Van Schaapherder
Fabrieksdirecteur
(Voor de kleinen).
Z'n eerste groote
verdriet
door Antje Keizer-Klaassen
Wimke heette hij, was 'n lieve, aardige
jongen. Als ze hem iets vroegen, stond hij
altijd klaar. Als hij 'n boodschap moesi
doen voor de arme oude vrouw van den
overkant, dan vond nij dit altijd fijn; dan
kwam hij glunderend lachend 't kleine
huisje binnen en zei: „Dag Opoe Jaspers,
nog 'n boodschap?"
En 'n bevend stemmetje antwoordde dan,
ja Wimpie wil je 's me 'n paar peper
muntjes halen, want ik voel mij niet erg
goed in de maag, en 'n pepermuntje ver
warmd altyd hè? „Ja, ja, jongen als je 's zoo
oud als ik word, hoop ik, dat je ook 'n lieve
aardige buurjongen of meisje hebt, net als
lfc met jou, lieve kerel, want jij bent 't licht
straaltje in m'n eenzaam leven!. Ja, want
aan m'n jongens heb ik niets anders, dan
dat ze mij eens 'n kaart of brief sturen
uit Onze Oost. Ja, ja. Indië is ver!"
„Hè ja. Opoe Jaspers, dat Indië lijkt me
zoo mooi, toch hoop ik, dat ik later als
ik groot ben dan als missionaris weg mag
gaan, naar die heidenen die daar nog wo
nen, en nog nooit van de Goede God ge
hoord hebben!"
Dat was 't geliefde stokpaardje van Wim
ke. Wim was juist elf jaar geworden, leer
de goed en was nooit ziek!
Vader zei wel eens tegen z'n vrouw, die
Wim is zoo sterk als 'n leeuw, en zuchtend,
zei moeder eens, „was ik ook maar zoo
sterk!"
Wimke's moeder was heel klein en ten
ger, zelfs Wim kon haar met gemak opbeu
ren, maar als ze even gestoeid hadden, was
moeke dadelijk moe en uitgeput!
Toch hoefden ze niet armelijk te leven,
eieren en melk kreeg ze genoeg, maar het
hart was zwak en alle opwinding moest
verboden worden!
En dol dat Wimke met z'n moeke was,
elke avond bad hij, ach Lieve Heer, geef
Aoeder toch 'n sterk lichaam net als ik."
Uit school gekomen was de eerste vraag,
nog 'n boodschap moe?
Maar de grootste pret'had hij als moe
der zei: „Ja jongen, we gaan samen en ne
men zusje mee!"
De kleine Riek was zes jaar, en niet op
groote school. En dan gingen ze samen in
'n gezellig zaaltje zitten of op 't terras en
lepelden een lekker ijsje.
Heerlijk hè moes! zoo met z'n drietjes,
maar nu moest vader er nog bij zitten,
dat is toch 't fijnste. Riek likte dan zoo
glunderend, terwijl ze rondkeek of er nog
geen schoolkennesjes langs kwamen, ze
voelde zich toch zoo graag groot, tusschen
moeder en broer in!
Als ze 'n half uurtje gezeten hadden,
wandelden ze nog 'n poosje rond; kochten
hier of daar 'n paar bloemen voor thuis en
de oude vrouw van den overkant werd
nooit vergeten.
„Moes als ik thuis kom, ga ik even naar
Opoe hoor".
Elkeen zei opoe tegen de oude vrouw Jas
pers, omdat ze altijd in dezelfde straat
woonde, en Wim had haar niet anders ge
kend dan oud, met 'n lach op haar gerim
peld gezicht, en geen tand in den mond!
Wim liep weer naar haar huisje, nu met
«en paar prachtige gladiolen, waar ze zoo
van hield! Tik, tik, tik, Wim klopte aan,
geen gehoor! Nog 's getikt, nee nog geen
gehoor, en de deur gesioten!
„Moeder", riep Wim, „kom 'shier, de
deur is gesloten en 't is zoo akelig stil in
huis!
Vader was inmiddels ook thuis gekomen
en zei: „laten we maar eens gaan kijken,
jongen, deze sleutel past op die deur dat
weet ik nog van laatst, toen Opoe haar sleu
tel kwijt was."
Vader stak de sleutel in het slot en de
deur vloog open. „Goede God", riep hij,
„Opoe is dood, ze is voor goed ingeslapen
met de rozenkrans tusschen haar vingers
in de leuningstoel!"
Schreiende legde Wimpie z'n gladiolen
aan Opoe's voeten en zei: „Rust zacht lieve
Opoe, tot hierboven in den hemel!"
Hel ijskegeltje
door
Cobi Averdieck
EEN SPROOKJE
Het was hartje winter. Het vroor dat
het kraakte. Op de sloten zag men overal
schaatsenrijders. Op de bruggen zag men
jongens een glijbaan maken. Maar daar
hield Jantje niet van en zat in de huis
kamer dicht bij de kachel. Tot plotseling
moeder in de kamer kwam en aan Jan
vroeg „zeg Jan, wil je even naar den krui
denier een pond zout halen. Ik heb geen
korrel meer in huis". Jantje had er geen
zin in, maar toen moeder het hem nog
eens vroeg, ging hij maar. Hij trok lang
zaam zijn jasje aan. En dacht bij zich zelf
„och die kou". Hij treuzelde nog wat en
ging toen weg. Brr wat was dat koud! Hij
stopte zijn neus nog dieper in zijn das. De
Wie zi|n jarig?
Van 17 tot en met 23 Februari
Op 17 Februari:
Marietje v. d. Meer R'veen 195
Tc Wijfje, D 44 Nieuwkoop.
Catrientje v. Leeuwen, Veenweg Nootdorp
Annie Hoogervorst, Papenveer Ter Aar.
Grada v. Kan, O. Zeeweg 1, Noordwijk (Z)
Reinier v. d. Steen, Levendaal 139
Adriaan v. d. Meer, Kerkstr. Noordwijk.
Op 18 Februari:
Jaap Kooyman, Da Castastr. 75
Catharina Nieuwenhuizen, Simmelstr. 26a
Gerard Bel, Mgr. Broerenstr. 29 Voorhout
Annie v. Mil, H. Rijndijk, 105, Z'woude
Piet Jansen, Groenend. A 204 H'woude
Henk Lek, Langeraar Ter Aar 29
Alida v. Deuren, Ridderbuurt 9, Alphen.
Op 19 Februari:
Nellie V. Vliet, Emmalaan 8, Alphen.
Jan Lagerberg, Sophiastr. 43.
Kees v. d. Salm, Z. B. C 12,Z'woude
Willy Lestrade, Boerhaavestr. 2, Voorhout
Gatha Koot, Groenendijk, H'woude
Rietje v. Steijn, Jacob v. B.weg 19,
Voorhout
Op 20 Februari:
Annie Koeman, Alexstr. 47
Riet Hosman, Breestr. 115
Jootje Hoogervorst, v. Wytenb.weg, 9
Oegstgeest
Marietje de Jeu, N. Wtering C 39
Joop en Alie Vink, Jan Vossenstr. 32
Frieda Bernard, W. Singel 117.
Dora de Rooy, 2de Gorterslr. 54.
Jacques Tetteroo, Mgr. Broerestr. 15
Voorhout
Alphons v. d. Meer, B 77 R'veen.
Catrien Elderhorst, Kerkw. 79t Nootdorp
Op 21 Februari:
Tiny de Boer, Heerengr. 86
Bernard Wilmink, Cobethstr. 32
Jansje Bocxe, Langeraar
Frans Steenvoorden, Boerenb.weg 67
Noordwijk (B(
Corrie Angevaere, Zevenhoven 104
Gonnie Hendriks, Molenstr. 7a.
Crien Vink, Dorpsstr. 91 B. Warmond.
Op 22 Februari:
Mina v. Schie v. Leeuwenstr. 11 Noordwijk
Nellie v. d. Meer Vinke.nl. 41, Noordwijk
Karei v. Tuyn, N. Rijn 59
Kees en Leo v. Winden, Rijndijk 31,
Voorschoten
Greet Krol, Haarl.str. 46
Liesje Poiimann, Hoogstr. 3, Leiden
Rietje Broefhof, Pasceursstraat 14a
Kees en Rie v. Stijn, Dorpsstr. 93 B.
Warmond
Op 23 Februari:
Frans Hoogervorst, O Rijn 5
Piorua Heyxoop, 2ae Groenest. 27
Greet Waiter, z,eemaniaan 34
Borus Baak, D 23 Hoogmade
nenx Rosxamp, Seringestr. 33a
Rika v. Leeuwen, Veurscnw. 72 Vetu
Dina de Wekker, Javastr. 6
Jan Hoogeveen, Noordeinde B 375, waar?
Ik feliciteer de jaren.
Wie zijn of haar naam van school
gaande kinderen in deze lijst wil op
genomen zien, of bij het veriaten der
school van deze lijst wil afgevoerd worden,
schrijve me minstens 14 dagen vóór den
verjaardag. Zoo ook bij verandering van
woonplaats, straat of huisnummer.
OOM WIM
tranen liepen over zijn wangen. Telkens
moest hij ze afvegen, dat vond hij naar,
toen dacht hij „ik laat ze nu maar zitten,
mijn handen worden er koud van". Maar
toen hij bij den kruidenier was, waren zijn
traantjes bevroren". Dat is leuk dacht Jan,
die laat ik zitten; die smelten thuis bij de
kachel wel". Maar och hoe speet het hem,
thuis bij de kachel smolten ze niet. Wat
Jan ook deed, hij kreeg de, ijskegeltjes niet
van zijn wangen af. Moeder zei, ik zal je
eens flink met warm water wasschen, mis
schien dat ik ze er af Krijg" Maar ook deze
poging mislukte. Toen Jan de volgende
morgen naar school ging, zaten zij er nog
op. Op school werd hij door alle jongens
uitgelachen. En de meester vroeg, dat hij
wel uitgevoerd had. Toen Jan hem alles
verteld had, moest meester moeite doen om
ook zijn lachen in te houden. Hij werd door
de jongens geen Jan, maar „IJskegeltje"
genoemd. En soms waren ze hem zoo vree-
selijk erg aan het plagen en uitschelden,
dat meester er bij moest komen, om de
twist weer in orde te brengen. De zomer
brak aan. Jan dacht misschien gaan ze door
de zon er af. Maar neen hoor ook nu gin
gen zij er niet af. En Jan moest zijn heele
leven met de kegels blijven loopen. En
toen Jan groot was en later stierf zaten zij
er nog op. Hij is ook met de ijskegels be
graven.
ATTENTIE
Tot mijn spijt is in dit nummer geen
plaats voor de Correspondentie. De reeds
lang op plaatsing gezette stukken, laat ik
vooraf gaan. De volgende week gaan we
door.
OOM WIM
Nooit meer!
door Piet Homan.
„Ga je vanmiddag mee peddelen? We
gaan dan den buitenweg een eind op; 't is
reuzeweer!"
„Als ik mag, ja! Laten we dan afspreken
om half drie op het Plein te zijn! Adjuus
dan tot vanmiddag!"
't Was op een heerlijken middag in de
vacantie, dat Rob Teulings en Ted Govers
zoo met elkaar afspraken om te gaan
fietsen.
Met de noodige raadgevingen hadden de
twee jongens toestemming gekregen om
een tochtje te maken; maar op tijd thuis!
Wat ze natuurlijk graag beloofden.
Door het bosch kwamen ze op den bui
tenweg; heerlijk was het hier! Nadat ze
een tijdje gereden hadden, werden ze moe
en zouden even aan den kant gaan rusten,
en genieten van de versnaperingen, die ze
hadden meegekregen. De fietsen werden
in den berm neergelegd en languit vielen
de jongens in het gras Maar dat rusten
duurde niet lang. „Ted, zie je ginds die
boerderij?" vroeg Rob.
„Ja, zegt Ted; wat zou dat?" „wat dat
zou? Zie je dan niet die fijne peren daar?
Als we er nu eens eentje hadden! Mmm!
deed Rob en smakte behaaglijk met de lip
pen. „Maar dat mag niet?" schrok Ted;
„dat is toch stelen!" „Ben je mal, jog!
Ieder maar ééntje, dat kan geen kwaad!"
Rob wist Ted over te halen, al ging dat
ook niet zoo gauw. Ze gingen dan naar de
boerderij en Rob wist al gauw een plekje
te vinden,, waar hij in de boom kon klim
men. Hij plukte en plukte en luisterde niet
naar Ted, die zijn vriendje wilde terugroe
pen. Hemeltje, daar ziet Rob den boer aan
komen! Vlug is hij weer op den grond en
wil 't op een loopen zetten! Maar de boer
pakt hem bij den arm en neemt hem bij
den arm er- neemt de ondeugende Rob ge
ducht onderhanden. Ook Ted krijgt een
standje. Boos en verdrietig willen beide
jongens terug gaan, waarbij Rob eens
pijnlijk over zijn broekje strijkt, als bui
ten de boerderij de veldwachter de jon
gens opwacht Ze krijgen een geduchte
uitbrander, maar wat erger is, ze moeten
hun naam opgeven. Nu zal vader het ook
hooren! Maar nu zegt Rob flink, dat hij
alleen de schuldige is en geeft den veld
wachter duidelijk en flink antwoord.
Neen, Ted had er geen schuld aan; Ted's
vader mocht er niets van hooren! Toch
vertelt Ted het gebeurde aan zijn vader
en belooft snikkend, dat hij zelf geen ap
pels of peren zal plukken, als 't niet mag,
maar dat hij ook Rob er van terug zou
houden. Of dat noodig zou zijn? Rob on-
dertusschen vertelde ook eerlijk, wat hij
gedaan had en dat de boer hem van klets-
klats voor zijn broek gegeven had. 't Deed
nog zeer! En dat de veldwachter nog bij
vader zou komen. Vader keek zijn zoon
ernstig aan; nu Rob 't zoo eerlijk gezegd
had, wilde vader hem geen pak slaag ge-
ven, wat hij toch zeker verdiend had. „En
nu rechts omkeer, zonder eten naar bed!"
gebood vader. „Denk er daar maar eens
over na of je een tweede keer nog eens
zult probeeren peren te stelen!" raadde
vader
Rob zijn maagje jeukte wel heel erg,
maar Rob moest gehoorzamen! Maar nooit
meer klom hij in een boom, al zagen de
appels of peren er ook nog zoo lekker en
aanlokkelijk uit! Nooit meer.
Een spannende wedstrijd
door Greet Krol.
Er zou een rolschaatswedstrijd zijn. De
menschen drongen om de touwen, die om
de af te leggen baan gespannen waren.
Aan de beginstreep stonden 5 spelers, die
tegen elkaar zouden rijden en wachtten
nerveus op 't startsein, dat al maar uit
bleef, omdat de commissie nog hevig in dis
puut was gewikkeld met 'n politieagent,
die beweerde dat hij niet kon toelaten, dat
de menschen den geheelen verkeersweg
versperden. Endelijk schenen ze tot een
overeenkomst te komen. De agent scheen
ongelijk te hebben, want hij liep kwaad
weg nagejouwd door de schooljeugd, die
in groote getale aanwezig was.
Daar ging het startsein! Met lange uit
haal schoot no. 4 de baan op, op de voet
gevolgd door de vier anderen. Nu volgde
een spannende race. No. 3 deed zijn uiter
ste best om no. 4 in te halen met het ge
volg, dat hij wellicht door z'n zenuwach
tigheid uitgleed en viel. Dit was niet zoo
erg geweest, als de anderen drie niet ach
ter hem gereden hadden. Een voor een
kwamen ze met een voort op de arme no.
3 terecht, wat natuurlijk een warboel van
jewelste gaf!
No. 3, die ineens de volle vracht op zich
kreeg, schreeuwde als een varken, dat ge
slacht werd, en trachtte tevergeefs, tot al-
gemeene hilariteit zich van z'n onaangena
me last te bevrijden, wat hem natuurlijk
niet gelukte, maar nog grooter verwarring
bracht.
Eindelijk kwam de bovenste op 't idee op
te krabbelen en zoo de anderen gelegen
heid te geven zich van hun nederigen zit
plaats te verheffen. No. 4 was intusschen
al aan de eindstreep gearriveerd en reed
nu op z'n (fdooie gemakkie" naar de start-
streep terug.
Met algemeene stemmen werd aangeno
men, dat deze rit opnieuw zou gemaakt
worden, waartegen no. 4 natuurlijk heftig
protesteerde, omdat hij zijn zoo gemakke
lijk verkregen overwinning graag wilde
behouden. Weer stelden ze zich op, het
startsein klonk en met 'n vaart schoot nu
no. 1 als eerste de baan op. Maar lang bleef
hij niet alleen, want weldra zag hij no. 4
en 2 naast zich opduiken. Hij zette zijn
tanden op elkaar en de slagen werden
grooter, maar z'n achtervolgers bleven als
klitten bij hem, terwijl no. 3 een beetje
achterbleef. Nog 100 meter waren te 'rij
den Met spanning volgden de menschen
den strijd Luide kreten als „Hup no. 1",
„Goeg zoo", enz., klonken op. Nog vijftig
meter. Met den moed der wanhoop „gooi
de" No. 3 zich vooruit. Links, rechts
links rechts gingen de schaatsen. Hoera!
daar passeerde hij al no. 4! Nog dertig me
ter! ihugger! Kris! kras! Ha! voorbij no. 2.
Nu nog no. 3. Maar, jawel, die was ook
niet van de zwaksten. Nog tien meter.
Daar schoot no. 3 over de streep als eerste!
Gevolgd door no. 1. 'n Luid hoera ging op!
Na deze ploeg volgden nog twee ploe
gen. Met als winnaars no. 10 en 13. De drie
winnaars moesten nog 1 maal tegen elkaar
rijden. Weer stonden ze zenuwachtig te
wachten op 't startsein. Daar ging het! Als
drie snelheidsduivels schoten ze vooruit op
één lijn, aangevuurd door het publiek.
Hup, hup!!" Daar ging no. 3 de anderen
vooruit en werkelijk als eerste kwam hij
aan, luide toegejuicht. Met een krans om,
van nagemaakte lauwertakken, reed hij
het eererondje en ontving uit de handen
van den voorzitter een medaille. De race
was afgeloopen. Langzaam verspreidden
de menschen zich, nog napratend over het
spannend verloop van den wedstrijd.
Op het postkantoor
door Mariet Bernard.
Op mijn boodschappenibriefje prijkten
drie boodschappen. De gootsteenboender er.
een pakje Custardipoeder waren al in mijn
bezit. Nu nog maar even een visite aar. het
postkantoor brengen. Niet dat ik er een
postwissel van duizend gulden moest innen.
O, gunst, nee hoor, zoover was het nog niet
met me. Maar wat niet is, kan nog komen.
Misschien had ik nog ergens een verscholen
suikertante: „Wie weet"! Zoo met die ge
dachten vervuld, stapte ik het gebouw bin
nen.
Daar was het, zooals gewoonlijk, weer
erg druk. Grijsaards, vrouwen, kinderen,
kooplui, allerhande menschen zijn
daar vertegenwoordigd. Je kon merken, dat
het tegen 't eind van de maand liep. Ieder
die geld te kort had, ging maar naar de af-
deeling spaarbankboekjes om daar wat van
zijn spaarcentjes af t? halen.
Nu richtte ik mijn schreden naar de af-
deeling postzegels, il moest n.l. 6 post
zegels van 5 hebben. Daar stond ook een
heele rij. Voorop een oud mannetje, dat aan
de beurt was. Hij moest 2 postzegels van
1 1/2 hebben, hij schreef zeker niet dik
wijls want zei tegen z'n omstanders waar
toe ik ook behoorde: „Ja zie jullie, ik mot
een anssicht naar m'n schoonnicbie sturen",
die morgen 65 jaar wordt". Daarna gaf hij
den beambte een lapje van 10. „Heeft U niet
gepast", vroeg de beambte. „Neëe, d.w.z. 2
centen, maar daar n^-emt U zeker geen ge
noegen mee". „Nu astublief, meneer". „Nog
effen tellen, of het genoeg is", zei het man
netje.
De omstanders werden al ongeduldig. En
hij begon met zijn knokige vingers te tellen.
Toen hij klaar was deed hij 't in z'n geldbui
del en slofte weg. Daarna in tegenstelling 'n
kleine dreumes. Hii ging ergens op een stil
plekje z'n teruggekregen centen natellen,
terwijl hij op iedere cent z'n wijsvinger
drukte om zich er van te overtuigen, dat
het koperstukje echt was. Mijn aandacht
werd toen getrokken naar "de glazen deur.
waaruit een vreemde dame te voorschijn
kwam, gewapend met een „allesnoezigst
hondje". Bang dat het hondje tusschen de
draaideur zou geraken, hield ze het teeder
in haar armen gedrukt. Ze leek als een
etalagepop die uit Zurloh of Mack wegge-
loopen was. „Geverfde lippen, gestifte
wenkbrauwen en al dat moois meer. Ze
zette voor het loket haar lief beestje zacht
op den grond omdat het nog heel wat was
zoo'n vracht te torsen.
„En jongedame, uat wenscht U gehad te
hebben". Hè, ik werd in m'n gedachten,
die op de dame gevestigd waren, gestoord.
Nadat m'n postzegels in mijn bezit waren
en ik afgerekend had, ging ik huiswaarts.
Na eerst nog een laatste afscheidsgroet op
de dame met haar foxterrier geworpen te
hebben.
tot
door Oom Wim.
XL VI.
Dergelijke avonden waren wel in staat
om den band tusschen de bevriende fami
lies nauwer toe te halen. En nu was men
vol spanning of Rie slagen zou voor d'r
eirdexamen. Zij zelf was niet bang, zoo
had ze vaker aan Jan gezegd, maar exa
men-doen was nu eenmaal een kwestie van
meer of minder boffen. Daarbij voelde zij,
bijzonder in die vakken, waarin Jan uit
muntte, zich niet bijzonder sterk, zoodat
ze in de laatste weken voor het examen zijn
hulp had ingeroepen en hij haar hier en
daar mee had geholpen.
De ouders van Rie wisten van die hulp
af en prezen het ten zeerste in hem, dat
bij dit deed zonder ophef en zelf zonder
ook maar tegen iemand daarover te spre
ken, zelfs Dora,, die anders van alles op
ce hoogte was, waar daar nu eens behoor
lijk met haar neus buiten gebleven. Met
den dag nam de spanning toe. Eindelijk was
de dag voor Rie aangebroken en was haar
examen begonnen.
Jan interesseerde zich harer zeer. Iedere
avond was hij present om het schriftelijk
werk, door haar gemaakt, voor zoover hij
daartoe in staat was, na te zien. Hij vond,
dat haar werk meer dan voldoende was.
E>e opgaven in de drie talen, waar hij beter
over kop oordeelen, vond hij ook niet
slecht, zoodat hij haar vast een riem onder
hef hart kon steken en haar verzekerde,
te zullen slagen, als het mondeling exa
men, zoo meeliep. En het liep mee. Rie
slaagde en Jan had goed gezien.
Dat gaf weer een feest op de boerderij
van je welste; een feestje, waar we de
oude vrienden weer allen bijeen zien; een
feest, dat voor Dora aanleiding was, om
te toonen, dat het M.U.L.O.-meisje nog al
tijd was het gevatte en geestige Doortje
van twee, drie jaren terug, al gold thans
haar plagerijtjes minder Jan dan wel Rie.
de geleerde blauwkous, zooals zij haar
noemde.
Pietje en Ansje, ontginnen de portée van
dit woord en vonden dien term minder
passend, waar de juffrouw toch nooit
blauwe kousen droeg, maar altijd in de
kleur van de toonaangevende mode. Ge
lukkig fluisterde zij haar meening tegen
elkaar en giechelden in stilte over
Dora's uitvallen en kwinkslagen; hard-cp
lachen en krijschen, zooals zij dat onder
de haren zouden doen zou hier geen pas
geven.
Och, och! wat was die avond omgevlo
gen! Juffrouw Jansen en de moeder van
Jan, konden maar niet begrijpen, dat een
meisje ook nog zooveel kundigheden in dat
klein hoofdje kon krijgen. En dan de
moeders begrepen evenmin, waarom al die
geleerdheid nu noodig was. Dan was het
leven voor een meisje voorheen, in haar
beider jeugd tcch eenvoudiger en verkies
lijker ook. Toen leerde het meisje de huis
houding; het leerde koken en breien en
stoppen en mazen en uit den meer netten
stand, de fraaie handwerken erbij en wat
piano voor amusement en dat was vol
doende en het was goed zoo.
Zoo spraken de twee moeders, als voor
een wijle het algemeen gesprek hokte of
het gezang voor een oogenblik verstomde.
En wat Rie en Jan en Jan en Dcra af en
toe onder groot gelach en veel gebaar met
elkaar bespraken, och, als men schik heeft
en in stemming is, dan is iedere geestig
heid, iedere kleinig heid, iedere onschuldi
ge grap of anecdote voldoende om een
salvo lachbuien op te wekken. Zoo ook
hier,op dien avond.
Nog lang zou men over Rie's promotie,
zooals Dora dit parmantig zou uitdrukken,
op Jansen's boerderij en bij de vrienden,
spreken.
Zoo ongemerkt, nadert ook de groote dag
van Jan.
Wij rekenen nu op jou heeft Rie, in een
vertrouwelijk oogenblik gezegd en Dora
heeft bij alle voorkomende gelegenheden
als daar zijn de verjaardagen en de nieuw
jaarsdagen, gezegd op haar manier: denk
er om ventje, als jij promoveert, tot pro
fessor in de hcogere wetenschappen, waar
het verstand van een M.U.L.O.-meisje bjj
stil staat, denk er om me vooraf te waar
schuwen. Dan gaat de vlag uit; dan zal
het dundoek van den toren waaien; dan
zal het huis geïllumineerd worden. Dan
zal er, hier kijkt ze Jan plagend aan, dan
zal ik ieder schaapje een vlagje op het
kwispelend staartje binden en zal ik
Spits, de ouwe trouwe Spits een bel om
hangen, want dan zal er vreugde zijn in
huis en daar buiten. En het meeste van al
Rie en het minste ik.
Zoo jij .waarom dat nu weer, zegt
lachend en vroolijk Jan.
Wel, dan kan ik je nooit meer pla
gen en dat is een verdriet om nooit meer
te boven te komen.
Dan wacht nog drie maanden! Haal
de vlag alvast uit en stort alvast eenige
tranen van verdriet.
(Wordt vervolgd).