STADS NIEUWS Onze verhouding tot Duitschland STOPPEN H Aan- en verkoop van Effecten Nieuwe uitgaven WOENSDAG 15 FEBRUARI 1939 DE LEIOSCHE COURANT VIERDE BLAD - PAG. 11 De Haagsche briefschrij ver van „De Tijd" begint zijn brief van gisteravond met deze optimistische verklaring: Het is missohien niet aan menschen te zeggen, of 's Pausen gebed voor den vrede is verhoord, maar in elk geval ben ik het imet velen van mijn vrienden eens, dat lang zaam maar zeker de internationale atmos feer begint op te klaren. Dan deelt hij mede een onderhoud, dat ihij heeft gehad met een oud-gezant „Wanneer het waar is" aldus de oud-gezant „dat in het verleden de meeste oorlogen niet uit ideologische imaar uit economische en sociale be weegredenen zijn ontstaan, moet men dan ook niet aannemen, dat diezelfde oorzaken het uitbreken van een oorlog kunnen beletten?" Het adagium van den Führer „exporteer of sterf!" klinkt inderdaad vredelievender dan Göring's strijdkreet „liever kanonnen dan boter!" Aan ons Nederlanders is Hitler's kreet om herstel van den internationalen han del sinds eeuwen goed vertrouwd; zij zou een echo kunnen zijn van de oud- Nederlandsche wijsheid, die leerde, dat leven niet noodzakelijk is, maar varen wèl. De internationale handel veronder stelt nu eenmaal een vredige wereldge meenschap; hij is onbestaanbaar bij- onderlinge vijandschap en wantrouwen. Wien is het niet opgevallen, dat de rede voeringen, in den allerlaatsten tijd in Duitschland en Italië uitgesproken, imeer werkelijkheidsbesef vertoonen en dat het daar niet meer als een zwakte wordt beschouwd wanneer de vrede wordt verheerlijkt? Tegenover ons land schijnt de stem ming in Duitsche regeeringskringen bijzondere vriendschappelijk te zijn. Mede in verband daarmede onder schreef mijn diplomaat den raad van dr. Colyn, dat het Nederlandsche volk bet voorbeeld van zijn Regeering dient te volgen en door zijn publiciteitsor- ganen, radio, pers en ook in openbare vergaderingen, alles moet vermijden, wat aanleiding zou kunnen geven tot ongerustheid bij anderen. „Men kan aldus dr. Colijn zich uitspreken op irriteerende wijze, en dat .is een ma nier, die niet deugt. Men kan, met vol komen vrijheid van gedachten uiting, net ook zóó doen, dat een ander er rede lijkerwijze geen aanstoot aan nemen kan, en dat is wel de manier, waarop men over het buitenland spreken of schrijven moet, vooral in dezen tijd". Ik meen te mogen zeggen, dat deze raadgeving bij het grootste, in elk ge val bij het beste deel van het Neder landsche volk in goede aarde is ge vallen". e Haagsche briefschrijver laat hierop *olgen: Dat was zeker het geval bij een mijner kennissen, die een leidende functie be kleedt in een organisatie van zuivelproduc ten. Het lijkt mij niet ondienstig, wat die per in te gaan op hetgeen hij mij omtrent de economische verhoudingen tusschen Ne derland en Duitschland zeide. Ik laat hem daarom zelf aan het woord. „Zooals gij U zult herinneren, loopt de handelsovereenkomst met Duitschland tegen 31 Maart af en zullen de onderhan delingen over de verlenging vran het trac- taat de volgende week in Den Haag begin nen. Waren in de voorafgaande jaren de moeilijkheden, om tot overeenstemming te geraken, al niet gering, men behoeft geen zwartkijker te zijn om de naaste toekomst met eenige bezorgdheid tegemoet te zien. Wij staan namelijk voor het feit, dat twee landen met elkaar tot een accoord moeten komen, welke beide eenerzijds zooveel mo gelijk wenschen te exporteeren, en ander zijds zoo weinig mogelijk van bepaalde pro ducten wenschen te koopen. Duitschland heeft een politiek afge kondigd van verscherpte uitvoerbevor- dering en Nederland staat, aan den vooravond van de invoering van matig beschermende invoerrechten. Wanneer men de ontwikkeling der wederzijd- sche handelsverhoudingen over de laat ste 15 jaren nagaat, dan ontmoeten wij het hoogste percentage van geïmpor teerde Duitsche goederenhoeveelheid in het jaar 1926. Toen bedroeg de invoer uit Duitschland naar Nederland 54.2 procent van onzen totalen import. In •het jaar 1938 bereikte dit percentage met het cijfer 34,5 zijn laagste punt. Van jaar tot jaar zijn niet alleen in absolu- ten zin, maar ook relatief de Duitsche waren van de Nederlandsche markt teruggedrongen. Wat geldt voor de hoe veelheden geldt eveneens voor de gelds waarde. Als hoogste cijfer van import uit Duitschland noteer ik 842 millioen gulden in het jaar 1929, tegen 239 mil lioen in 1937, toonde 1938 weer een teruggang met het cijfer 301 millioen. In percenten uitgedrukt: -ie totale Ne derlandsche import heeft voor 1931 het beste cijfer 32.7 tegen 21.1 in 1937 en 21.3 in 1938. Uit deze gegevens volgt niet alleen, dat de totale invoer tijdens de crisis sterk is teruggeloopen, maar ook dat Duitschland door de inkrimping extra zwaar is getroffen. Ook omgekeerd zijn de Nederland sche exporten, zoowel in hoeveelheid ais in geldswaarde uitgedrukt, belang rijk teruggeloopen. In het jaar 1924 be reikten de naar het Oosten geëxpor teerde goederen, wat hoeveelheid be treft, het hooge cijfer 22.4 van het totaal der Nederlandsche exporten. In 1938 is dat getal tot 15.8 geslonken. De gelds waarde van onzen export naar Duitsch land was in die beide jaren 29 pCt. en 14.8 pCt. van het totaal of in absolute cijfers: 481.850.000 tegen 153.890.000. De verhouding van 2 1 tusschen im port en export van ons land bleef, zoo als men ziet, in de laatste jaren onge veer behouden. Wanneer men de voornaamste oor zaken van deze geleidelijke inschrom- peling van de wederzijdsche handels beweging nagaat dan stuit men aller eerst op het feit, dat de grootste daling •begonnen is bij de periode van de machtsovername van het nieuwe ré gime. dat immers gepaard ging met een autarkische economische politiek. Toch heeft Duitschland daarmee niet opge houden een goede klant te zijn voor buitenlandsche exporteurs. Want in de zelfde periode, dat de importen uit het Westen en uit Noord-Amerika sterk afnamen, stegen zij ten aanzien van Noord-Oost en Zuid-Oost-Europa en van Zuid-Amerika. Het zijn speciaal de industrielanden, die terrein hebben moeten prijs geven. Parallel met den achteruitgang van Duitschen import uit het Westen liep ook de Duitsche uit voer naar dezelfde landen terug, ter wijl omgekeerd de toegenomen aankoop van Duitsche waren door de rest der wereld zijn complement vond in een verhoogden export naar Duitschland van die zijde. Ik behoef slechts het woord „clearing" uit te spreken, om dat verschijnsel van evenwicht in de ontwikkeling van import en export te verklaren. Nu is voor geen enkel land ter we reld de clearingverhouding met Duitschland zoo veelomvattend en in gewikkeld als juist voor ons land. Deze wijze van georganiseerde verrekening der credit- en debetposten bestrijkt niet alleen het Nederlandsch-Duitsohe, maar ook het Nederland-Indisch-Duit- sche goederenverkeer. Verder moeten langs dienzelfden weg ook de diensten worden verrekend: transporten, tran sitowinsten, assuranties enz. Daarnaast loopt dan nog d" betaling en aflossing der Duitsche schulden, waarvoor een speciale transfer-rtgeling is getroffen. Men moet over deze ineenstrengeling der Duitsch-Nederlandsche economische belangen niet gering denken. In dit licht gezien lijkt het een vrijwel hopelooze zaak, wanneer Duitschland de illusie zou koesteren, dat Nederland in be langrijke mate zijn importen zou kunnen uitbreiden, zoolang de koopkracht van onze bevolking niet toeneemt. Reeds thans is de Duitsche industrie niet bij machte, de in het verdrag overeengekomen contingenten ten volle te benutten. Dit verschijnsel da teert zeker niet van Let laatste jaar. Een oppervlakkig beoordeelaar is allicht geneigd verband te leggen tusschen de Duitsche politiek met betrekking tot de Joden en de belijdende Christenen en de stagnatie in de Duitsche exportmogelijk heden. Maar deze stagnatie is al veel eer der begonnen. Met name heeft de gewij zigde monetaire politiek van ons land het concurrentievermogen van Duitschland sterk verminderd. Maar ook reeds vóór Sep tember 1936 konden bepaalde Duitsche in dustrieën zonder geldelijken exportsteun de Nederlandsche markt niet meer bedienen. Reden tot verheugenis biedt deze situatie allerminst. In 1938 hebben wij dezen export nog eenigszins op peil kunnen houden door te gedoogen, dat de achterstand in de clea ring met ruim 30 millioen gulden is opge- loopen. De Duitsche regeering ziet echter zoo'n achterstand nog minder gaarne dan dc Nederlandsche, die er zeker niet mee ingenomen is. Bovendien beteekent nu de uitbreiding van het Duitsche Rijk met groote deelen van Tsjecho-Slowakije en met het geheele voormalige Oostenrijk een nieuwe verzwaring van de toch reeds over belaste clearing; immers de exporten uit die gebiedsdeelen moeten nu overgescha keld worden op de Duitsch-Nederlandsche rekening. Gij ziet aldus besloot onze zuivelman dat er alle aanleiding bestaat, den Ne- derlandschen en Duitschen onderhandelaars wijsheid en soepelheid toe te wenschen. De Haagsche briefschrijver besluit zijn interessante beschouwing: Ik voor mij heb uit deze mededeelingen bovendien nog de conclusie getrokken, dat de organen van den openbare meening vol gens Dr. Coüjn's raad alles moeten na laten, wat zou kunnen prikkelen of af- stooten. Nederland en Duitschland kunnen elkan der in economisch opzicht niet missen. Een bevredigende regeling van de onderlinge verhoudingen beteekent tevens de beste waarborg voor een permanenten vrede. De wereldvrede laat zich niet afkondigen. Hij zal langzamerhand zoo drukte zich de ontwerper van het Suez-Kanaal, de Les- seps, uit langs handelswegen door de solidariteit der wereld worden opgelegd. s veel moeilijker don hard rijden. Stoppen duurt „hoe langer hoe langer" naarmate uw snelheid stijgt. Maar wie van tijdig stoppen een gewoonte maakt, houdt *t verreweg 't langst vol Gemeenteraad De Raad dezer gemeente zal vergaderen op Maandag 20 Februari 1939, des namid dags te twee uur, in het gebouw „Tot Nut van 't Algemeen". De vergadering zal, zoo noodig. worden voortgezet: op Maandag 20 Febr., des avonds te 8 uur; op Dinsdag 21 Febr., des nam. te 2 uur en des avonds te 8 uur; op Woensdag 22 Febr., des nam. te 2 uur; op Donderdag 23 Febr., des nam. te 2 uur en des avonds te 8 uur; op Vrij dag 24 Febr., des nam. te 2 uur en des avonds te 8 uur. Te behandelen onderwerpen: lo. Voorstel tot het aankoopen van een tweetal perceelen grond in den Crone- steinschenpolder, kadastraal bekend ge meente Leiden, Sectie O Nis. 220 en 223 en tot het vaststellen van den desbetref- fenden begrootingsstaat. 2o. Voorstel to het verhoogen van het over 1938 aan de Vereeniging voor School kindervoeding en Schoolkinderkleeding toegekende subsidie en tot het vaststellen van den desbetreffenden begrootingsstaat. 3o. Voorstel inzake het opheffen van de Plaatselijke Schoolcommissie en het instel len van een Ouderraad. 4o Begrooting van de inkomsten en uit gaven der gemeente voor het jaar 1939. 5o. Voortzetting van de behandeling van het adres van R. Uges om restitutie van door hem betaalde bedragen wegens stroomverbruik in zijn bioscooptheater Stationsweg 19. OPHEFFING PLAATSELIJKE SCHOOL COMMISSIE. Bij de Wet van 22 Februari 1936 is de Lager-Onderwijswet aldus gewijzigd, dat de Gemeentebesturen zijn ontheven van de verplichting tot het in stand houden van een commissie van toezicht op het lager onderwijs. Verschillende gemeenten (o.a. Amster dam, Rotterdam, den Haag, Haarlem, Schiedam, Arnhem, Enschede, Eindhoven, Tilburg, Assen, Vlaardingen, Velsen en Apeldoorn) maakten reeds gebruik van de bevoegdheid, om de Plaatselijke Schoolcommissie op te heffen. Met alle waardeering voor hetgeen door die Com missie in onze Gemeente in het verleden is verricht, komt het B. en W. voor, dat onze Gemeente zonder bezwaar het voor beeld kan volgen, gegeven door de ge meenten, welke tot opheffing van dc Com missie besloten Op het terrein van het la ger onderwijs toch beschikt de gemeente, ook buiten de Plaatselijke Schoolcommis sie, over voldoende adviseurs, zoodat van een behoefte aan die Commissie, vooral ook na de instelling van de Raadscommis sie voo' het Onderwijs, de gemeentelijke Schoolinspectie en de vergaderingen, wel ke de Wethouder van Onderwijs en de Ge meentelijke Inspecteur regelmatig met de hoofden van de openbare scholen houden, niet meer kan worden gesoroken, aldus B. en W. B. en W. zouden deze aangelegenheid reeds eerder bij den Raad aanhangig heb ben gemaakt, ware het niet, dat de Raads commissie voor het Onderwijs B. en W. in overweging had gegeven deze zaak aan te houden, totdat bekend zou zijn, of het bij Koninklijke Boodschap van 6 November 1936 ingediende ontwerp van wet, vcor- zoover dat betrof een nieuwe regeling van de positie en bevoegdheden van de Oudercommissies en de Ouderraden, het Staatsblad zou bereiken en op welke wijze en in welke mate het medeleven van de ouders in de onderwijszaken zou worden bevorderd door de bij Algemeenen Maat regel van bestuur aan die regeling te ge ven uitwerking. Nu het evenbedoelde ontwerp van wet inmiddels tot wet is verheven en de Alge- meene Maatregel van bestuur is versche nen blijkt, dat het arbeidsveld van de oudercommissie belangrijk is verruimd. Immers, hadden zij te voren enkel tot taak een schakel te vormen tusschen ouders en onderwijzers, gemeentebesturen en school toezicht en hadden zij ten doel de goede verhouding en samenwerking van school en huis te bevorderen, thans wordt haar taak aldus omschreven: zij hebben tot taak bij de ouders en verzorgers liefde en be langstelling voor de school van hun kin deren aan te kweeken, den bloei der school te bevorderen en de school te steu nen bij de vervulling van haar taak. Verder is nu de mogelijkheid geopend om een Ouderraad in te stellen. Wel is waar bestaat hier reeds een z.g.n. Cen trale Ouderraad, maar dat lichaam steunt niet op de wet. Uit de omstandigheid ech ter, dat de Oudercommissies zelf de be hoefte hebben gevoeld aan een centraal orgaan, dat een band vormt tusschen die Commissies, blijkt wel, dat er reden van bestaan is voor een -^op de wet steunen den Ouderraad. VERHOOGING SUBSIDIE „SCHOOLKINDERVOEDING". Het bestuur van de Vereeniging voor Schoolkindervoeding en Schoolkinderklee ding heeft verzocht om verhooging met maximaal 3000.van het subsidie over 1938. Naar B. en W. van de zijde van het be stuur der vereeniging nader mondeling werd medegedeeld, is de overschrijding eenerzijds toe te schrijven aan het feit, dat het aantal van de aan de verstrekking van voedsel en/of kleeding en schoeisel deelnemende kinderen vrijwel het geheele jaar door ongewoon hoog is gebleven, an derzijds aan de omstandigheid, dat de pe riode van de sluiting der scholen, in ver band met het voorkomen van enkele ge vallen van kinderverlamming, veel kosten heeft meegebracht. Aangezien een en ander, ook naar de meening van B. en W., aanvulling van het reeds toegestane subsidie met maximaal ƒ3000.ncodig maakt, geven B. en W. den Raad mitsdien in overweging de ver hoogde subsidie toe te staan. Het bedrag van ƒ3000.kan worden af geschreven van den post „Rente en provi sie van tijdelijk ter voorziening in de be hoefte aan kasgeld opgenomen gelden", waarop een overschot kan worden ver wacht. GEEN SCHOOLKINDERENVOEDING ONDER ALLE VACANTIES. Schoenen in plaats van klompen. In den bij de ontwerp-begrooting voor 1939 behoorenden geleide-brief gaven B. en W te kennen, dat naar hun meening ernstig diende te worden nagegaan, in hoeverre de gemeentelijke uitgaven we gens het verstrekken van schoolkinder voeding, -kleeding en -schoeisel konden worden verminderd en deelden zij mede, dat zij daarover in overleg waren getre den met het bestuur der Vereeniging voor schoolkindervoeding en schoolkinderklee ding. Bij dat overleg bleek al aanstonds, dat bezuiniging feitelijk alleen mogelijk zou zijn door: a. afschaffing van de voeding geduren de de vacanties; b. het wederom verstrekken van klom pen in plaats van schoenen. Wat het sub a. bedoelde punt betreft, is de meerderheid in B. en W., met het be stuur der vereeniging, van gevoelen, dat blijkens het betrekkelijk gering aantal aan de vacantievoeding deelnemende kinde ren, van een algemeene behoefte aan het verstrekken van voedsel in de vacanties geen sprake is. Immers daalde dat aan tal in de zomervacantie aan enkele scholen tot niei minder dan 25 pet. (dat is dus met 3/4) en in de Kerstvacantie dus in den meest ongunstigen tijd van het jaar gemiddeld toch nog tot 60 pet. H.i. be hoeft het dan ook geen verwondering te wekken, dat slechts enkele gemeenten in de vacanties voeding verstrekken. De meerderheid van het College acht voortzetting ook onder alle vacanties van de schoolkindervoeding gewenscht, gezien de toestand, waarin vele gezinnen verkee- ren Wat betreft het wederom verstrekken van klompen in plaats van schoenen, waardoor een besparing van vermoede lijk pl.m. 3900.zou kunnen worden verkregen, komt het B. en W. voor, dat met het verstrekken van schoenen nog te weinig ervaring is opgedaan, om thans reeds een bepaalde conclusie te kunnen trekken. Om die reden zouden zij eerst over eenigen tijd in deze een beslissing wenschen te zien genomen. DE CONTRACTENPOLITIEK DER LICHTFABRIEKEN. B. en W. afwijzend tegenover het verzoek van den heer Ugens Een paar jaar geleden zond de heer R. Uges, directeur van het Luxor Theater, een adres aan den raad, teneinde restitu tie te krijgen van door hem naar zijn mee ning te veel betaalde bedragen voor de leveringen van electrische stroom. De heer Uges meende n.l. in aanmerking te ko men voor een lagere stroomprijsbereke- ning en wel op dezelfde voet als enkele andere contractanten, met wie hij in ge lijke positie als afnemer verkeerde. De burgemeester zag in Mei 1937 een voorstel aangenomen om als gevolg van dit adres de contracten-politiek der licht fabrieken te bekijken en heeft hierover thans een nota aan den raad doen toeko men. Deze nota zegt nu herinnerd te hebben aan de bekende oorzaken der late indie ning, dat de directie der Lichtfabrieken tot dusver steeds deze regel heeft gevolgd en nog volgt, dat zoo zoover op grond van de Electriciteitsverordening de moge lijkheid tot het sluiten van een bijzondere overeenkomst bestaat het aan den ver bruiker zelf wordt overgelaten te bellis sen, ook al dient zij hem desgewenscht daarbij van voorlichting, dat óf een van de in die verordening opgenomen tarieven zal gelden, óf een bijzondere overeen komst wordt gesloten. Practisch is dit de eenige mogelijke en mitsdien ook de eenig juiste handelwijze. Een contract beteekent geen algemee ne tariefsverlaging voor anderen. Het wordt individueel gesloten en houdt reke ning met de bijzondere omstandigheden van een bepaald bedrijf. Uit hoofde daar van kan een andere verbruiker dan de contractant zelf, geen aanspraak op lagere tarieven maken, noch rechtens, noch bil- lijkhidshalve. Voor zoover er echter inderdaad een wijziging in de ten opzichte van de con tractanten gevolgde tariefspolitiek, bijv. in den vorm van een verlaging van het ta rief, plaats heeft, volgt de directie reeds sedert tal van jaren met betrekking tot de door industrieëelen gesloten stroomle- veringsovereenkomsten deze gedragslijn, dat zij de Leidsche Vereeniging van In dustrieëelen daarmede in kennis stelt, die op haar beurt haar leden daarvan op de hoogte brengt en hun adviseert de loopen- de contracten op te zeggen. Dit wil nu echter nog geenszins zeggen, dat van een bepaalde datum of alle loo penden contracten met de kleine en middel groote industrie, waarover het hier in het bijzonder gaat, gelijktijdig op het lagere prijsniveau worden gebracht. Immers de bestaande overeenkomsten blijven nog van kracht tot aan haar oorspronkelijke eind datum als regel worden de electrici- teitscontracten voor drie volle kalenderja ren gesloten en op zijn minst tot aan het einde van het loopende kalenderjaar. Geheel nieuwe contracten worden daar entegen dadelijk tegen het lagere tarief afgesloten. Het lijkt B. en W. onmogelijk een an dere gedragslijn te volgen, omdat afwij king van dit principe het sluiten van af zonderlijke overeenkomsten op losse schroeven zou zetten. Het sluiten van contracten op korter termijn dan de gebruikelijke drie jaar moeten B. en W. ten stelligste ontraden. Duur van de termijn en het overeengeko- mn minimumverbruik spelen nu eenmaal een belangrijke rol bij de contracten-poli tiek. Om dus tijdens de duur van he^ con tract de tarieven te herzien, zou met dat principe in strijd komen. Eerst als de con tract-periode voorbij is, kan in een nieuw contract eventueel een andere prijs vast gesteld worden. B. en W. herinneren aan de onlangs in den raad aangenomen tarieven, die naar hun meening het sluiten van contracten voor tal van bedrijven van verschillende aard noodig zullen maken. Daartoe zijn winkels, bioscopen e.d. te rekenen. Er is voor deze bedrijven nu een vast tarief in de verordening opgenomen. En voor ande re bedrijven zijn zoo verschillende maat staven aan te leggen, dat men er wel nooit in zal slagen speciale overeenkomsten vast te stellen. De tot dusver gevolgde gedragslijn ach ten B. en W. zoowel tegenover het Licht- bedrijf als tegenover de verbruikers vol komen verantwoord. De nota bestrijdt het denkbeeld, dat de directie der Lichtfabrie ken de plicht zou hebben te zorgen, dat haar afnemers te allen tijde de laagste ta rieven zouden nemen. De verplichting heeft de directie niet en kan zij ook nim mer hebben. Wil de verbruiker echter voorlichting hebben, dan kan hij zich met een schriftelijke aanvrage daartoe tot de directie wenden. Op grond van al deze feiten achten B. en W. het verzoek van den heer Uges dan ook niet voor inwilliging vatbaar. Op 1 October 1934 was met de directie van het Lido-Theater een contract afgesloten. De in dat contract opgenomen tarieven wa ren lager dan die in het contract voor het Luxor-Thater. Dat was een uitvloeisel van de zeer bijzondere omstandigheden, aan de stroomlevering aan het Lido-Theater verbonden. De directie van het Luxor- Theater kan nu niet op rechtsgronden of billijkheidsoverwegingen aanspraak maken op een zelfde wijze van behandeling, ter wijl de Lichtfabrieken ook geen rechts plicht was opgelegd noch een moreele plicht adressant een overeenkomst van ge lijken inhoud aan te bieden. Terugbetaling zou een geheel willekeu rige handeling zijn, zoo herhalen B. en W. het reeds in 1937 door de commissarissen der Lichtfabrieken geschrevene. Zou men het wel doen, dan zijn de financieele con sequenties van die daad niet te overzien. Daardoor zeggen B. en W. nogmaals: in williging van het verzoek kan niet krach tig genoeg worden ontraden. DE NIEUWE P.P.T.-GIDS De P.T.T.-Gids is voor den postgebrui- kenden zakenman een onmisbaar vademe cum. De twee kloeke banden zijn zoo overzichtelijk ingedeeld, dat men er zon der moeite den weg in vindt. Het eerste deel behandelt den postdienst, en bevat gegevens over de openstelling der kan toren, bestellingen wettelijke bepalingen en verzendingsvoorwaarden voor brieven, drukwerk, monsters, enz., alsmede inlich tingen over geldverkeer, paketpostverzen- ding. Ook over frankeering bij abonnement kortingen voor grootgebruikers, de ver zending van ongeadresseerd drukwerk (huis-aan-huisbestelling) zijn in dit deel alle bijzonderheden te vinden. Dan volgen uitvoerige gegeven betreffende de brief en pakketpostzendingen naar vrijwel alle landen der wereld. Vooral in deze tijden van invoer-verboden, valutaregelingen enz. is dit een materie, die in het zakenverkeer alle aandacht verdient. Ook over het lucht verkeer en den maildienst op Indië vindt men hier alle gewenschte gegevens. Het tweede deel behandelt den tele graaf- en telefoondienst en geef antwoord op alle vragen, die zich in dit verband kun- ken voordoen zooals woordtellingi tarie ven, bereikbare scheepsstations voor de telegraaf, en voorts uitgebreide gegevens betreffende het binnen- en buitenlandsch telefoonverkeer: arieven, openstelling der kantoren goedkoope nachtgesprekken enz. De hoofdindeelingen zijn op beide ban den op de snede In kleuren aangegeven, zoodat de geregelde gebruiker nooit lang behoeft te bladeren, maar me één greep het juiste hoofstuk voor zich heeft. Uit voerige klappers doen verder gemakkelijk den weg in deze samen ruim 800 bladzijden tellende banden vinden, welke door tus- schenkomst van de postkanoren worden geleverd, beide deelen tezamen voor de prijs van 1.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 11