Van Schaapherder Fabrieksdirecteur (Voor de kleinen). Z'n eerste groote verdriet door Antje Keizer-Klaassen Wimke heette hij, was 'n lieve, aardige jongen. Als ze hem iets vroegen, stond hij altijd klaar. Als hij 'n boodschap moesi doen voor de arme oude vrouw van den overkant, dan vond nij dit altijd fijn; dan kwam hij glunderend lachend 't kleine huisje binnen en zei: „Dag Opoe Jaspers, nog 'n boodschap?" En 'n bevend stemmetje antwoordde dan, ja Wimpie wil je 's me 'n paar peper muntjes halen, want ik voel mij niet erg goed in de maag, en 'n pepermuntje ver warmd altyd hè? „Ja, ja, jongen als je 's zoo oud als ik word, hoop ik, dat je ook 'n lieve aardige buurjongen of meisje hebt, net als lfc met jou, lieve kerel, want jij bent 't licht straaltje in m'n eenzaam leven!. Ja, want aan m'n jongens heb ik niets anders, dan dat ze mij eens 'n kaart of brief sturen uit Onze Oost. Ja, ja. Indië is ver!" „Hè ja. Opoe Jaspers, dat Indië lijkt me zoo mooi, toch hoop ik, dat ik later als ik groot ben dan als missionaris weg mag gaan, naar die heidenen die daar nog wo nen, en nog nooit van de Goede God ge hoord hebben!" Dat was 't geliefde stokpaardje van Wim ke. Wim was juist elf jaar geworden, leer de goed en was nooit ziek! Vader zei wel eens tegen z'n vrouw, die Wim is zoo sterk als 'n leeuw, en zuchtend, zei moeder eens, „was ik ook maar zoo sterk!" Wimke's moeder was heel klein en ten ger, zelfs Wim kon haar met gemak opbeu ren, maar als ze even gestoeid hadden, was moeke dadelijk moe en uitgeput! Toch hoefden ze niet armelijk te leven, eieren en melk kreeg ze genoeg, maar het hart was zwak en alle opwinding moest verboden worden! En dol dat Wimke met z'n moeke was, elke avond bad hij, ach Lieve Heer, geef Aoeder toch 'n sterk lichaam net als ik." Uit school gekomen was de eerste vraag, nog 'n boodschap moe? Maar de grootste pret'had hij als moe der zei: „Ja jongen, we gaan samen en ne men zusje mee!" De kleine Riek was zes jaar, en niet op groote school. En dan gingen ze samen in 'n gezellig zaaltje zitten of op 't terras en lepelden een lekker ijsje. Heerlijk hè moes! zoo met z'n drietjes, maar nu moest vader er nog bij zitten, dat is toch 't fijnste. Riek likte dan zoo glunderend, terwijl ze rondkeek of er nog geen schoolkennesjes langs kwamen, ze voelde zich toch zoo graag groot, tusschen moeder en broer in! Als ze 'n half uurtje gezeten hadden, wandelden ze nog 'n poosje rond; kochten hier of daar 'n paar bloemen voor thuis en de oude vrouw van den overkant werd nooit vergeten. „Moes als ik thuis kom, ga ik even naar Opoe hoor". Elkeen zei opoe tegen de oude vrouw Jas pers, omdat ze altijd in dezelfde straat woonde, en Wim had haar niet anders ge kend dan oud, met 'n lach op haar gerim peld gezicht, en geen tand in den mond! Wim liep weer naar haar huisje, nu met «en paar prachtige gladiolen, waar ze zoo van hield! Tik, tik, tik, Wim klopte aan, geen gehoor! Nog 's getikt, nee nog geen gehoor, en de deur gesioten! „Moeder", riep Wim, „kom 'shier, de deur is gesloten en 't is zoo akelig stil in huis! Vader was inmiddels ook thuis gekomen en zei: „laten we maar eens gaan kijken, jongen, deze sleutel past op die deur dat weet ik nog van laatst, toen Opoe haar sleu tel kwijt was." Vader stak de sleutel in het slot en de deur vloog open. „Goede God", riep hij, „Opoe is dood, ze is voor goed ingeslapen met de rozenkrans tusschen haar vingers in de leuningstoel!" Schreiende legde Wimpie z'n gladiolen aan Opoe's voeten en zei: „Rust zacht lieve Opoe, tot hierboven in den hemel!" Hel ijskegeltje door Cobi Averdieck EEN SPROOKJE Het was hartje winter. Het vroor dat het kraakte. Op de sloten zag men overal schaatsenrijders. Op de bruggen zag men jongens een glijbaan maken. Maar daar hield Jantje niet van en zat in de huis kamer dicht bij de kachel. Tot plotseling moeder in de kamer kwam en aan Jan vroeg „zeg Jan, wil je even naar den krui denier een pond zout halen. Ik heb geen korrel meer in huis". Jantje had er geen zin in, maar toen moeder het hem nog eens vroeg, ging hij maar. Hij trok lang zaam zijn jasje aan. En dacht bij zich zelf „och die kou". Hij treuzelde nog wat en ging toen weg. Brr wat was dat koud! Hij stopte zijn neus nog dieper in zijn das. De Wie zi|n jarig? Van 17 tot en met 23 Februari Op 17 Februari: Marietje v. d. Meer R'veen 195 Tc Wijfje, D 44 Nieuwkoop. Catrientje v. Leeuwen, Veenweg Nootdorp Annie Hoogervorst, Papenveer Ter Aar. Grada v. Kan, O. Zeeweg 1, Noordwijk (Z) Reinier v. d. Steen, Levendaal 139 Adriaan v. d. Meer, Kerkstr. Noordwijk. Op 18 Februari: Jaap Kooyman, Da Castastr. 75 Catharina Nieuwenhuizen, Simmelstr. 26a Gerard Bel, Mgr. Broerenstr. 29 Voorhout Annie v. Mil, H. Rijndijk, 105, Z'woude Piet Jansen, Groenend. A 204 H'woude Henk Lek, Langeraar Ter Aar 29 Alida v. Deuren, Ridderbuurt 9, Alphen. Op 19 Februari: Nellie V. Vliet, Emmalaan 8, Alphen. Jan Lagerberg, Sophiastr. 43. Kees v. d. Salm, Z. B. C 12,Z'woude Willy Lestrade, Boerhaavestr. 2, Voorhout Gatha Koot, Groenendijk, H'woude Rietje v. Steijn, Jacob v. B.weg 19, Voorhout Op 20 Februari: Annie Koeman, Alexstr. 47 Riet Hosman, Breestr. 115 Jootje Hoogervorst, v. Wytenb.weg, 9 Oegstgeest Marietje de Jeu, N. Wtering C 39 Joop en Alie Vink, Jan Vossenstr. 32 Frieda Bernard, W. Singel 117. Dora de Rooy, 2de Gorterslr. 54. Jacques Tetteroo, Mgr. Broerestr. 15 Voorhout Alphons v. d. Meer, B 77 R'veen. Catrien Elderhorst, Kerkw. 79t Nootdorp Op 21 Februari: Tiny de Boer, Heerengr. 86 Bernard Wilmink, Cobethstr. 32 Jansje Bocxe, Langeraar Frans Steenvoorden, Boerenb.weg 67 Noordwijk (B( Corrie Angevaere, Zevenhoven 104 Gonnie Hendriks, Molenstr. 7a. Crien Vink, Dorpsstr. 91 B. Warmond. Op 22 Februari: Mina v. Schie v. Leeuwenstr. 11 Noordwijk Nellie v. d. Meer Vinke.nl. 41, Noordwijk Karei v. Tuyn, N. Rijn 59 Kees en Leo v. Winden, Rijndijk 31, Voorschoten Greet Krol, Haarl.str. 46 Liesje Poiimann, Hoogstr. 3, Leiden Rietje Broefhof, Pasceursstraat 14a Kees en Rie v. Stijn, Dorpsstr. 93 B. Warmond Op 23 Februari: Frans Hoogervorst, O Rijn 5 Piorua Heyxoop, 2ae Groenest. 27 Greet Waiter, z,eemaniaan 34 Borus Baak, D 23 Hoogmade nenx Rosxamp, Seringestr. 33a Rika v. Leeuwen, Veurscnw. 72 Vetu Dina de Wekker, Javastr. 6 Jan Hoogeveen, Noordeinde B 375, waar? Ik feliciteer de jaren. Wie zijn of haar naam van school gaande kinderen in deze lijst wil op genomen zien, of bij het veriaten der school van deze lijst wil afgevoerd worden, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Zoo ook bij verandering van woonplaats, straat of huisnummer. OOM WIM tranen liepen over zijn wangen. Telkens moest hij ze afvegen, dat vond hij naar, toen dacht hij „ik laat ze nu maar zitten, mijn handen worden er koud van". Maar toen hij bij den kruidenier was, waren zijn traantjes bevroren". Dat is leuk dacht Jan, die laat ik zitten; die smelten thuis bij de kachel wel". Maar och hoe speet het hem, thuis bij de kachel smolten ze niet. Wat Jan ook deed, hij kreeg de, ijskegeltjes niet van zijn wangen af. Moeder zei, ik zal je eens flink met warm water wasschen, mis schien dat ik ze er af Krijg" Maar ook deze poging mislukte. Toen Jan de volgende morgen naar school ging, zaten zij er nog op. Op school werd hij door alle jongens uitgelachen. En de meester vroeg, dat hij wel uitgevoerd had. Toen Jan hem alles verteld had, moest meester moeite doen om ook zijn lachen in te houden. Hij werd door de jongens geen Jan, maar „IJskegeltje" genoemd. En soms waren ze hem zoo vree- selijk erg aan het plagen en uitschelden, dat meester er bij moest komen, om de twist weer in orde te brengen. De zomer brak aan. Jan dacht misschien gaan ze door de zon er af. Maar neen hoor ook nu gin gen zij er niet af. En Jan moest zijn heele leven met de kegels blijven loopen. En toen Jan groot was en later stierf zaten zij er nog op. Hij is ook met de ijskegels be graven. ATTENTIE Tot mijn spijt is in dit nummer geen plaats voor de Correspondentie. De reeds lang op plaatsing gezette stukken, laat ik vooraf gaan. De volgende week gaan we door. OOM WIM Nooit meer! door Piet Homan. „Ga je vanmiddag mee peddelen? We gaan dan den buitenweg een eind op; 't is reuzeweer!" „Als ik mag, ja! Laten we dan afspreken om half drie op het Plein te zijn! Adjuus dan tot vanmiddag!" 't Was op een heerlijken middag in de vacantie, dat Rob Teulings en Ted Govers zoo met elkaar afspraken om te gaan fietsen. Met de noodige raadgevingen hadden de twee jongens toestemming gekregen om een tochtje te maken; maar op tijd thuis! Wat ze natuurlijk graag beloofden. Door het bosch kwamen ze op den bui tenweg; heerlijk was het hier! Nadat ze een tijdje gereden hadden, werden ze moe en zouden even aan den kant gaan rusten, en genieten van de versnaperingen, die ze hadden meegekregen. De fietsen werden in den berm neergelegd en languit vielen de jongens in het gras Maar dat rusten duurde niet lang. „Ted, zie je ginds die boerderij?" vroeg Rob. „Ja, zegt Ted; wat zou dat?" „wat dat zou? Zie je dan niet die fijne peren daar? Als we er nu eens eentje hadden! Mmm! deed Rob en smakte behaaglijk met de lip pen. „Maar dat mag niet?" schrok Ted; „dat is toch stelen!" „Ben je mal, jog! Ieder maar ééntje, dat kan geen kwaad!" Rob wist Ted over te halen, al ging dat ook niet zoo gauw. Ze gingen dan naar de boerderij en Rob wist al gauw een plekje te vinden,, waar hij in de boom kon klim men. Hij plukte en plukte en luisterde niet naar Ted, die zijn vriendje wilde terugroe pen. Hemeltje, daar ziet Rob den boer aan komen! Vlug is hij weer op den grond en wil 't op een loopen zetten! Maar de boer pakt hem bij den arm en neemt hem bij den arm er- neemt de ondeugende Rob ge ducht onderhanden. Ook Ted krijgt een standje. Boos en verdrietig willen beide jongens terug gaan, waarbij Rob eens pijnlijk over zijn broekje strijkt, als bui ten de boerderij de veldwachter de jon gens opwacht Ze krijgen een geduchte uitbrander, maar wat erger is, ze moeten hun naam opgeven. Nu zal vader het ook hooren! Maar nu zegt Rob flink, dat hij alleen de schuldige is en geeft den veld wachter duidelijk en flink antwoord. Neen, Ted had er geen schuld aan; Ted's vader mocht er niets van hooren! Toch vertelt Ted het gebeurde aan zijn vader en belooft snikkend, dat hij zelf geen ap pels of peren zal plukken, als 't niet mag, maar dat hij ook Rob er van terug zou houden. Of dat noodig zou zijn? Rob on- dertusschen vertelde ook eerlijk, wat hij gedaan had en dat de boer hem van klets- klats voor zijn broek gegeven had. 't Deed nog zeer! En dat de veldwachter nog bij vader zou komen. Vader keek zijn zoon ernstig aan; nu Rob 't zoo eerlijk gezegd had, wilde vader hem geen pak slaag ge- ven, wat hij toch zeker verdiend had. „En nu rechts omkeer, zonder eten naar bed!" gebood vader. „Denk er daar maar eens over na of je een tweede keer nog eens zult probeeren peren te stelen!" raadde vader Rob zijn maagje jeukte wel heel erg, maar Rob moest gehoorzamen! Maar nooit meer klom hij in een boom, al zagen de appels of peren er ook nog zoo lekker en aanlokkelijk uit! Nooit meer. Een spannende wedstrijd door Greet Krol. Er zou een rolschaatswedstrijd zijn. De menschen drongen om de touwen, die om de af te leggen baan gespannen waren. Aan de beginstreep stonden 5 spelers, die tegen elkaar zouden rijden en wachtten nerveus op 't startsein, dat al maar uit bleef, omdat de commissie nog hevig in dis puut was gewikkeld met 'n politieagent, die beweerde dat hij niet kon toelaten, dat de menschen den geheelen verkeersweg versperden. Endelijk schenen ze tot een overeenkomst te komen. De agent scheen ongelijk te hebben, want hij liep kwaad weg nagejouwd door de schooljeugd, die in groote getale aanwezig was. Daar ging het startsein! Met lange uit haal schoot no. 4 de baan op, op de voet gevolgd door de vier anderen. Nu volgde een spannende race. No. 3 deed zijn uiter ste best om no. 4 in te halen met het ge volg, dat hij wellicht door z'n zenuwach tigheid uitgleed en viel. Dit was niet zoo erg geweest, als de anderen drie niet ach ter hem gereden hadden. Een voor een kwamen ze met een voort op de arme no. 3 terecht, wat natuurlijk een warboel van jewelste gaf! No. 3, die ineens de volle vracht op zich kreeg, schreeuwde als een varken, dat ge slacht werd, en trachtte tevergeefs, tot al- gemeene hilariteit zich van z'n onaangena me last te bevrijden, wat hem natuurlijk niet gelukte, maar nog grooter verwarring bracht. Eindelijk kwam de bovenste op 't idee op te krabbelen en zoo de anderen gelegen heid te geven zich van hun nederigen zit plaats te verheffen. No. 4 was intusschen al aan de eindstreep gearriveerd en reed nu op z'n (fdooie gemakkie" naar de start- streep terug. Met algemeene stemmen werd aangeno men, dat deze rit opnieuw zou gemaakt worden, waartegen no. 4 natuurlijk heftig protesteerde, omdat hij zijn zoo gemakke lijk verkregen overwinning graag wilde behouden. Weer stelden ze zich op, het startsein klonk en met 'n vaart schoot nu no. 1 als eerste de baan op. Maar lang bleef hij niet alleen, want weldra zag hij no. 4 en 2 naast zich opduiken. Hij zette zijn tanden op elkaar en de slagen werden grooter, maar z'n achtervolgers bleven als klitten bij hem, terwijl no. 3 een beetje achterbleef. Nog 100 meter waren te 'rij den Met spanning volgden de menschen den strijd Luide kreten als „Hup no. 1", „Goeg zoo", enz., klonken op. Nog vijftig meter. Met den moed der wanhoop „gooi de" No. 3 zich vooruit. Links, rechts links rechts gingen de schaatsen. Hoera! daar passeerde hij al no. 4! Nog dertig me ter! ihugger! Kris! kras! Ha! voorbij no. 2. Nu nog no. 3. Maar, jawel, die was ook niet van de zwaksten. Nog tien meter. Daar schoot no. 3 over de streep als eerste! Gevolgd door no. 1. 'n Luid hoera ging op! Na deze ploeg volgden nog twee ploe gen. Met als winnaars no. 10 en 13. De drie winnaars moesten nog 1 maal tegen elkaar rijden. Weer stonden ze zenuwachtig te wachten op 't startsein. Daar ging het! Als drie snelheidsduivels schoten ze vooruit op één lijn, aangevuurd door het publiek. Hup, hup!!" Daar ging no. 3 de anderen vooruit en werkelijk als eerste kwam hij aan, luide toegejuicht. Met een krans om, van nagemaakte lauwertakken, reed hij het eererondje en ontving uit de handen van den voorzitter een medaille. De race was afgeloopen. Langzaam verspreidden de menschen zich, nog napratend over het spannend verloop van den wedstrijd. Op het postkantoor door Mariet Bernard. Op mijn boodschappenibriefje prijkten drie boodschappen. De gootsteenboender er. een pakje Custardipoeder waren al in mijn bezit. Nu nog maar even een visite aar. het postkantoor brengen. Niet dat ik er een postwissel van duizend gulden moest innen. O, gunst, nee hoor, zoover was het nog niet met me. Maar wat niet is, kan nog komen. Misschien had ik nog ergens een verscholen suikertante: „Wie weet"! Zoo met die ge dachten vervuld, stapte ik het gebouw bin nen. Daar was het, zooals gewoonlijk, weer erg druk. Grijsaards, vrouwen, kinderen, kooplui, allerhande menschen zijn daar vertegenwoordigd. Je kon merken, dat het tegen 't eind van de maand liep. Ieder die geld te kort had, ging maar naar de af- deeling spaarbankboekjes om daar wat van zijn spaarcentjes af t? halen. Nu richtte ik mijn schreden naar de af- deeling postzegels, il moest n.l. 6 post zegels van 5 hebben. Daar stond ook een heele rij. Voorop een oud mannetje, dat aan de beurt was. Hij moest 2 postzegels van 1 1/2 hebben, hij schreef zeker niet dik wijls want zei tegen z'n omstanders waar toe ik ook behoorde: „Ja zie jullie, ik mot een anssicht naar m'n schoonnicbie sturen", die morgen 65 jaar wordt". Daarna gaf hij den beambte een lapje van 10. „Heeft U niet gepast", vroeg de beambte. „Neëe, d.w.z. 2 centen, maar daar n^-emt U zeker geen ge noegen mee". „Nu astublief, meneer". „Nog effen tellen, of het genoeg is", zei het man netje. De omstanders werden al ongeduldig. En hij begon met zijn knokige vingers te tellen. Toen hij klaar was deed hij 't in z'n geldbui del en slofte weg. Daarna in tegenstelling 'n kleine dreumes. Hii ging ergens op een stil plekje z'n teruggekregen centen natellen, terwijl hij op iedere cent z'n wijsvinger drukte om zich er van te overtuigen, dat het koperstukje echt was. Mijn aandacht werd toen getrokken naar "de glazen deur. waaruit een vreemde dame te voorschijn kwam, gewapend met een „allesnoezigst hondje". Bang dat het hondje tusschen de draaideur zou geraken, hield ze het teeder in haar armen gedrukt. Ze leek als een etalagepop die uit Zurloh of Mack wegge- loopen was. „Geverfde lippen, gestifte wenkbrauwen en al dat moois meer. Ze zette voor het loket haar lief beestje zacht op den grond omdat het nog heel wat was zoo'n vracht te torsen. „En jongedame, uat wenscht U gehad te hebben". Hè, ik werd in m'n gedachten, die op de dame gevestigd waren, gestoord. Nadat m'n postzegels in mijn bezit waren en ik afgerekend had, ging ik huiswaarts. Na eerst nog een laatste afscheidsgroet op de dame met haar foxterrier geworpen te hebben. tot door Oom Wim. XL VI. Dergelijke avonden waren wel in staat om den band tusschen de bevriende fami lies nauwer toe te halen. En nu was men vol spanning of Rie slagen zou voor d'r eirdexamen. Zij zelf was niet bang, zoo had ze vaker aan Jan gezegd, maar exa men-doen was nu eenmaal een kwestie van meer of minder boffen. Daarbij voelde zij, bijzonder in die vakken, waarin Jan uit muntte, zich niet bijzonder sterk, zoodat ze in de laatste weken voor het examen zijn hulp had ingeroepen en hij haar hier en daar mee had geholpen. De ouders van Rie wisten van die hulp af en prezen het ten zeerste in hem, dat bij dit deed zonder ophef en zelf zonder ook maar tegen iemand daarover te spre ken, zelfs Dora,, die anders van alles op ce hoogte was, waar daar nu eens behoor lijk met haar neus buiten gebleven. Met den dag nam de spanning toe. Eindelijk was de dag voor Rie aangebroken en was haar examen begonnen. Jan interesseerde zich harer zeer. Iedere avond was hij present om het schriftelijk werk, door haar gemaakt, voor zoover hij daartoe in staat was, na te zien. Hij vond, dat haar werk meer dan voldoende was. E>e opgaven in de drie talen, waar hij beter over kop oordeelen, vond hij ook niet slecht, zoodat hij haar vast een riem onder hef hart kon steken en haar verzekerde, te zullen slagen, als het mondeling exa men, zoo meeliep. En het liep mee. Rie slaagde en Jan had goed gezien. Dat gaf weer een feest op de boerderij van je welste; een feestje, waar we de oude vrienden weer allen bijeen zien; een feest, dat voor Dora aanleiding was, om te toonen, dat het M.U.L.O.-meisje nog al tijd was het gevatte en geestige Doortje van twee, drie jaren terug, al gold thans haar plagerijtjes minder Jan dan wel Rie. de geleerde blauwkous, zooals zij haar noemde. Pietje en Ansje, ontginnen de portée van dit woord en vonden dien term minder passend, waar de juffrouw toch nooit blauwe kousen droeg, maar altijd in de kleur van de toonaangevende mode. Ge lukkig fluisterde zij haar meening tegen elkaar en giechelden in stilte over Dora's uitvallen en kwinkslagen; hard-cp lachen en krijschen, zooals zij dat onder de haren zouden doen zou hier geen pas geven. Och, och! wat was die avond omgevlo gen! Juffrouw Jansen en de moeder van Jan, konden maar niet begrijpen, dat een meisje ook nog zooveel kundigheden in dat klein hoofdje kon krijgen. En dan de moeders begrepen evenmin, waarom al die geleerdheid nu noodig was. Dan was het leven voor een meisje voorheen, in haar beider jeugd tcch eenvoudiger en verkies lijker ook. Toen leerde het meisje de huis houding; het leerde koken en breien en stoppen en mazen en uit den meer netten stand, de fraaie handwerken erbij en wat piano voor amusement en dat was vol doende en het was goed zoo. Zoo spraken de twee moeders, als voor een wijle het algemeen gesprek hokte of het gezang voor een oogenblik verstomde. En wat Rie en Jan en Jan en Dcra af en toe onder groot gelach en veel gebaar met elkaar bespraken, och, als men schik heeft en in stemming is, dan is iedere geestig heid, iedere kleinig heid, iedere onschuldi ge grap of anecdote voldoende om een salvo lachbuien op te wekken. Zoo ook hier,op dien avond. Nog lang zou men over Rie's promotie, zooals Dora dit parmantig zou uitdrukken, op Jansen's boerderij en bij de vrienden, spreken. Zoo ongemerkt, nadert ook de groote dag van Jan. Wij rekenen nu op jou heeft Rie, in een vertrouwelijk oogenblik gezegd en Dora heeft bij alle voorkomende gelegenheden als daar zijn de verjaardagen en de nieuw jaarsdagen, gezegd op haar manier: denk er om ventje, als jij promoveert, tot pro fessor in de hcogere wetenschappen, waar het verstand van een M.U.L.O.-meisje bjj stil staat, denk er om me vooraf te waar schuwen. Dan gaat de vlag uit; dan zal het dundoek van den toren waaien; dan zal het huis geïllumineerd worden. Dan zal er, hier kijkt ze Jan plagend aan, dan zal ik ieder schaapje een vlagje op het kwispelend staartje binden en zal ik Spits, de ouwe trouwe Spits een bel om hangen, want dan zal er vreugde zijn in huis en daar buiten. En het meeste van al Rie en het minste ik. Zoo jij .waarom dat nu weer, zegt lachend en vroolijk Jan. Wel, dan kan ik je nooit meer pla gen en dat is een verdriet om nooit meer te boven te komen. Dan wacht nog drie maanden! Haal de vlag alvast uit en stort alvast eenige tranen van verdriet. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 14