeval met de Ijsvogel. Het baken gestoord. De voorzitter: Uit uw verslag blijkt, dat getracht is met het vliegtuig op de baken- lijn te komen, maar dat met vrij groote zekerheid moet worden aangenomen, dat storing van het baken zulks niet mogelijk maakte en verder, dat de storing een ge volg moet zijn geweest van den invloed van andere zenders. Was het baken als zoodanig in perfecten toestand? De heer Van der Maas: Naar mijn mee ning wel. Het kwam wel eens voor, dat een zekering uitviel, doch bij het onder zoek is gebleken, dat zulks op den bewus ten avond niet het geval is geweest. De voorzitter: Uit uw rapport blijkt ver der, dat van bepaald ongunstige weers omstandigheden niet gesproken kan wor den. Uit de gegevens van Schiphol blijkt echter, dat telkens flarden van wolken voorbijdreven, zoodat het weer toch ook niet mooi was. De heer Van der Maas: Het zicht was nog vrij behoorlijk, vooral voor een piloot als Duimelaar met zooveel ervaring, zoodat aangenomen mag worden, dat het weer niet als de primaire oorzaak van het onge val mag worden aangemerkt. De voorzitter: In uw rapport zegt u voorts, dat het niet ter zake doet, wie het vliegtuig bestuurde, maar moeten de weers omstandigheden daarbij dan buiten be schouwing worden gelaten? De heer Van der Maas: U moet deze op merking beschouwen in het verband, dat mijn meening de eerste bestuurder altijd verantwoordelijk blijft. De vraag komt dus naar voren, hoe het komt, dat de eerste bestuurder blijkbaar niet vol doende controle heeft gehouden op den hoogtemeter, terwijl toch vaststaat, dat hoogte werd verloren. De voorzitter: Verder blijkt uit uw rap port, dat de plaats van den hoogtemeter het aflezen daarvan door den tweeden be stuurder ten zeerste belemmert. Is dat wel verantwoord? De heer Van der Maas: De eerste be stuurder, die verantwoordelijk blijft, heeft de controle van den hoogtemeter en zoo noodig kan en moet hij aanwijzingen ge- aan den tweeden bestuurder, als deze het vliegtuig bestuurt. De voorzitter: Heeft u een meening over de vraag, wie gevlogen heeft? „Het doet niet ter zake wie gevlogen heeft" De heer Van der Maes: Neen, zekerheid daaromtrent is er niet, naar mijn meening geven de helling en het draaien naar rechts geen zekerheid, dat Van Gemeren gevlogen heeft, maar verschillende bij zonderheden en daarbij gevoegd de er varing van Duimelaar geven een kleine indicatie voor de veronderstelling dat Van Gemeren heeft gestuurd. Wanneer Duimelaar voldoende aandacht aan de navigatie heeft gewijd, dan lijkt het mij uitgesloten, dat het ongeval heeft plaats gehad tengevolge van het vliegen van Van Gemeren. Ik blijf dus bij mijn opvatting, dat het niet ter zake doet, wie gevlogen heeft. De voorzitter: Maar vindt u het besturen door Van Gemeren wel verantwoord voor een vliegtuig met 14 passagiers? De heer Van der Maas: Daarvoor is van belang de vraag ,of Van Gemeren vol doende vliegervaring had en de beoordee ling daarvan stond geheel aan Duimelaar. De voorzitter: Alleen Van Gemeren had landingszicht doch geen voldoende con trole op den hoogtemeter. Duimelaar kon den hoogtemeter controleeren, maar had geen landingszicht. Kon onder deze om standigheden de leiding door Duimelaar bij het landen voldoende worden uitge oefend? De heer Van der Maas: Indien Van Ge meren heeft gevlogen, moet naar mijn meening worden aangenomen, dat hij naar de beoordeeling van Duimelaar daartoe voldoende vliegervaring had en dat Dui melaar hem bekwaam genoeg heeft ge acht om te vliegen met eigen landings zicht en met aanwijzing van Duimelaar ten aanzien van den hoogtemeter Tenslotte werd als getuige gehoord de K.LM.-bestuurder H. C. A. van Montfoort, bestuurder van het vliegtuig PH-AKO op den avond van het ongeval met de Ijs vogel. De voorzitter: U kwam mt uw vliegtuig uit Groningen en vloog om 18.28 boven Schiphol. Toen wist u, dat Schiphol het mistweerbericht Q.B.I. had doorgegeven en daarop kreeg u van de K.L.M. order om naar Rotterdam te gaan. U heeft deze op dracht echter niet beschouwd als een or der, maar als een aanwijzing. Waarom? De heer Van Montfoort: Ik zag daarin slechts de aanwijzing, dat goedgevonden werd, dat ik eventueel naar Rotterdam zou gaan. De voorzitter: U heeft voort de mededee- ling ontvangen, dat u als landingsnummer 2 had. Blijkt daaruit niet, dat toen een an dere machine bezig was te landen? De heer Van Montfoort: Dat behoeft daaruit niet te blijken. De voorzitter: U heeft daarna gevraagd naar Groningen te mogen terugkeer en, welk verzoek om 18.30 is goedgevonden. Daarop heeft u om 18.34 uur gevraagd, alsnog te mogen landen, waarop om 18.35 de order kwam, dat u zich uit het nade- ringsgebied moest verwijderen. Deze order is door u opgevolgd, doch daarbij is u van 200 op 500 me ter gaan vliegen, terwijl ook de Ijs vogel op 500 meter vloog. U hebt daar mede zeer onverantwoordelijk ge handeld. In den aanvang van het on derzoek was er een aanwijzing, dat u door uw optreden mede schuld zoudt kunnen hebben aan het ongeval van de Ijsvogel, maar gelukkig voor u is na der gebleken, dat de ramp niet mede een gevolg is geweest van uw afwij king van de orders. Ik raad u echter aan in de toekomst meer rekening te houden met de door u ontvangen orders. De zitting werd hierna gesloten. X. Na de voor de katholieken teleurstellen de en onrechtvaardige bepaling van de grondwet van 1801 bracht de komst van koning Lodewijk Napoleon nieuwe hoop en uiteindelijke vervulling hunner verwachtingen van vrijheid en gelijkheid met de andere burgers en teruggave der oude kerkgebouwen. Want ondanks alle leuzen der Fransche revolutie was de toestand der katholieken nog allesbehalve benijdenswaardig; van een gelijkwaardige behandeling in het openbare leven geen sprake, en vooral, wat de godsdienst betreft, was er prak tisch niets overgebleven van de aangekon digde hooggeroemde vrijheid. In zeer veel plaatsen duurden de ge schillen over de kerken nog voort en daar bij hadden de katholieken zware geldelij ke zorgen voor het onderhoud van hun eigen kerken en geestelijken. Immers, nog steeds bestond de onrechtvaardigheid, dat de protestanten in het bezit bleven der vroegere katholieke kerken en de daartoe behoorende goederen en fondsen; boven dien ontvingen zij nog voor de uitoefening van hun godsdienst jaarlijks meer dan een millioen gulden uit 's rijks kas en plaatse lijke kassen, terwijl de katholieken niet alleen al hun kerken moesten bekostigen, maar ook voor het levensonderhoud van hun geestelijken moesten zorgen en daar bij nog hun vele armen moesten onder houden. Koning Lodewijk, die naar ons land kwam metde vaste bedoeling recht te doen aan allen, gelijk hij het eens uitte: „Ik moet en wil onder mijn bescherming nemen de dienaren van alle godsdiensten; allen hebben gelijke aanspraak op dezelf de aanmoediging, op dezelfde onderstand", vond bij nadere kennismaking de schro- melijkste onbillijke verhoudingen Dat b.v. in dorpen met een in meerderheid katho lieke bevolking, allen zonder onderscheid, protestant of katholiek, nog steeds ge dwongen waren bij te dragen aan het tractement van den hervormden predi kant! Dat in dezelfde bijna geheel room- sche plaatsen de goed gefundeerde groote kerk werd gebruikt door een handjevol protestanten, de talrijke katholieken daar entegen op een buitenweg of een achter buurt, onderhouden door de liefdadigheid der geloovigen. Of dat de hoofden der scholen allen protestant waren, terwijl de katholieken de vrijheid misten om eigen scholen op te richten. En al \yas dan bij de revolutie de school losgemaakt van de Hervormde Staatskerk, het onderwijs bleef protes- tantsch van karakter. Ook werden de katholieken nog angst vallig buiten alle staatsbetrekkingen ge houden, ondanks de leuzen: vrijheid, ge lijkheid, broederschap! Dr. J. de Visser schrijft in zijn „Kerk en Staat", dat Koning Lodewijk zoo goed als niets begreep van de historie van ons volk en van zijn protestantschen geest, en daarom zich zoo bevreemd toonde over de toestanden in ons land. Terecht merkt Noordeloos in zijn reeds meer genoemde boek: „De restitutie der Kerken in den Franschen tijd", daartegen op, dat historie en protestantsche geest dergelijke onnatuurlijke toestanden kun nen verklaren, maar niet rechtvaardigen, Zij kunnen de protestantsche overheer- sching en onderdrukking tot een rechts toestand verklaren, maar nooit tot een rechtvaardigen toestand". En diezelfde historie van de hervorming zou den koning ook geleerd hebben, hoe en op welke wijze de kerken met de ker- kelijke goederen aan de protestanten wa ren gekomen, als regel slechts door roof en geweld en tal van dwangmaatregelen, en in geen geval zoo spontaan, als de pro testanten het zoo graag believen voor te stellen. Koning Lodewijk, laat hij dan de histo rie van ons land en den protestantschen geest ervan niet begrepen hebben, be greep in elk geval wel, dat de toestand der katholieken allerminst rechtvaardig was, en hij poogde met allen ernst ver betering daarin te brengen. Door zijn per soonlijk ingrijpen heeft hij veel gedaan om de kwesties over de kerken te regelen met de bedoeling, om alle moeilijkheden zooveel mogelijk uit den weg te ruimen en billijke en rechtvaardige toestemden te verkrijgen. Dat hij hierin niet geslaagd is, kan men grootendeels wijten aan den kor ten duur van zijn bestuur en aan de tegen werking van verschillende instanties, die met de uitvoering van zijn besluiten be last waren. De eerste functionaris van het door ko ning Lodewijk in 1808 ingestelde minis terie van eeredienst, om de steeds in tal rijkheid toenemende kwesties betreffende den godsdienst te reeglen, de niet-katho- lieke minister Mollerus is een van dege- die schuld dragen aan het mislukken van 'skonings plannen, omdat hij door zijn traineeren en verkeerde uitleggingen van de wet veel kostbaren tijd deed ver loren gaan. En de verschillende landdros ten en lagere besturen volgden dit voor beeld! Wij verhaalden reeds, hoe de katholie ken van koning Lodewijk niet alleen ver hoopten hun oude kerken terug te zullen krijgen, maar hoe zij, gebukt gaande on der de zware en drukkende lasten, ver wachtten de rechtvaardige gelijkheid in bezoldiging der bedienaren van den gods dienst. De koning wilde zijn katholieke onder danen deze financieele gelijkstelling gaar ne geven, maar hoe? Door ook de predi kanten niet langer te bezoldigen. Dat zou een geweldig verzet hebben uitgelokt! Dus bleef er niets anders over, dan de katholieke geestelijken eveneens van staatswege te bezoldigen. Maar de schatkist was hopeloos leeg. Men trachtte nieuwe bronnen te vinden voor pastoorstractementen in den verkoop van de geestelijke goederen in Friesland en Groningen, welk plan evenwel niet gunstig werd ontvangen. De nog altijd bestaande kwesties over de kerken eischten inmiddels dringend een oplossing. Na langdurige besprekingen tusschen de ministers van eeredienst en den staatsraad, vaardigde de koning op 2 Augustus 1808 een decreet uit, waarvan artikel 9 opnieuw de katholieken de mo gelijkheid gaf sommigen hunner oude ker ken terug te krijgen. Artikel 9 bepaalde, dat men omtrent de kerken en gebouwen, tot den openbaren eeredienst geschikt, en de daaraan behoo rende fondsen, dadelijk zou overgaan tot het maken van schikkingen, welke het meest overeenkwamen met de gesteldheid der verschillende godsdienstige gezindhe den in iedere stad of dorp. De bedoeling van het koninklijk de creet was alleen: opheffing van onrecht vaardige toestanden, en niet een alge- meene verdeeling van het bezit der pro testanten, dat uit den katholieken tijd afkomstig was. Beide partijen moesten elkaar weten te vinden en schikkingen treffen volgens rechtvaardigheid en billijkheid, zoodat toestanden, gelijk in Brabant nog beston den, dat een klein aantal protestanten de groote kerk, voor hen veel te ruim en te wijd, bezaten, terwijl de talrijke katho lieken in armzalige, te kleine schuurtjes zaten opgepakt, zouden verdwijnen. Daar tegenover verlangde de koning, dat er voor de protestanten in de Brabantsche gemeenten, waar zij geen kerk bezaten, een zou gebouwd worden, als zij dit noo dig hadden. Uitdrukkelijk gaf de koning als zijn wil te kennen, dat, om de kwestie over de kerken te eindigen, het niet noo dig was om voor het verkrijgen of behou den daarvan uit onderscheiden oogpunten een onderzoek naar het eigendom in te stellen, maar dat de billijkheid moest be slissen! Onrechtvaardigheden en eeuwenlange onbillijkheden ten opzichte der katholieken opruimen, dat was het, wat het koninklijk decreet beoogde. Hoe het werd uitgevoerd, zien wij een volgenden keer. G. Krelagehuis, 10 Juli 1939 „Uit waardeering voor geleverde cul tuurprestatie" was de ongebruikelijke toe voeging op het certificaat waarbij aan C. P. Alkemade Pzn. Noordwijk de gouden medaille werd verleend voor een collectie Gladiolen-bloemen van geprepareerde bol len, eigen aanwinsten. Deze collectie trok aller aandacht en het is niet mogelijk een of ander soort als het mooist aan te merken. Gemma Clara, zacht geel, Sol, oranje rood; Miss Blanche, zuiver wit, Fleva, diep zalmkleurig waren schitterend, goed ge vormd, groote kelken, stevige stengels. Bijzonder trok de aandacht de zeer grootbloemige zacht rose Weber. Het was inderdaad een schoone collectie! Gebroeders de Goede en Adam, Bever wijk bleven in het kleine genre Gladiolen met Nanus Her Majesty, licht rood met lichte vlek. Deze bloemen waren uit het koude warenhuis. De grootste van alle Gladiolen was wel mrs. Mark's Memory, ingezonden door IC. Kooy, St. Pancras. De kleur was eigen aardig, officieel beschreven: Bengaalsch rood-Tyrisch purper. De zeer sterke stengel was zeer lang, de kelken volmaakt ge vormd en zeer groot. Het was werkelijk een openbaring zulk een bloem. Een goede, licht paarse Primulinus, Orchid Lilac, was ingezonden door P. Bij voet en Co., Overveen. Vooral deze kleur paars, zeer zacht, mist men immer bij deze tint. C. G. van Tubergen Jr. had oo keenige Nanussoorten ingezonden. De helder-roode Spitfire en Vendetta bevielen ons het best. Het rood van Bloodstane was veel fletser, en de bloemen hadden nog al van het weer geleden. Voor de beste snijbloem Alstromeria Orange King behaalde Gebr. de Ruiter, Oegstgeest dit maal een Getuigschrift 1ste klasse. Een witte Lilium Regale, uit de gewone, zeer bekende lelie van die naam was inge zonden door Joh. Tern, Andijk. De bloemen waren slecht in conditie, hadden veel van de regen te lijden gehad en waren over- bloeid. Een zuiver witte Regale zou o.i. nog mger opgang maken dan nu zooveel ge vraagde. Een plaatsgenoot van voor-genoemde inzender, C. Mantel Jzri. bracht Lil. Orange Blossom. Was -deze er vorige week niet onder een andere naam? In plaats van Lil. Amabile, die reeds vele malen geëxposeerd was, toonde de heer J. A. van der Zwet Gzn. uit Roelofarendsveen thans een klein- bloemige paarse lelie: Cernuum. Drie vazen met ontelbare oranje-kleurige naar beneden hangende klokken waren door G. C. van Meeuwen en zonen, Heem stede ingezonden van Lil. Davidii unicolor. Een goede purperkleurige Gladiool: Purple Beauty, was ingezonden door D. Heere, Beverwijk. Flinke, mooi gevormde kelken. Het was van deze variëteit goed dat zij zoo ver van mrs. Mark's Memory af stond. Nogmaals exposeerde L. J. Verschoor, Sassenheim eenige resultaten van een krui sing tusschen Heraut en Groot-bloemige Gladiolen, terwijl tot slot een bloemstuk met Calla Elliottiana van Belle en Teeuwen Lisse, thans deed zien, dat men dit artikel ook op eenvoudige wijze goed kan be nutten. De handel. Men zag eindelijk heel wat boekjes, en er werd gekocht. De prijzen zijn niet hoog en, gedrongen door de omstan digheden, worden er allerlei condities bij bedongen, waaruit blijkt dat men nog immer voor érnstige gebeurtenissen in Europa bevreesd is. Koopt bl( ben, die In Uw Dagblad adverteeren 1 31. Eindelijk komt het scheepje vlak bij een steenen trap. Halt, hooren ze ineens en meteen gooien de kabouters de trossen en 't anker uit. Want wie staat er boven aan de trap? De man met de drietand. Iedereen uit het schip moet naar boven komen, beveelt de geheimzinnige wachter van de rots. Vlug halen ze Myra uit haar keukentje. Ik ben Rotsvast, de dienaar van den Zeekoning, zegt de wachter. Ik sta altijd buiten op de uitkijk en geen storm kan mij van mijn plaats afblazen. Dan bent U zeker heel sterk, zegt Myra bewonderend. 32. Ja, klein wezentje, met je mooie vleugeltjes, dat ben ik ook. Kom, ik zal dat elfje en deze kabouter, en hij wijst naar Kortsik, als afgezanten van het schip naar den Koning brengen. Ja, naar den Koning, misschien kan deze mij nog uit de handen van de Zwartvoeters redden, denkt Myra vlug, terwijl ze door allerlei gangen en rotspoorten in de zaal komen waar de zeekoning op zijn troon zit. Kortsik valt op zijn knieën en doet zijn vraag. Myra staart een beetje angstig naar dezen koning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 6