De buitenlandsche politiek van Nederland. Nieuwe uitgaven FAILLISSEMENTEN Minister van Om K. en W. verdedigt zijn beleid DINSDAG 7 FEBRUARI 1939 DE LEtCSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 7 Aan de memorie van antwoord in zake de begrooting van buitenlandsche zaken voor 1939 wordt het volgende ontleend: De Volkenbond Wil er van een Volkenbond sprake zijn, dan is het niet voldoende, dat de wensch tot handhaving van een internationale rechtsorde bij een deel der staten en dan nog meest kleinere aanwezig zij, maar dan moet die geest algemeen zijn. Als de ervaring leert, dat zulks niet het geval isen dat, vooral bij groote mogendhe den, de wil tot het handhaven van een in ternationale rechtsorde ontbreekt, is er voor de kleine staean slechts één conclusie mo gelijk: te constateeren, dat het oogenblik voor de verwezenlijking der volkenbond- gedachte nog niet is aangebroken. Den kleinen mogendheden te verwijten, dat zij deze conclusie hebben getrokken, komt den minister ten eenenmale onjuist voor. Het ware een struisvogelpolitiek geweest, indien de kleine mogendheden, zich reken schap ervan gevende dat de politiek der groote mogendheden zich in het algemeen niet door de volkenbondsbeginselen laat leiden, harerzijds waren voortgegaan, de verwezenlijking dezer beginselen niette min als grondslag van haar buitenlandsch beleid te aanvaarden. Ook de Nederland- sche regeering heeft, noodgedwongen, haar politiek bij deze ontwikkeling der feiten moeten aanpassen. De minister deelt de opinie, dat doelbe wust moet worden gestreefd naar de in standhouding van het instituut van den Volkenbond. De politiek van de Nederland- sche regeering, die juist er naar streeft om d- gevaren, die het Volkenbondslidmaat schap onder de huidige constellatie voor de kleine mogendheden zou kunnen mede brengen, te ondervangen op andere wijze dan door den bond den rug toe te keeren, geeft hiervan blijk. Ook de regeering acht, naar zij bij herhaling heeft doen blijken. De veiligheid der kleine staten het best ge waarborgd door een deugdelijk stelsel van collectieven bijstand. Gaarne geeft de minister dan ook op nieuw de verzekering, dat de regeering el ke gelegenheid zal aangrijpen om te komen tot een herleving van dit beginsel. Nederland en Duitsch- land Het belang van goede betrekkingen met Duitschland met nadruk door eenige leden bepleit, behoefde der regeering zeker niet te worden voorgehouden. Zij is er zich ten volle van bewust dat, afgescheiden van overwegingen van internationaal gemeen schapsgevoel, hetwelk ook in ons volk als traditie leeft, Nederland's zakelijke positie in de wereld te allen tijde zoowel waarborg als beweegreden zal vormen voor het stre ven naar een goed. Verstandhouding tot andere mogendhe den en met name ook tot Duitschland. Dat omgekeerd dit streven ten opzicht van Ne derland ook aan Duitsche zijde bestaat, zag de regeering met voldoening en waardee ring bevestigd in de jongste rede van den rijkskanselier. Evenzeer overbodig v/as het dan ook van den kant der bovenbedoelde leden er op aan te dringen „dat van de zijde der regee ring zou worden tegengegaan al datgene wat die betrekkingen kan vertroebelen". Dat bedoelde leden, ter motiveering van die aandrang (welke overigens alleen be trekking hebben kan op datgene wat de re geering zou vermogen tegen te gaan), wijzen op den indruk, welken het verbod van den Nederlandsch-Duitschen voetbal wedstrijd te Rotterdam in de Duitsche pers gemaakt heeft, getuigt niet van begrip voor het toch zoo duidelijk aangewezen stand punt dat de Nederlandsche overheid, be zield met Nederlandsche opvattingen van gastvrijheid, had in te nemen. Immers is het verbod louter ingegeven door den ern- stigen wensch om, door preventief ingrij pen, elke onaangename bejegening, welke aan gasten van Nederland onder den ver- schen indruk van buiten Nederland ge beurde feiten door daden of uitingen van niet te voren aanwijsbare individuen ten deel zou kunnen vallen, te voorkomen. Dat een groot aantal leden met beter be grip voor het Nederlandsch standpunt aan leiding heeft kunnen vinden ten dezen van instemming met deze opvatting blijk te ge ven, strekt haar tot voldoening, te meer, daar de motiveering dezer instemming ge tuigde van denzelfden wensch, om de be trekkingen met den buurstaat voor versto ring te bewaren. Wat deze leden in hun repliek aan eerst- bedoelden opmerken over de houding dier genen in den lanae, die zich, zelfs tot in het Nederlandsche parlement toe, beijveren, in Duitschland verkeerde voorstellingen te wekken ten opzichte van de bedoelingen, welke bij de regeeringsmaatrègelen in het algemeen, en bij het uitvaardigen van meervermeld verbod in het bijzonder, heb ben voorgezeten, heeft de volledige instem ming van den minister. Elk weldenkende moet dit bedrijf ver- oordeelen. Meer schade dan zij wellicht zelf vermoeden, doen echter ook zij, die, al dan niet moedwillig, de grenzen over schrijden van de critiek, welke in een tijd van tegen elkander botsende en el kander onderling uitsluitende politieke ideologieën en hare practische conse quenties op zichzelf onvermijdelijk is. Jammerlijk schieten dezulken tekort in die wijze matiging, welke juist nu ge boden is, wil ooit een normaal interna tionaal verkeer tusschen landen en vol ken zich kunnen herstellen, een ideaal, dat altijd aan de regeering voor oogenen zal blijven staan. Mogen beide groepen de regeering soms bemoeilijken in haar onveranderd streven om goede betrekkingen te onderhouden met een staat, welks politieke ideologie nu eenmaal tegengesteld is aan de Nederland sche, zoo weet zij dat dit streven in over eenstemming is met het hiervoren reeds in herinnering gebrachte internationaal ge meenschapsgevoel van het Nederlandsche volk, dat geenszins blind is voor de om standigheden, waaronder Duitschland zich na de voltrekking van het oorlogslot we derom heeft opgericht. De regeering zal, volhardende in haar gedragslijn, er dan te eerder op mogen rekenen dat de bevoegde Duitsche organen de middelen zullen bezi gen, die hun ten dienste staan, opdat in de publieke uitingsvormen, waarover men in Duitschland beschikt, niet voorstellingen omtrent Nederland een plaats vinden, die met met de waarheid overeenstemmen, iets waartegen ons land even gegronde be denkingen heeft als weïk ander land ook. Afzien aan Duitsche zijde van het afgaan op bronnen, waarvan het troebel karakter bekend is als uitgangspunt van daarom onvermijdelijk onjuiste beoordeelingen, is daarbij een eerste vereischte. Aan de Memorie van Antwoord inzake de begrooting van het departement van on derwijs, kunsten en wetenschappen voor 1939 wordt o.m. ontleend: Verschillende leden waren niet voldaan over het door den minister gevoerde be leid. Tal van punten, welke de volle aan dacht verdienen, worden, naar zij meenen, niet tot oplossing gebracht. Dit oordeel in zijn algemeenheid be vreemdt den minister, omdat de feitelijke basis voor de geschetste houding ontbreekt. De vraag, hoe het zevende en achtste leerjaar moet worden ingericht voor leer lingen, die geen ander dan gewoon lager onderwijs volgen, is in ernstige studie. Met zijn ambtgenoot van sociale zaken is de minister gezet bezig een voorziening te zoeken, die aan de jeugdwerkloosheid tegemoet komt en waarbij ook bezitters van de onderwijzers-acte arbeid zullen kunnen vinden. V Op het terrein vm> kunsten en weten schappen wordt een ontwerp tot bescher ming van den arehitectentitel voorbereid. De minister acht zeer wel verklaarbaar, dat men weinig behoefte gevoelt om zich over zijn beleid in een breed debat met den minister te begeven. Mochten echter de hier aan het woord zijnde leden niet het oog hebben op het geheel der paedagogische en cultureele onderwerpen, die aan de zorg van den minister zijn toevertrouwd, doch uitsluitend denken aan voorzieningen, waarmede belangrijke geldsommen zijn ge moeid, dan is ook hij van oordeel, dat voor het huidig -tijdsgewricht een uitvoerige be spreking weinig baat kan brengen. Een wetsontwerp met betrekking tot de schrijfwijze der Nederlandsche taal is ge reed en wordt thans, aangezien het ook voor het Rijk over zee zal gelden, toege zonden aan de daartoe aangewezen instan ties in Nederlandsche Oost-Indië, Suriname en Curasao. Algemeene reden tot klacht over de „qualiteit" der onderwijzers bestaat er naar de overtuiging van den minister niet, al heeft hij metterdaad getoond, dat hij de op leiding van de onderwijzers niet in over eenstemming acht te zijn met de eischen, die daaraan, ook in dezen tijd, in redelijk heid gesteld mogen en moeten worden. De vraag, of het Fransch in de school voor gewoon lager onderwijs weer kan worden toegelaten, kan aan de orde komen bij een herziening der lager-onderwijswet. Ook de minister betreurt, dat hij nog geen voorstel heefl kunnen doen tot wij ziging van de regeling der college-gelden, omdat ook hem de bestaande regeling niet bevredigend voorkomt. Dat hij een oplossing zoekt in een rege ling, welke het rijk geen geld zal kosten en toch het gewenschte resultaat zal heb ben is onjuist. Terugkeer tot de oude rege ling zou een mindere ontvangst van onge veer 370.000.—. beduiden. De bepalingen van de hooger-onderwijs- wet ten aanzien van de bijzondere hoog leeraren vragen ook naar het oordeel van den minister herziening. Hij heeft deze dan ook in voorbereiding genomen en vertrouwt binnen afzienbaren tijd aan de Staten- Generaal een ontwerp te kunnen aanbie den ter wijziging en aanvulling van de hooger-onderwijswet. Ten opzichte van de subsidieering van het bijzondere hooger onderwijs handhaaft de regeering haar meer dan eenmaal uit gesproken meening, dat een discussie over dit onderwerp geen aanbeveling verdient, omdat zij zuiver academisch zijn zoude, zoolang de huidige budgetaire toestand duurt. Intusschen heeft de Tweede Kamer in derdaad zich in beginsel voor subsidieering van de Katholieke economische school te Tilburg uitgesproken, zij het ook, dat zij Nederland en België Te midden van zoovele internationale tegenstellingen is het ongetwijfeld hoogst wenschelijk, dat landen als België en Ne derland, die, op een zeer belangrijk punt in West-Europa gelegen, de erfgoederen die hun z;jn toevertrouwd ongerept bewaard willen zien en overtuigd zijn daarmede naast hun eigen belang ook een algemeen belang te dienen, in de beste verstandhou ding van goede buurschap leven. Zulks be hoeft volstrekt geen uitdrukking te vinden in militaire afspraken, welke dan ook, waarvan geen sprake is. Wat de uitlating van de minister dienaangaande in de Twee de Kamer betreft, zij ter verheldering op gemerkt dat de woorden „op het oogen blik" niet in engen zin moeten worden op gevat. Hij bedoelde daarmede slechts tot uitdrukking te brengen, dat, zoolang de verhoudingen in Europa in wezen blijven zooals zij zijn (voor een onbekende toe komst kan hij zich niet binden), de quaes- tie van militaire samenwerking tusschen Nederland en België niet actueel is. De mi nister kan niet verklaren dat het bezoek van den Koning der Belgen meer uitzicht heeft geopend dan tevoren bestond op op lossing van de hangende quaesties met Bel gië in verband met herziening van de schei dingsregeling van 1839. Wel is er reden aan tp nemen, dat de sfeer, waarin die quaes ties mocht het gelukken eenmaal een grondslag te vinden voor onderhandelin genzullen kunnen worden behandeld, een zal zijn van vriendschap. Dat enkelin gen in België nog annexionistische gevoe lens hebben, doet hieraan niet af., hun in vloed is gering. in beginsel geweigerd heeft het geld voor deze subsidieering aan te wijzen. Bij de voorbereiding der begrooting hoofdstuk 6 voor het dienstjaar 1940 zal de regeering zich overeenkomstig de toelich ting van het amendement-Moller, omtrent den post beraden. Aan middelbare scholen voor meisjes, die niet voldoen aan de eischen, gesteld aan hoogere burgerscholen voor meisjes, wordt geen subsidie verleend. Dat dit een onge- wenschte toestand is, beaamt de minister en hij zal niet nalaten daarin verandering te brengen, zoodra de omstandigheden dit gedoogen. De kwestie van een mogelijk verbod van arbeid in ondernemingen door 14- en 15- jarige meisjes'is nog in behandeling bij de rijkscommissie van advies inzake het vraagstuk van de werkloosheid onder de jeugd. Naar de minister meent te weten, kan het advies van deze commissie eerlang worden tegemoet gezkn. Daarna zal hier over de hooge raad van arbeid nog worden gehoord. Bij de behandeling van de ontwerp-be- grooting in de Tweede Kamer der Staten- Generaal heeft de ministei eenige malen te kennen gegeven hoe zeer hij het betreurt, dat het hem niet mogelijk is een voorstel tot verlaging van de leerlingenschaal te doen. Over de groote wenschelij k'heid van ver laging dier schaal bestaat er tusschen den minister en wien ook geen verschil van meening. De minister heeft dit reeds bij herhaling gezegd. Slechts omtrent de fi nancieele mogelijkheid van verlaging der schaal in de huidigt bidgetaire omstandig heden bestaat verschil van inzicht. Het valt daarbij op, dat zij, die op oogenblikkelijke verlaging van de leerlingenschaal aandrin gen, als regel in gebreke blijven om aan te toonen, op welke wijze de middelen daar voor kunnen worden gevonden. En, indien al eens een middel wordt aangegeven, blijkt bij onderzoek, dat, zoo het denkbeeld niet al reeds om andere redenen moet worden afgewezen, de aangegeven gedachte slechts een fractie oplevert van het benoodigde bedrag. De minister is er zich ten volle van be wust, dat hij voor den tegenwoordigen toe stand verantwoordelijkheid draagt Hij wenscht zich aan deze verantwoordelijkheid zeker 'niet te onttrekken. Indien hij er op heeft gewezen, dat ten deze kabinetspol «tiefe wordt gevoerd, is dit natuurlijk geenszins geschied om zijn eigen verantwoordelijk heid ook maar iets te verkleinen. De onder stelling van het tegendeel is even onge rijmd als ongemotiveerd. De minister merkt op, dat hij reeds een tusschenweg heeft ingeslagen, namelijk door een ruimere toepassing te geven aan artikel 56, tweede lid, der lager-onderwijswet 1920. Door het inslaan van dezen weg worden excessen voorkomen. Invoering van de 40-schaal zou voor het gewoon lager onderwijs een aantal van ruim 3000 onderwijzers vereischen. hetgeen bij een gemiddeld salaris van 2176 plus 41/2 procent aan pensioensbijdragen in de toekomst een uitgave van rond 7 millioen zou vorderen. Deze verhooging van uitga ven alleen reeds maakt, dat aan de invoe ring van deze schaal niet kan worden ge dacht en dat de vermelding van de bedoel de gedachte niet past in een verband, waar in van een „tusschenweg" gesproken wordt. Tot zijn leedwezen is het den minister op dit oogenblik nog niet mogelijk nadere mededeelingen te doen omtrent de in voor bereiding zijnde regeling voor jonge onder wij zeers. Hij vertrouwt, i^at binnen niet al te langen tijd voorsteden te dezer zake aan de Staten-Generaal kunnen worden voor gelegd. Uit hetgeen de minister heeft opgemerkt, blijkt, dat ook hij het van groot belang WAT ANDERE BLADEN SCHRIJVEN TEGEN DE N. S. B. IS ALLES GEOORLOOFD? In het jongste nummer van het weekblad der N. S. B. „Volk en Vaderland" lezen we het volgende: „Tegen de N. S. B. is alles geoorloofd", zoo schreef het Propaganda-bureau van de R. K. Staatspartij. „Wellicht zullen er doo- den vallen, maar dat hindert niet". De „Gelderlander" schrijft hierbij: „Wij vragen: Wanneer en waar heeft het Propaganda- bureau der R. K. Staatspartij dit geschre ven? Als het inderdaad geschreven zou zijn, in den zin, die er hierboven aan gegeven wordt, dus niet als een uit zijn verband gerukt citaat, zouden wij het natuurlijk ten sterkste afkeuren. Tegen de N. S. B. is niet alles geoorloofd. Zeker niet een schande lijk ophitsend geschrijf, als het N. S. B.- orgaan hierboven aan het Propaganda- bureau der R. K. Staatspartij toeschrijft. De strijd tegen de N.S.B. en in het al gemeen tegen welke dwaling ook moet ten alle tijde gevoerd worden met behoor lijke middelen en in een geest van toena dering en verzoening. Wij verzoeken „Volk en Vaderland" dui delijk de bron aan te geven, waaraan zij bovenstaand citaat heeft ontleend. Doet zij dit niet, of kan zij dit niet, dan zullen wij haar geschrijf als schandelijke laster betitelen". De „Utrechtsche Courant", die eveneens van deze bewering van „Vc-lk en Vader land" melding maakt, schrijft er bij: „Maakt het blad zijn aantijging waar? Drukt het den tekst af van de uitlating van het R.K. propaganda-bureau, in wel ke het iets van deze of dergelijke strekking zou hebben gezegd? Geeft het desnoods en kel de plaats aan, waar die uitlating zou gebezigd zijn, in manifest, brochure, strooi biljet. of wat dan ook? Geenszins. Het nat.-soc. orgaan beroept zich alleen nogmaals op „de hierboven aan gehaalde uitspraak van het R.K.S.P.-pro- paganda-bureau". Wie een ander zulke dingen in de schoe nen schuift, dient zijn bewering te bewij zen. Wil „Volk en Vaderland" zoo goed zijn dat in zijn eerstvolgend no. te doen? We zijn daar bepaald nieuwsgierig naar. Reeds het eerste deel van zijn „citaat" toch is zoodanig strijdig met de katholieke leer, dat een R K. propaganda-bureau, wélk ook. het niet opgezet kan hebben. Zou 't al geoeurd zijn, er ware een storm van verontwaardiging in de heele katho lieke pers opgestoken. En daarvan heugt ons niets. De „Vova" zal dus hebben waar te ma ken, wat ze beweert. Doet ze 't niet, dan is haar eigen woord op haar toepasselijk: Erger dan modder". acht, dat het wetsontwerp betreffende de onderwijzersopleiding spoedig in het Staats blad zal verschijnen. De stelling, dat de grondwet een wette lijke regeling van het openbaar voorbe reidend onderwijs vereischt, wordt door den minister niet voetstoots aanvaard. Het is wel zijn overtuiging, dat, indien de wetgever er toe ever gaat, aan het voor bereidend onderwijs voorwaarden te stel len, het aanbeveling verdient, dat alsdan tevens de financieele gelijkstelling tusschen hef openbaar en het tij zonder voorberei dend onderwijs in de wet wordt voorge schreven. EEN NIEUWE IViARIA-PLAAT. „De Moderne Boekhandel", Leidsche straat 74. Amsterdam, brengt een nieuwe Madonna-afbeelding in den handel, repro ductie naar een schilderij van Pieter Geraedts. De Moeder Gods sluit haar hemelsch Kind behoedzaam en teeder in haar armen, terwijl ze met ingehouden moederweelde beschouwend op Hem neder- ziet. Het Jezuskind is een tweejarig knaapje, met het donkerroode haar, dat de ikono- grafische overlevering Hem gaarne geeft en groote, bezielende oogen, die omhoog schouwen, naar den Vader, Die in de heme len is. Het Kindje is wel het zuiverst ge troffen, al is ook de Moedermaagd nobel van uitdrukking en vol innigheid. Terwijl de huidige schilders meestal een lichte achtergrond prefereeren, aansluitend bij de lichte tinten, die in het moderne woonhuis overheerschen, heeft Geraedts zijn figuren juist tegen een volkomen donker geplaatst, dat aan zijn schilderij een niet te misken nen warmte geeft. Deze warmte wordt nog verhoogd door het brandende rood van Maria's hoofddoek, dat echter in deze overigens zoo traditioneel gehouden voor stelling een tikje opzichtig aandoet. Schil derkunstig lijken mij de schouderpartij en het kleed der Moedermaagd wat al te goed koop behandeld. Maar in z'n geheel is dit een goede, devote plaat, die de godsdiens tige sfeer van het Katholieke gezin op waardige en fijnzinnige wijze zal verhoo- gen. Dr. H. v. R. Francis Sentry. Hakenkruis en Sovjetster. N.V. Thijmfonds 's-Gravenhage 1938. 1.60, geb. 2.20). „Het zijn geen litteraire of apologetische motieven", aldus de redactie van het Thijm fonds in een voorwoord, „die tot de keuze (ter uitgave) van dit manuscript hebben geleid. En wellicht is het niet overbodig eraan toe te voegen, dat het evenmin poli tieke oogmerken zijn geweest. Dit werk is ter publicatie verkozen, niet als een ge schrift van litterair, apologetisch of poli tiek karakter, doch uitsluitend als een do cument van hedendaagsche geschiedenis" Dit boek is inderdaad een document, dat ons plotseling verrassend helder doet zien, op welk terrein de eigenlijke strijd van dezen tijd wordt uitgevochten, en waar de onverwoestbare krachten schuilen", die Europa ten slotte van een dreigende chaos zullen redden. Dit boek is in waarheid een levend stuk Katholicisme, waaraan men terecht de woorden van Augustinus als motto heeft meegegeven: „Bidt voor hen, die gij weerlegt en bestrijdt". „Het is het dagboek (aldus weer de re dactie in haar voorwoord) van een niet- Duitscher, die wegens een deviezen-ver grijp uit naastenliefde in Duitsche gevan genschap raakte, en daardoor in contact kwam het een wereld, die voor buitenstaan ders een mysterie achter ondoordringbare muren is. Dit mysterie te openbaren, niet als een „Greuelmarchen" maar als een met waarheidszin en somwijlen milden humor doorleefden werkelijkheid, is het wezen en de verdienste van dit Journaal eener Ge vangenschap". Terecht besluit de Thijimfondsredaetie met op te merken, dat de beteekenis van deze publicatie staat of valt met haar waarheids- getrouwheid. Zij heeft „zich ervan verge wist, aan de hand van authentieke stukken, dat de schrijver zijn identiteit als gevangene kan bewijzen. En waar zij den auteur on- geconstroleerd tusschen de gevangenismu ren moest achterlaten, daar leidt de onbe vangen, tot in het kinderlijke oprechte toon van het relaas af, dat de schrijver de waar heid en niets dan d. waarheid wenscht te spreken. Zoo groeit uit simpele onopge smukte dagboek tot een kleinen avonturen roman, waarin de tragische zelfkant van een stuk moderne geschiedenis zich weer spiegelt". De onbevooroordeelde lezer zal uit dit boek veel kunnen leeren. Ik bedoel niet zoozeer, dat hij hiermee een volledig beeld heeft van wat er in het Duitschland van heden geschiedt (daarvoor is het terrein, dat bestreken wordt, te beperkt), maar bovenal zal hjj uit dit treffende gedenk schrift kunnen leeren, meer mensch en meer christen te zijn. Dr. H. v. R. „Stijlveranderingen in de Euro- peesche Postzegels met beeltenis van 1840 tot 1938" door A. M. W. J. Hammacher. Uitgave Hoofd bestuur P.T.T. De heer Hammacher heeft in dit 55 blad zijden tellende boekjet de postzegels be zien als cultureel document. Niet alleen het mooi of leelijk van een bepaalden post zegel, maar ook den tijd, waaruit deze post zegel stamt en de tijdgeest, die er uit spreekt, wordt door den schrijver in be schouwing genomen. Zoo weet hij de be langstelling van den lezer te wekken voor. wat wij zouden kunnen noemen, den groei van den postzegel en het toenemend aan deel, dat de kunstenaars daarin kregen. Groei ook in maatschappelijk opzicht, waar de postzegel benut werd voor de staatkun dige propaganda (o.m. in Italië en Rus land) of zooals ten onzent- en met veel succes cultureele en sociale doeleinden ging dienen. Zoo is ontstaan een bepaalde postzegel kunst, die nog jong is. Een blik, slechts weinige jaren terug, roept waardeering wakker voor het thans door onze kunste naars bereikte. Aan de hand van een 74-tal afbeeldin gen onderwerpt de schrijver de b innen - en buitenlandsche postzegels aan een aesthe tische beoordeeling. Men leert daardoor de postzegels met een ander oog bezien dan de gebruiker of philatelist dit in den regel doet. De prijs van het boekje bedraagt 1.— en het kan worden besteld bij de post kantoren. Uitgesproken: L. Th. de Bruyn, vrachtrijder, Rotterdam. Itgliaanschestraat 34a; cur. Mr. R. J. M h Brouwers, Rotterdam. Cornelis Deelen, Rotterdam, Meubelstr. 23; cur. Mr. F. J. Kranenburg, Rotterdam. Johanna Maria Margaretha Oppermans, zonder beroep, Rotterdam, Rochussenstr. 215a; cur. mr. H. de Bie Jr.. Rotterdam. Berend Verschoor, gemeente-ambtenaar, Rotterdam, Bijlwerffstraat 35b, cur. mr. A. Bouman, Rotterdam. N. V. „De Overdekte", ten doel hebben de de verkrijging enz. van aandeelen in baden en zweminrichtingen enz. gevestigd te Haarlem en aldaar kantoor houdende aan het Wilsonplein 9 rood (Procureur Mr. Dr. A. F. H. Schreurs te Haarlem). Ver hoor Zaterdag 15 April 1939 des v.m. 9.45 uur in het Paleis van Justitie te Haarlem, Jansstraat 81, alvorens beslist wordt om trent het definitief verleenen van de ge vraagde surséance. Bewindvoerder Mr. J. Hoog, Haarlem. De normale beleefdheid Geldt zeker ook voor het Ontwerp tot bescherming van ckn arehitectentitel in voorbereiding. Het vraagjtuk der spelling. De kwestie van de subsidieering van het Bijz Hooger onderwijs. Ver laging leerlingenschaal om financieele redenen niet mogelijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1939 | | pagina 7