Het wegen der rijwielen voor de aan vang van den Tour de France bracht als van ouds de renners weer tezamen De Koning van België woonde mei Prinses Josephine Charlotte de demonstraties op het De eerste étappe van den Tour de France. Parijs-Caen, is Maandag verreden. De vliegveld van Evere bij ter gelegenheid van het zilveren jubileum der Belgische militaire renners onderweg na den start te Le Vesinet luchtvaartafdeeling 1200 schoolkinderen hebben Maandagmiddag op het Thompsonplein te Den Haag een massale zanguitvoering gegeven onder leiding van den heer G. Francois. Een kijkje tijdens de zanghulde bij de Thompson-herdenking Gereed voor den start De acht Nederlandsche renners, die deelnemen aan den Tour de France, staan te Le Vesinet klaar, om den grooten strijd aan te binden De nationale vijfkamp, georganiseerd door het Ned. Olympisch Comité, is Maandag te Amersfoort be gonnen. Een foto tijdens het nummer handgranaat-werpen Het muziekcorps der Scots Guards, dat in verband met de tentoonstelling „Het Leger" te Den Haag eenige con certen in ons land zal geven, arriveerde Maandagavond onder geweldige belangstelling in de Residentie. Na de begroeting der gasten spelen dezen het „Wilhelmus" W1 feuilleton Toen de scheidsmuur viel! door ISABEL C. CLARKE. -d. i) „Toe, kom hier", zei ze. „Je valt me niet lastig. Ik vind het naar als je wegloopt, net of je boos op me bent. Jij kunt het niet helpen, dat je een Harriman bent, evenmin als ik het kan helpen, dat ik een Weste ben." Zij wist heel goed, dat er een veete be stond tusschen de twee familes: het maak te het avontuur nog zooveel te interessan ter. Hij keek naar de beek, die buiten haar oevers was getreden en zei: „Dank je, ik houd er niet van, gebeten te worden." „Ik meende, dat je zei, dat je niet bang was voor honden." „Dat ben ik ook niet." „Heb ik je beleedigd?" „Nou, als je precies wilt weten, heele- maal niet", zei hij, met onbeleefde open hartigheid. Hij voelde, dat zij op hem neerzag, om dat hij een Harriman was. Nog nooit had hij zich zoo vernederd gevoeld. Zijn trotsch hart komp ineen onder die beleediging. Zelfs haar klaarblijkelijke wensch, het weer goed te maken, was geen balsem op de wonde. Hij deed weer alsof hij wilde heengaan. „Toe, ga niet weg", smeekte zij weer. „Je hebt me nog niet eens gezegd, hoe je heet." „Dat heb ik wel, Harriman, Harriman van de fabriek". „Maar zoo noemen ze je toch niet?" „Ze noemen me Harriman." „Maar thuis toch niet? Ik bedoel, je hebt toch broers en zusjes, een vader en moe der? Hoe noemen je die dan?" „Mijn andere naam gaat je niet aan. Je hebt toch gezegd, dat je met ons niet om ging." Dat stak hem nog. „Toch zou ik het graag weten", hield zij vol. „Nou, het staat in Shakespeare", zei hij. „Niet.... Hamlet? Heet je heusch Ham let?" „O, vind je, dat Hamlet zoo buitenge woon chique klinkt?" vroeg hij met ijzerige ironie. Zij was werkelijk verbaasd en toonde het. „Wij hebben altijd heiligennamen, zie je" zei ze. „Wij? Wie bedoel je met wij?' „Wij, Katholieken." „O, ben je katholiek? Nou, ik niet en ze hebben mij geen heiligennaam gegeven. Je ziet dus wel, dat ik heelemaal te min voor je ben. Goeden morgen." Zij zuchtte diep. „O, maar ik vind je reusachtig. Heusch waar". Nu had ze zeker wel amende honorable gemaakt. Hij stond als aan den grond ge nageld en de laatste gedachte aan de pro cessie naar de kerk vervloog uit zijn hoofd. „Kom nu maar naar dezen kant", zei zij en er klonk een lieve toon in haar stem, die er van te voren niet geweest was. „Hoe kan ik dat nou? Er is toch gëen brug?" „Het is niet zoo erg diep. Ik heb het wel eens gedaan," bekende Angela. Cymbeline bukte zich en sjorde aan zijn veters. Wat zagen zijn laarzen er uit na die wandeling door de velden en het natte bosch. Hij had ze vlug uit, evenals zijn sok ken. De eerste stappen in het ijskoude wa ter joegen een rilling door zijn ledematen en tegen den tijd dat hij er door heen was, tintelden zijn voeten. Het water was toch nog tamelijk diep en omdat hij zijn broek maar in de haast had opgerold, was die ook'nog nat, want het kwam tot aan zijn knien. Maar hij bereikte de overzijde en het was de eerste keer, dat een Harriman een stap zette op den grond van een Weste, sinds dien dag dat de oude Harriman in een woedende bui de oude rustieke brug over de Frent had laten afbreken. Sprakeloos stonden zij tegenover elkaar. Zij moest iets omhoog kijken om hem in het gelaat te zien. Toen lachten zij allebei. „Zeg me nu hoe je heet?" smeekte zij en haar hand gleed in de zijne. Cymbeline hield het vast, het was zoo warm en zacht uit dat leuke mofje gekomen. „Zalig Kerstmis", zei hij met lachende oogen. Zijn goed humeur was weer heele maal teruggekomen en hij begreep niet, waarom hij zoo vroolijk was, ondanks zijn half bevroren voeten. „Jou ook een zalig Kerstmis", antwoord de zij. „En zeg me nu, hoe je heet". „Het is niet Hamlet en niet Macbeth en niet Julius Caesar en ook niet Richard de Tweede", lichte hij haar ernstig in. „Het is Cymbeline". Haar antwoord had hij min of meer ver wacht. „O, ik dacht altijd, dat Cymbeline een vrouw was." „Als je goed je Shakespeare gelezen had, zou je weten, dat het een koning is geweest." Zijn toon was hoogmoedig, zóó als iemand met uitgebreide kennis betaamt. „Zou die er even koninklijk uitgezien hebben als jij?" Wat zei ze todh een leuke dingen. Natuurlijk was het niet waar en kon het ook niet waar zijn, zij kon het ook niet echt meenen, maar het was balsem voor zijn ge wonde gevoelens. Hij overdacht, wat te antwoorden, toen zij doorging. „Ik vind het een prachtigen naam: Cym beline". „Nou, als je het mijn grootvader hoort zeggen, is er niet veel pracht aan. Op school noemen ze me pauken en cymbalen." Het lange gras was koud en nat en het trok ijskoud door zijn beenen omhoog. Hij hield zijn laarzen nog met de eene hand vast, terwijl zijn andere hand de war me vingertjes van Angela omkneld hield. Zij waren een en al aandacht voor el kaar en vonden daarin niets bijzonders. Drie en twintig jaar geleden hadden er ook een Harriman en een Weste hand in hand gestaan, geen honderd meter van de plek waar zij nu stonden en hadden elkaar met wederzij dsche bewondering aangestaard. Drie en twintig jaar hadden ook aan den leelijken muur zijn ergste leelijkheid ont nomen en hem bekleed met mos en groen. Deze twee dachten aan geen oude spook geschiedenissen. Cymbeline keek met zoo veel jongensachtige verwondering naar de teere blondheid, dat hij zijn natte voeten nauwelijks voelde, hoewel de snerpende wind hem tot op het merg van zijn beende ren verkilde. Hij probeerde alles in zijn ge heugen te prenten: haar gezichtje en haar blonde krullen en het heldere vergeet-mij- nietjes-blauw van haar klare open oogen. Een belletje klonk ijl over de velden. Niet de zware bevelende klank van de pa rochiekerk, waar Cymbeline eigenlijk plechtstatig heen behoorde te gaan, maar een zwakke, minder dwingende toon, meer een dwingende toon, meer een herinnering dan een bevel. Angela onderbrak de be schouwing van het jongensgezicht vóór haar. „Dat is het klokje voor de Mis. En ik heb dit nog niet naar den molenaar ge bracht. Ik ben zóó terug en dan moet ik naar huis vliegen." Zij draafde weg naar het houten hekje voor den tuin van den molen. Het speet Cymbeline, dat zijn avontuur plotseling zou eindigen, maar hij nam de gelegenheid waar, om te probeeren zijn laarzen en kou sen weer aan te krijgen, wat heelemaal geen gemakkelijk werkje was, want zijn voe ten waren vochtig en gezwollen van de kou. Met karakteristieke wilskracht ondernam hij het echter en toen Angela met een kleur van het harde loopen terug kwam, was hij klaar. „Ik moet gauw weg. Ik heb nog net vijf minuten", en zij stak hem haar hand toe. Hij keek haar een beetje beteuterd aan. Toch was het wel de moeite waard ge weest, dat ijskoude voetbad, die tien mi nuten lichamelijk ongemak. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 12