Plaats en Taak
eigen Katholieke Pers
ZATERDAG 11 FEHRUAKI1939
Ut Lfcl'SCHE LÜUKANI
VIERDE BLAD - PAG. 15
van een
Hoe hoogen prijs wij, Katholieken, stel
len op een eigen pers, is overbekend, niet
enkel uit talloos veel uitlatingen van de
hoogstgeplaatste personen in de Kerk, Pau
sen en Bisschoppen, zoowel als voraan-
staande leekenleiders op maatschappelijk
en staatkundig gebied, uit offers en schen
kingen daarvoor gedaan Pius X gaf er
zelfs zijn bisschopsring voor in pand,
maar alreeds uit het feit alleen, dat ze in
alle landen bestaat en door de Katholieken
in stand wordt gehouden, met klem ge-
ëischt en in wijden Kring gelezen.
Het kan ook niet anders. Wij nemen nu
eenmaal een eigen plaats in en bezien de
wereld en wat er op plaats heeft, in een
ander, in een eigen licht, in een licht, waar
in vele anderen die niet zien. Wij gelooven
in een goddelijke openbaring, in het ge
zag der Kerk in zaken van geloof en ze
den, wij achten er ons gelukkig om en mee-
nen aan dat hooger licht verplicht te zijn
noblesse oblige, adeldom verplicht
onzen kijk op de dingen niet'te laten ver
troebelen door de naar onze meening min
der juiste visie van anderen.
De heerlijke eigenschap van de mensche-
lijke natuur, dal zij de waarheid zoekt en
liefheeft, is ten slotte de diepste grond,
waarom wij op een eigen pers prijs stellen,
er veel, heel veel voor over hebben, door
een eigen pers te worden voorgelicht.
De eigen pers is voor ons, gelijk de Paus
het kort geleden nog zoo kernachtig heeft
uitgedrukt, een „arma veritatis", het ster
ke wapen in onzen strijd voor de waar
heid. -
Zoodra dat haar als ideaal niet meer voor
staat, heeft voor ons, heeft voor de Kerk, de
eigen pers haar waarde verloren. Slechts in
haar eigen positie tot getuigenis van de
waarheid ligt haar kracht en haar glorie.
Wij kunnen en moeten het betreuren, dat
zoovelen in de maatschappij niet deelen in
hetgeen wij als het grootste geluk voor
ons leven beschouwen de genade van
de geopenbaarde waarheid ons gewaar
borgd door het gezag der Kerk wij staan
voor het feit en hebben er rekening mede
te houden.
Wij hebben den plicht, het licht ons ge
schonken, te laten schijnen voor de we
reld en moeten er veel voor over hebben,
dat de stem van de waarheid, ons geopen
baard en door ons aangenomen, over de
wereld blijve klinken. Wij moeten er des-
roods een offer voor over hebben, dat te
midden der groote geestelijke verwarring
in dezen tijd, een stem klinkt, die in haar
getuigenis geleid wordt door hetgeen wij
als waarheid belijden.
Dat wil in het geheel niet zeggen, dat
onze pers, de Katholieke pers op de eerste
plaats, geroepen zou zijn tot geloofsbelijde
nis en Godsverheerlijking en haar geen an-
dei doel voor oogen mag staan, wij moe
ten de taak der pers heel wat breeder zien;
haar werkzaamheid stiekt zich verder, veel
verder uit. Wel moet zij steeds geleid en be-
heerscht worden door de erkenning van
God en van het gezag der Kerk, maar zij
behoeft daarvan niet in eiken regel te ge
tuigen. Het bestaan van de katholieke pers
als feit spreekt hier reeds zoo duidelijk
van, dat niet dan in bepaalde omstandig
heden een uitdrukkelijke belijdenis daar
van noodig is. Een krant, een dagblad, een
week- of maandblad, of in welken vorm ze
ook verschijnt, heeft in onderordening aan
God, een eigen taak en plaats in de men-
schelijke samenleving. Het zou niet goed
ziin, die eigen taak voorbij te zien en de
krant iets te doen zijn, dat van haar niet
verwacht wordt. Men heeft een krant voor
veel verschillende doeleinden en het is
goed, dat eeen dagblad-directeur zoowel als
de redacteuren van een blad zich een goed
begrip vormen van hetgeen van hen in die
hoedanigheid wordt gevraagd.
Zeker moet een krant en wel zeer in het
bijzonder een katholieke krant, leiding
geven. Zij geeft die, zelfs als ze die niet zou
willen geven. Men proeft aan het geschre
vene de gezindheid van den schrijver, aan
den berichtgever de instelling van zijn
geest. En hoe onafhankelijk we ons ook
mogen gevoelen, geen mensch ontkomt aan
den invloed van zijn milieu, geen lezer,
aithans geregeld lezer van een krant ont
gaat aan de macht, die de gezindheid van
dengene, wiens woord hij geregeld leest,
op hem uitoefent. Een krant is als een
vriend, op wiens oordeel men prijs stelt,
naar wien men gaarne luistert, aan wiens
suggestie men niet ontkomt.
Een oud Fransch spreekwoord luidt:
„Zeg mij met wien gij omgaat, ik zeg u,
wie gij zijt". Dat geldt ook van de pers.
Aan de krant kent men den lezer. Want
hij kiest zijn krant, hij leest, war hij wil
lezen. Hij stelt zich onder een invloed,
waaraan hij niet ontkomt.
En omdat er zooveel kranten zijn, inge
geven door een gezindheid, die de onze
niet is, en omdat wij weten, dat wie onder
ons die kranten leest, onder den invloed
daarvan komt, daardoor van zijn oorspron
kelijke gezindheid wordt vervraamd, daar
om waarschuwen we de aKtholieken. die er
prijs op stellen, de katholieke gezindheid on
gerept te bewaren, voor het lezen van niet
door die gezindheid ingegeven kranten.
Wij vallen die andere bladen niet aan,
althans niet in eersten aanleg, niet dan
daartoe door bijzondere omstandigheden
uitgedaagd, maar wij begrijpen, dat het
voor den bloei en den groeid en de vrucht
baarheid van de katholieke gedachte niet
goed is, dat de katholieken dag in dag uit
door een niet-katholieke krant een in
vloed ondergaan, die met hun geestesge-
steltenis, met hetgeen zij vereeren en lief
hebben, niet overeenkomt.
Wij staan daarbij allerminst op het stand
punt, dat de niet-katholieke kranten vol
onwaarheid en vol misleidende voorstel
lingen staan, verre van daar, wij waardee-
ren in de niet-katholieke pers heel veel
goeds. Wij erkennen zelfs, dat het moeilijk
is, hen in bepaalde punten te evenaren.
Maar tusschen het vele goed, dat zij bie
den, komen dingen, komen voorstellingen,
welke wij misleidend en gevaarlijk achten,
voorstellingen van zaken, die verwarring
stichten. Zij zijn nu eenmaal de spreekbuis
van menschen, die met betrekking tot zéér
belangrijke punten anders denken en geloo
ven dan wij. En dat komt zoo niet dage
lijks, zoo niet in elk blad, dan toch gere
geld daarin tot uiting. En de lezer, de ge
regelde lezer ondergaat daar den invloed
van.
Daarvoor zouden wij hem willen bewa
ren. Daarvoor moeten wij hem bewaren.
Want wij hebben mze broeder lief en zou
den hem die schade niet willen zien toe
gebracht. Onzé liefde dringt ons, hem het
zelfde te geven zonder dat, wat hem
schaadt. En dan nog, wat wij alléén hem
-kunnen bieden.
Maar dat legt ons den zwaren plicht op,
te geven niet slechts wat hij in anders ge
oriënteerde bladen niet vindt, maar even
zeer al datgene, wat hij krijgt, als hij die
kranten leest. Wij moeten in redelijkheid
verstaan, alles geven, wat de andere bla
den geven, die niet van onze richting zijn,
en dat bestraald en bezien in het licht van
het Katholiek geloof. Dat is ons ideaal.
Maar elkeen, die nadenkt, begrijpt, hoe
groote waarde dit voor ons Katholieken
heeft, zulks alleen mogelijk is onder de
zelfde voorwaarden, waaronder de beste
andere kranten bestaan, n.l. dat zij in wij
den kring worden benut om in den vorm
van advertenties, mededeelingen en op
roepen te doen.
Het is soms merkwaardig, hoe vele ka
tholieken hoog opgeven van hun waardee
ring. voor de eigen pers, maar ergeten, dat
deze slechts mogelijk is, wanneer zij een
voldoenden betal enden lezerskring heeft en
als advertentie-orgaan wordt benut. Wij,
Katholieken, zijn bekend om onze saamhoo-
righeid en eenheid. En zeker, in Nederland
houden wij merkwaardig goed samen. Wij
vormen een welbewust geestdriftig geheel
van bijna twee en een half millioen zie
len. Wij gaan fier op onze eenheid en ken
nen die als een kracht. Wij begrijpen ook,
dat de pers daartoe niet alleen veel heeft
bijgedragen, maar ook op dit oogenblik voor
de instandhouding en bewaring van die
eenheid van de grootste beteekenis is. Wij
hebben een eigen pers, die er zijn mag,
maar die tusschen vele, met groote kundig
heid uitgegeven, bladen een Zware taak
heeft.
Wij zijn niet malsch in onze eischen aan
die pers. Wij zijn heel niet zuinig in kritiek
op onze bladen. Maar wij vergeten wel
eens, dat die pers alleen aan onze eischen
kan voldoen, als alle Katho'ieken samen
werken om haar de levenskracht te schen
ken, waarvan wij in het blad de uiting
eischen. Als men in plaats van een uiting
van kritiek een daad stelde van medewer
king, de katholieke pers had een bloeiend
bestaan, de kritiek zou verstommen. Want
het ontbreekt bij Directie en Redactie van
onze kathoileke kranten niet aan werklust
of initiatief, niet aan inzicht, hoe het moest
zijn, niet aan durf om iets te ondernemen,
maar het nog altijd te geringe aantal, dat
het blad wil hebben, en dat blad wil benut
ten voor advertenties, is te klein om hen
de wieken te laten uitslaan. Een blad, wil
het eenigszins aan de eischen kunnen vol
doen, moet eer. bepaald aantal abonné's
en adverteerders hebben. Dit is een levens
voorwaarde. Wij moesten een verbond met
elkander sluiten stilzwijgend ook een
Bond zonder naam da», wij alle.> een be
paalde krant lezen, niet mee-lezen, maar
zelf ons daarop abonneeren, ons deel
toe bijdragen, dat zij voor ons bestaat, en
haar ook gebruiken voor advertenties,
waar wij langs dien weg tot onze medemen-
schen kunnen gaan. Hoeveel mededeelin
gen zouden niet in den vorm van adverten
ties in de krant kunnen worden gedaan,
waarvoor nu een andere, waarschijnlijk
minder effectieve vorm word* gekozen.
Als wij wilden en het groote belang, ja,
de noodzakelijkheid van onze medewer
king beseften, hoeveel meer krach', zou
aan onze katholieke kranten kunnen wor
den gegeven, hoeveel grooter baten zouden
haar toevloeien met het zeker te verwach
ten gelukkig effect, dat zij v orden besteed
om haar beter aan haar doel te doen be
antwoorden, onszelf derhalve weer groo
ter voldoening te schenker*.
Ik kan hier niet ingaan op de vraag, hoe
groot het aantal abonné's van een dagblad
in de tegenwoordige situatie in Nederland
moet zijn, hoe hoog het bedrag moet we
zen, dat het aan advertenties toevloeit, om
een behoorlijke redactie te kunnen bekos
tigen en aan de lezers te kunnen geven, wat
ze in hun katholieke krant moeten krijgen
om door het lezen daarvan niet achter te
staan bij lezers van andere bladen. Dit ech
ter mag ik wel vaststellen, dat er onder ons
bladen zijn, die .liet den lezerskring hebben
noch het aantal advertenties, noodig om
aan de eischen van een goed Nederlandsch
dagblad te voldoen, waar m.a.w. de situa
tie niet gezond is, waar hel lezen en ge
abonneerd zijn op een katholieke krant
weliswaar het waardeerbaar voorrecht in
sluit, over verschi ende katholieke dingen
beter te worden ingelicht, maar ook het
gevoelig nadeel, op velerlei gebied niet vol
doende inlichtingen en mededeelingen te
ontvangen. Dan komt de situatie, dat men
de krant beschouwt als een arme,, die men
steunt. Dan geeft men zonder terug te ont
vangen, wat men ter eigenlijk mee zou
willen koopen. Dan is er geen pijnlijke, uit
wisseling van diensten, waarop het leven
in de maatschappij zooveel mogelijk moet
steunen, waardoor het sterk wordt. Er zijn
zeei zeker kranten, die voor het geld, dat
zij kosten, vergeleken bij andere, bij de
beste bladen, geven, wat men ervan kan
verwachten, maar daarnaast staan er ik
zeg het niet zonder groot leed die gelijk
men het uitdrukt, niet kunnen concurree-
ren, die meer medelijden dan bewonde
ring opwekken.
Dit zou geduldig te dragen zijn, als het
niet anders kon, als wij" de kracht misten,
het anders en beter te maken, maar het
ergste is, dat dit met betrekking tot ver
schillende bladen het gevolg is van gebrek
aan samenwerking en gebrekkige afbake
ning van terrein van werkzaamheid. Het is
teer en delicaat, hier in bijzonderheden te
treden, maar voor wie het geheele terrein
overziet, zal het duidelijk zijn, dat er dag
bladen zijn, die elkaar op ongezonde wijze
verdringen en beconcurreeren en zoo het
groote belang van een sterke en goede ka
tholieke pers over heel het land, dat zij
door hun uitgave getuigen te dienen, hier
en daar eerder schaden dan steunen. Wij
hebben goede landelijke bladen naa;t goe
de, evenzeer onmisbare echt regionale of
gewestelijke en plaatselijke. Zij zijn niet
altijd opgezet en dat behoeft ook niet
louter om het algemeen belang. Er zijn er,
waarbij het eigen belang van den uitgever
of de uitgeversmaatschappij of uitgevers-
vennootschap heel wat sterker spreekt dan
dit algemeen belang. Ik geef intusschen
toe, dat het moeilijk is, om deze collisie of
botsing van belangen, het geëischte stand
punt te bepalen. Ik oordeel niemand.
Het is zeer moeilijk, voor de landelijke,
de gewestelijke en de plaatselijk, bladen
den lezers- en adverteerderskring af te ba
kenen, de grenzen vloeien in elkander over,
maar het is ook duidelijk, dat zij een eigen
terrein hebben, voor een bepaalde groep
onmisbaar zijn. Hier is het gulden woord
van waarde: Leven en later, leven. Het lan
delijke moet natuurlijk een zeer uitgebrei-
den lezerskring hebben, het groote lande
lijke katholieke dagblad is onze glorie en
een groote kracht. Hoeveel landelijke orga
nen wij behoeven, hoeveel er wenschelijk
zijn, ook dat ik hier moeilijk te zeggen,
vooral nu de toestand op een bepaalde
wijze is gegloeid.
Naast de landeiiike organen is een ster
ke echt gewestelijke pers van zeer groote
beteekenis om in het betreffende gewest
inlichting, leiding en voorlichting te geven
in katholieken zin. De behoefte heeft zeer
veel, wellicht meer dan genoeg gewestelijke
bladen in he't leven doen roepen en levens
krachtig gemaakt. Hoever voor die bladen
het gewest gaat, waar een ander blad niet
naast zou moeten staan, vanwaar men niet
moest trachten het te verdringen, waar dat
blad dan ook aan de hoogste eischen zou
moeten voldoen, is niet binnen het bestek
van deze rede te zeggen. Het moge gebil
lijkt worden, dat ik in het algemeen hier
voor het goed recht van echt gewestelijke
dagbladen opkom, hun groot belang aan
duid en op de noodzakelijkheid wijs, dat
on de lezers èn de adverteerders èn ook
andere bladen dit goed recht, dit groote
belang in het oog houden om over heel het
lard een sterke katholieke pers te hebben
en te doen bloeien.
Wij werken op zooveel gebiol zoo schit
terend samen, cat ik wel den wensch en
de verwachting mag uitspreken, dat door
nog inniger samenwerking van al wie strij
den voor een eigen Katholieke Pers, deze in
ons vaderland nog beter zal beantwoorden
aan het haar gestelde doel, waarbij elk zijn
plaats en zijn taak kent. Een gematigde or
dening is ook hier van belang.
Nijmegen, 29 Januari 1933.
Prof. dr. TITUS BRANDSMA, O. Carm.
Geestel"k Adviseur der R.K.
Journalis ten vereen iging.
GEMENGDE BERICHTEN
MEISJE OVERREDEN EN GEDOOD.
Gistermiddag omstreeks half drie is in
de Van Lochemstraat te Enschede en ern
stig ongeluk gebeurd. Een 41/2-jarig
meisje, genaamd C. B. W., wonende aan
den Steenweg, kwam door onbekende oor
zaak onder een met paard bespannen wa
gen terecht De wagen werd bestuurd door
G. S. Het kind werd zoo ernstig gewond,
dat eenige oogenblikken later de dood in
trad
Het lijkje werd naar het ziekenhuis over
gebracht.
ONTPLOFFING OP DE FABRIEK
NIJMA.
Een arbeider licht gewond.
Gistermiddag werd men in de omgeving
van de kunstzijdefabriek Nijma aan den
Weurtscheweg te Nijmegen opgeschrikt
door een ontploffing In een der chemi
sche afdeeJingen waren chemische praepa-
raten tot ontploffing gekomen. Gelukkig
waren de gevolgen niet zoo ernstig als ge
vreesd werd. Het glas vloog uit een deel
van het dak. Ofschoon er verscheidene ar
beiders in deze afdeeling werkten, werd er
slechts een door een weggeslagen stuk
ijzer licht aan het been gewond.
De materieele schade viel nog al mee.
ERNSTIGE VAL.
Gistermiddag is in de Coöperatieve aard
appelmeelfabriek „Excelsior" te Nieuw
Amsterdam, de 30-jarige timmerman J.
Vos bij her verrichten van werkzaamhe
den op den z.g. slempzolder van een hoog
te van een meter achterover met het hoofd
tegen den vloer geslagen. Met een ernstige
schedelbreuk en een zware herenschud-
dïng is de man naar het ziekenhuis te Em-
men overgebracht, waar men operatief
heeft mgegrepen. De toestand van het
slachtoffer is hoogst ernstig.
DE HEER G. DE RAAD TERECHT.
Hij vertoeft te Brussel.
Het geval van de mysterieuze ver
dwijning van den heer G. de Raad,
voorzitter van de Christelijke Staat
kundige Partij in indië, die gekozen is
tot lid van den Volksraad, heeft thans
een onverwachte wending genomen.
Terwijl de politie en de familie met veel
moeite de verblijfplaats trachtten te
ontdekken van dezen sinds 14 Januari
spoorloos verdwenen Indischen ver
lofganger, bracht gisteren een tele
gram uit Brussel de familie de mede-
deeling, dat hij zich in goeden welstand
aldaar ophield ten huize van een pre
dikant. De familie stelde hiervan de
Utrechtsche recherche op de hoogte,
die op haar beurt van deze mededee-
ling te Brussel een bevestiging ver
kreeg.
De geheele familie heeft zich terstond
naar Brussel begêven. Toch is het geval
nog steeds raadselachtig, daar tal van voor
de hand liggende vragen onbeantwoord
blijven.
De Utrechtsche recherche kon dan ook
over deze zonderlinge verdwijning en te
rugkeer van den heer De Raad geen na
dere mededeelingen verstrekken, aange
zien het een en ander zich buiten den straf
rechter om in familiekring heeft afge
speeld.
Uit Utrecht meldt men nog aan het
„Vad.", dat het telegram, dat de familie
de Raad aldaar bereikte, afkomstig was
van ds. Maaskant, predikant te Brussel,
waarin mededeeling werd gedaan van het
feit, dat de heer de Raad zich daar had ge
meld en nadere bijzonderheden per brief
zouden volgen.
Ds. Maaskant is predikant bij de Gere
formeerde kerk te Brussel, die den heer de
Raad hoegenaamd niet kent. Het ligt ech
ter voor de hand, dat de heer de Raad zich
tot hem wendde, aangezien hij behoort tot
de Gereformeerde kerk. Hij bevond zich bij
zijn aankomst in de pastorie in een toe
stand van groote vermoeidheid. De heer de
Raad verzekerde den predikant, dat hij te
Utrecht was overvallen door een toestand
van absoluut geheugenverlies en daarna
aan het zwerven was geraakt. Hij herin
nerde zich noch zijn woonplaats, noch
adressen, noch namen. Zoo is hij door Ne
derland getrokken en in België aangeko
men, waar hij eveneens eenige weken had
rondgedoold, totdat hij eenigermate weer
de beschikking over zijn geheugen kreeg.
Toen de heer de Raad zich gistermiddag
bij ds. Maaskant vervoegde, was zijn ge
heugen nog wel niet geheel teruggekeerd,
maar hij kon zich toch zooveel herinneren,
dat hij eenigszins een samenhangend ver
haal kon doen van wat hem in de laatste
weken was overkomen.
DE MAN, DIE DE HONDERDDUIZEND
WON.
Geld is verdeeld doch niet onder de
rechthebbenden.
Op 26 Januari j.L viel op het nummer
19239 de hoofdprijs der Staatsloterij, de
honderdduizend. Een dag nadien werd door
den collecteur der Staatsloterij, bij wien
het lot was gekocht, aan den houder van dit
fortuinlijke nummer een bedrag van 85
mille aan bankpapier (85 biljetten van dui
zend gulden) uitbetaald.
Houder was de heer Schram, Hartman
laan 45 te Soest, die handelt en zaken drijft
o.a. onder den naam van „het Nationaal
Kantoor van Staatspremis-aandeelen".
Het was echter niet zijn geld, dat hij
kwam halen, schrijft de „Telegraaf", het
was geld, dat moest worden uitbetaald aan
de houders van een „polis". De onderne
ming, onder wier naam de heer Schram
zaken deed (hij noemt zich eigenaar-ex
ploitant) er loopen reeds jarenlang
waarschuwingen van de politie te Apel
doorn, te Baarn en b3 Soest tegen dit kan
toor gaf n.l. zulke polissen uit, met
twee deelnemers, die echter hun aandeel
kunnen splitsen.
Z\j moeten, om zoo'n z.g.n. spaarkas te
kunnen krijgen, elk dertienhonderd gulden
contant storten, of f 125 ineens en 48 maan
den lang elke maand f 25. (In totaal dus
1325). Voor dat geld 2600) kocht de
bank (de heer Schram) premieloten en o.a.
een heel lot in de Staatsloterij. En zoo was
ook het lot, waarop pas de honderdduizend
viel, het staatslot no. 19239 aangekocht en
de houders van die kas kenden dat num
mer.
Een der houders had recht op een halve
polis, en zou dus ook recht hebben op de
helft van eventueel gewonnen prijzen.
Toen de blijde mare „de honderdduizend
gevallen op no. 19239" door het land ging,
was de agent van Schram's onderneming,
die die halve polis aan den man had ge
bracht een der eersten die haar vernam.
Hij haastte zich naar den gelukkigen hou
der en haalde hem zelfs uit zijn bed. Er
was alle reden voor feestvertoon: een bui
tenkansje van 42.500 is niet alledaagsch.
Men trok gedrieën een bloedverwant
van den agent had zich aangesloten bij het
gezelschap naar het kantoor van den
heer Schram om de duiten te halen. De
agent had den gelukkige vooraf nadrukke
lijk gewaarschuwd voor mogelijke „voor
stellen" van de zijde van den heer Schram.
Deze kwamen inderdaad.
Hij, de rechthebbende op de helft van
den hoofdprijs, liet zich afschepen met nog
geen zevende van wat hem toekwam, hij
teekende een kwitantie voor dat bedrag
en vertrok, omdat hij niet meer los kon
krijgen. Onderweg naar huis bedacht hij
zich, en ging naar de politie, van welke
zijde het zij hier medegedeeld reeds
te Voren tegen hem gezegd was: „Wat je
krijgen kunt van Schram, neem dat al vast".
De politie kon hem niet helpen, hij zocht
juridischen bijstand en wendde zich tot
mr. B. van den Hemel, advocaat en pro
cureur te Utrecht. En deze deed, wat het
algemeen belang en dat van zijn cliënt
eischen, hij vroeg het faillissement aan van
den heer Schram, opdat er controle op diens
zaken zou komen, terwijl hij meteen in
diende een aanklacht tegen den heer
Schram wegens valschheid in geschrifte.
Op de kwitantie van zijn cliënt voor het
bedrag, waarmee hij was afgescheept, stond
n.l. finale kwijting, en dat was er door hem
niet opgezet, en het stond er niet op, toen
de man teekende.
Het faillissement is uitgesproken, de heer
Schram is echter in hooger beroep gegaan.
Geld is te zijnen huize niet gevonden. De
honderdduizend is verdeeld, doch niet on
der de rechthebbenden. De curator vond
slechts schuldbekentenissen ter gezamen
lijke hoogte van een bedrag, dat overeen
komt met het niet-uitbetaald deel van de
mille, en wel ten name van een zekeren
Beekman, die te Apeldoorn handelt onder
den naam „N.V. Avantage" en overigens
bekend staat als handlanger van den heer
Sohram.
Deze laatste beweert, dat de fortuinlijke
spaarkas niet volgestort was en dat de deel
hebbers slechts recht hebben op een deel
van den gewonnen prijs. Op de polis staat
echter nadrukkelijk vermeld, dat achter
stallige gelden in geval dus, dat de 48
maandelijksche termijnen nog niet alle be
taald zijn verrekend kunnen worden bij
het winnen van een prijs. Zij worden dan
van den prijs afgetrokken. De man die nu
afgescheept is in het bijzijn van twee ge
tuigen met een gering bedrag, en van dat
bedrag een kwitantie gaf. had f 450 on
middellijk gestort, meer dus dan noodig,
zijnde de eerste verplichte storting 125.
DUITSCH SCHIP BINNENGESLEEPT.
Het Duitsche s.s. „Kasser-Wiek" op reis
van Hambuxg en bestemd voor Pernis (ter
rein Bataafsche Petroleum Maatschappij),
dat sedert gisteravond voorgaats den Nieu
wen Waterweg wegens ketelschade in moei
lijkheden verkeerde en later eenige mij
len is afgedreven, is door de sleepboot
„Maas" van L. Smit en Co. ter hoogte van
Scheveningen vastgemaakt en hedenmor
gen den Nieuwen Water wag binnenge
sleept.
NEDERLANDSCHE OPLICHTER TE
NICE AANGEHOUDEN?
Te Nice is een vermoeislijke Neder-
landsche medeplichtige van Robert Bacquie
en zijn vader, de beide oplichters, die voor
een waarde van zes millioen francs gesto
len hebben van een bankbedrijf, gearres
teerd. Tijdens het onderzoek had de politie
n.l. vernomen, dat een chèque van 150.000
francs door een zekeren C. van den C. was
getrokken op een bank te Nice.
De chèque was geëndosseerd door Ro
bert Bacquie. De Fransche politie verzocht
de Nederlandsche om nadere inli:htingen
over C. en kreeg de mededeeling, dat de
man onder politietoezicht stond. De Fran
sche politie slaagde er in, C. te arrestee
ren op het oogenblik, waarop hij zich aan
meldde bij de bank te Nice. Hij wordt be
schuldigd van heling en het uitgeven van
een ongedekte chèque.
Koopt bi| hen,
die in Uw Dagblad
sn!