De buitenlandsche politiek van
Nederland.
Nieuwe uitgaven
FAILLISSEMENTEN
Minister van Om K. en W.
verdedigt zijn beleid
DINSDAG 7 FEBRUARI 1939
DE LEtCSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
Aan de memorie van antwoord in zake
de begrooting van buitenlandsche zaken
voor 1939 wordt het volgende ontleend:
De Volkenbond
Wil er van een Volkenbond sprake zijn,
dan is het niet voldoende, dat de wensch
tot handhaving van een internationale
rechtsorde bij een deel der staten en
dan nog meest kleinere aanwezig zij,
maar dan moet die geest algemeen zijn.
Als de ervaring leert, dat zulks niet het
geval isen dat, vooral bij groote mogendhe
den, de wil tot het handhaven van een in
ternationale rechtsorde ontbreekt, is er voor
de kleine staean slechts één conclusie mo
gelijk: te constateeren, dat het oogenblik
voor de verwezenlijking der volkenbond-
gedachte nog niet is aangebroken. Den
kleinen mogendheden te verwijten, dat zij
deze conclusie hebben getrokken, komt
den minister ten eenenmale onjuist voor.
Het ware een struisvogelpolitiek geweest,
indien de kleine mogendheden, zich reken
schap ervan gevende dat de politiek der
groote mogendheden zich in het algemeen
niet door de volkenbondsbeginselen laat
leiden, harerzijds waren voortgegaan, de
verwezenlijking dezer beginselen niette
min als grondslag van haar buitenlandsch
beleid te aanvaarden. Ook de Nederland-
sche regeering heeft, noodgedwongen, haar
politiek bij deze ontwikkeling der feiten
moeten aanpassen.
De minister deelt de opinie, dat doelbe
wust moet worden gestreefd naar de in
standhouding van het instituut van den
Volkenbond. De politiek van de Nederland-
sche regeering, die juist er naar streeft om
d- gevaren, die het Volkenbondslidmaat
schap onder de huidige constellatie voor de
kleine mogendheden zou kunnen mede
brengen, te ondervangen op andere wijze
dan door den bond den rug toe te keeren,
geeft hiervan blijk. Ook de regeering acht,
naar zij bij herhaling heeft doen blijken.
De veiligheid der kleine staten het best ge
waarborgd door een deugdelijk stelsel van
collectieven bijstand.
Gaarne geeft de minister dan ook op
nieuw de verzekering, dat de regeering el
ke gelegenheid zal aangrijpen om te komen
tot een herleving van dit beginsel.
Nederland en Duitsch-
land
Het belang van goede betrekkingen met
Duitschland met nadruk door eenige leden
bepleit, behoefde der regeering zeker niet
te worden voorgehouden. Zij is er zich ten
volle van bewust dat, afgescheiden van
overwegingen van internationaal gemeen
schapsgevoel, hetwelk ook in ons volk als
traditie leeft, Nederland's zakelijke positie
in de wereld te allen tijde zoowel waarborg
als beweegreden zal vormen voor het stre
ven naar een goed.
Verstandhouding tot andere mogendhe
den en met name ook tot Duitschland. Dat
omgekeerd dit streven ten opzicht van Ne
derland ook aan Duitsche zijde bestaat, zag
de regeering met voldoening en waardee
ring bevestigd in de jongste rede van den
rijkskanselier.
Evenzeer overbodig v/as het dan ook van
den kant der bovenbedoelde leden er op
aan te dringen „dat van de zijde der regee
ring zou worden tegengegaan al datgene
wat die betrekkingen kan vertroebelen".
Dat bedoelde leden, ter motiveering van
die aandrang (welke overigens alleen be
trekking hebben kan op datgene wat de re
geering zou vermogen tegen te gaan),
wijzen op den indruk, welken het verbod
van den Nederlandsch-Duitschen voetbal
wedstrijd te Rotterdam in de Duitsche pers
gemaakt heeft, getuigt niet van begrip voor
het toch zoo duidelijk aangewezen stand
punt dat de Nederlandsche overheid, be
zield met Nederlandsche opvattingen van
gastvrijheid, had in te nemen. Immers is
het verbod louter ingegeven door den ern-
stigen wensch om, door preventief ingrij
pen, elke onaangename bejegening, welke
aan gasten van Nederland onder den ver-
schen indruk van buiten Nederland ge
beurde feiten door daden of uitingen van
niet te voren aanwijsbare individuen ten
deel zou kunnen vallen, te voorkomen.
Dat een groot aantal leden met beter be
grip voor het Nederlandsch standpunt aan
leiding heeft kunnen vinden ten dezen van
instemming met deze opvatting blijk te ge
ven, strekt haar tot voldoening, te meer,
daar de motiveering dezer instemming ge
tuigde van denzelfden wensch, om de be
trekkingen met den buurstaat voor versto
ring te bewaren.
Wat deze leden in hun repliek aan eerst-
bedoelden opmerken over de houding dier
genen in den lanae, die zich, zelfs tot in het
Nederlandsche parlement toe, beijveren, in
Duitschland verkeerde voorstellingen te
wekken ten opzichte van de bedoelingen,
welke bij de regeeringsmaatrègelen in het
algemeen, en bij het uitvaardigen van
meervermeld verbod in het bijzonder, heb
ben voorgezeten, heeft de volledige instem
ming van den minister.
Elk weldenkende moet dit bedrijf ver-
oordeelen.
Meer schade dan zij wellicht zelf
vermoeden, doen echter ook zij, die, al
dan niet moedwillig, de grenzen over
schrijden van de critiek, welke in een
tijd van tegen elkander botsende en el
kander onderling uitsluitende politieke
ideologieën en hare practische conse
quenties op zichzelf onvermijdelijk is.
Jammerlijk schieten dezulken tekort in
die wijze matiging, welke juist nu ge
boden is, wil ooit een normaal interna
tionaal verkeer tusschen landen en vol
ken zich kunnen herstellen, een ideaal,
dat altijd aan de regeering voor oogenen
zal blijven staan.
Mogen beide groepen de regeering soms
bemoeilijken in haar onveranderd streven
om goede betrekkingen te onderhouden
met een staat, welks politieke ideologie nu
eenmaal tegengesteld is aan de Nederland
sche, zoo weet zij dat dit streven in over
eenstemming is met het hiervoren reeds in
herinnering gebrachte internationaal ge
meenschapsgevoel van het Nederlandsche
volk, dat geenszins blind is voor de om
standigheden, waaronder Duitschland zich
na de voltrekking van het oorlogslot we
derom heeft opgericht. De regeering zal,
volhardende in haar gedragslijn, er dan te
eerder op mogen rekenen dat de bevoegde
Duitsche organen de middelen zullen bezi
gen, die hun ten dienste staan, opdat in de
publieke uitingsvormen, waarover men in
Duitschland beschikt, niet voorstellingen
omtrent Nederland een plaats vinden, die
met met de waarheid overeenstemmen,
iets waartegen ons land even gegronde be
denkingen heeft als weïk ander land ook.
Afzien aan Duitsche zijde van het afgaan
op bronnen, waarvan het troebel karakter
bekend is als uitgangspunt van daarom
onvermijdelijk onjuiste beoordeelingen, is
daarbij een eerste vereischte.
Aan de Memorie van Antwoord inzake
de begrooting van het departement van on
derwijs, kunsten en wetenschappen voor
1939 wordt o.m. ontleend:
Verschillende leden waren niet voldaan
over het door den minister gevoerde be
leid. Tal van punten, welke de volle aan
dacht verdienen, worden, naar zij meenen,
niet tot oplossing gebracht.
Dit oordeel in zijn algemeenheid be
vreemdt den minister, omdat de feitelijke
basis voor de geschetste houding ontbreekt.
De vraag, hoe het zevende en achtste
leerjaar moet worden ingericht voor leer
lingen, die geen ander dan gewoon lager
onderwijs volgen, is in ernstige studie.
Met zijn ambtgenoot van sociale zaken
is de minister gezet bezig een voorziening
te zoeken, die aan de jeugdwerkloosheid
tegemoet komt en waarbij ook bezitters
van de onderwijzers-acte arbeid zullen
kunnen vinden. V
Op het terrein vm> kunsten en weten
schappen wordt een ontwerp tot bescher
ming van den arehitectentitel voorbereid.
De minister acht zeer wel verklaarbaar,
dat men weinig behoefte gevoelt om zich
over zijn beleid in een breed debat met den
minister te begeven. Mochten echter de
hier aan het woord zijnde leden niet het oog
hebben op het geheel der paedagogische
en cultureele onderwerpen, die aan de zorg
van den minister zijn toevertrouwd, doch
uitsluitend denken aan voorzieningen,
waarmede belangrijke geldsommen zijn ge
moeid, dan is ook hij van oordeel, dat voor
het huidig -tijdsgewricht een uitvoerige be
spreking weinig baat kan brengen.
Een wetsontwerp met betrekking tot de
schrijfwijze der Nederlandsche taal is ge
reed en wordt thans, aangezien het ook
voor het Rijk over zee zal gelden, toege
zonden aan de daartoe aangewezen instan
ties in Nederlandsche Oost-Indië, Suriname
en Curasao.
Algemeene reden tot klacht over de
„qualiteit" der onderwijzers bestaat er naar
de overtuiging van den minister niet, al
heeft hij metterdaad getoond, dat hij de op
leiding van de onderwijzers niet in over
eenstemming acht te zijn met de eischen,
die daaraan, ook in dezen tijd, in redelijk
heid gesteld mogen en moeten worden.
De vraag, of het Fransch in de school
voor gewoon lager onderwijs weer kan
worden toegelaten, kan aan de orde komen
bij een herziening der lager-onderwijswet.
Ook de minister betreurt, dat hij nog
geen voorstel heefl kunnen doen tot wij
ziging van de regeling der college-gelden,
omdat ook hem de bestaande regeling niet
bevredigend voorkomt.
Dat hij een oplossing zoekt in een rege
ling, welke het rijk geen geld zal kosten
en toch het gewenschte resultaat zal heb
ben is onjuist. Terugkeer tot de oude rege
ling zou een mindere ontvangst van onge
veer 370.000.—. beduiden.
De bepalingen van de hooger-onderwijs-
wet ten aanzien van de bijzondere hoog
leeraren vragen ook naar het oordeel van
den minister herziening. Hij heeft deze dan
ook in voorbereiding genomen en vertrouwt
binnen afzienbaren tijd aan de Staten-
Generaal een ontwerp te kunnen aanbie
den ter wijziging en aanvulling van de
hooger-onderwijswet.
Ten opzichte van de subsidieering van
het bijzondere hooger onderwijs handhaaft
de regeering haar meer dan eenmaal uit
gesproken meening, dat een discussie over
dit onderwerp geen aanbeveling verdient,
omdat zij zuiver academisch zijn zoude,
zoolang de huidige budgetaire toestand
duurt.
Intusschen heeft de Tweede Kamer in
derdaad zich in beginsel voor subsidieering
van de Katholieke economische school te
Tilburg uitgesproken, zij het ook, dat zij
Nederland en België
Te midden van zoovele internationale
tegenstellingen is het ongetwijfeld hoogst
wenschelijk, dat landen als België en Ne
derland, die, op een zeer belangrijk punt
in West-Europa gelegen, de erfgoederen die
hun z;jn toevertrouwd ongerept bewaard
willen zien en overtuigd zijn daarmede
naast hun eigen belang ook een algemeen
belang te dienen, in de beste verstandhou
ding van goede buurschap leven. Zulks be
hoeft volstrekt geen uitdrukking te vinden
in militaire afspraken, welke dan ook,
waarvan geen sprake is. Wat de uitlating
van de minister dienaangaande in de Twee
de Kamer betreft, zij ter verheldering op
gemerkt dat de woorden „op het oogen
blik" niet in engen zin moeten worden op
gevat. Hij bedoelde daarmede slechts tot
uitdrukking te brengen, dat, zoolang de
verhoudingen in Europa in wezen blijven
zooals zij zijn (voor een onbekende toe
komst kan hij zich niet binden), de quaes-
tie van militaire samenwerking tusschen
Nederland en België niet actueel is. De mi
nister kan niet verklaren dat het bezoek
van den Koning der Belgen meer uitzicht
heeft geopend dan tevoren bestond op op
lossing van de hangende quaesties met Bel
gië in verband met herziening van de schei
dingsregeling van 1839. Wel is er reden aan
tp nemen, dat de sfeer, waarin die quaes
ties mocht het gelukken eenmaal een
grondslag te vinden voor onderhandelin
genzullen kunnen worden behandeld,
een zal zijn van vriendschap. Dat enkelin
gen in België nog annexionistische gevoe
lens hebben, doet hieraan niet af., hun in
vloed is gering.
in beginsel geweigerd heeft het geld voor
deze subsidieering aan te wijzen.
Bij de voorbereiding der begrooting
hoofdstuk 6 voor het dienstjaar 1940 zal de
regeering zich overeenkomstig de toelich
ting van het amendement-Moller, omtrent
den post beraden.
Aan middelbare scholen voor meisjes,
die niet voldoen aan de eischen, gesteld aan
hoogere burgerscholen voor meisjes, wordt
geen subsidie verleend. Dat dit een onge-
wenschte toestand is, beaamt de minister
en hij zal niet nalaten daarin verandering
te brengen, zoodra de omstandigheden dit
gedoogen.
De kwestie van een mogelijk verbod van
arbeid in ondernemingen door 14- en 15-
jarige meisjes'is nog in behandeling bij
de rijkscommissie van advies inzake het
vraagstuk van de werkloosheid onder de
jeugd. Naar de minister meent te weten,
kan het advies van deze commissie eerlang
worden tegemoet gezkn. Daarna zal hier
over de hooge raad van arbeid nog worden
gehoord.
Bij de behandeling van de ontwerp-be-
grooting in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal heeft de ministei eenige malen te
kennen gegeven hoe zeer hij het betreurt,
dat het hem niet mogelijk is een voorstel tot
verlaging van de leerlingenschaal te doen.
Over de groote wenschelij k'heid van ver
laging dier schaal bestaat er tusschen den
minister en wien ook geen verschil van
meening. De minister heeft dit reeds bij
herhaling gezegd. Slechts omtrent de fi
nancieele mogelijkheid van verlaging der
schaal in de huidigt bidgetaire omstandig
heden bestaat verschil van inzicht. Het valt
daarbij op, dat zij, die op oogenblikkelijke
verlaging van de leerlingenschaal aandrin
gen, als regel in gebreke blijven om aan
te toonen, op welke wijze de middelen daar
voor kunnen worden gevonden. En, indien
al eens een middel wordt aangegeven, blijkt
bij onderzoek, dat, zoo het denkbeeld niet
al reeds om andere redenen moet worden
afgewezen, de aangegeven gedachte slechts
een fractie oplevert van het benoodigde
bedrag.
De minister is er zich ten volle van be
wust, dat hij voor den tegenwoordigen toe
stand verantwoordelijkheid draagt Hij
wenscht zich aan deze verantwoordelijkheid
zeker 'niet te onttrekken. Indien hij er op
heeft gewezen, dat ten deze kabinetspol «tiefe
wordt gevoerd, is dit natuurlijk geenszins
geschied om zijn eigen verantwoordelijk
heid ook maar iets te verkleinen. De onder
stelling van het tegendeel is even onge
rijmd als ongemotiveerd.
De minister merkt op, dat hij reeds een
tusschenweg heeft ingeslagen, namelijk door
een ruimere toepassing te geven aan artikel
56, tweede lid, der lager-onderwijswet 1920.
Door het inslaan van dezen weg worden
excessen voorkomen.
Invoering van de 40-schaal zou voor het
gewoon lager onderwijs een aantal van
ruim 3000 onderwijzers vereischen. hetgeen
bij een gemiddeld salaris van 2176 plus
41/2 procent aan pensioensbijdragen in de
toekomst een uitgave van rond 7 millioen
zou vorderen. Deze verhooging van uitga
ven alleen reeds maakt, dat aan de invoe
ring van deze schaal niet kan worden ge
dacht en dat de vermelding van de bedoel
de gedachte niet past in een verband, waar
in van een „tusschenweg" gesproken wordt.
Tot zijn leedwezen is het den minister op
dit oogenblik nog niet mogelijk nadere
mededeelingen te doen omtrent de in voor
bereiding zijnde regeling voor jonge onder
wij zeers. Hij vertrouwt, i^at binnen niet al
te langen tijd voorsteden te dezer zake aan
de Staten-Generaal kunnen worden voor
gelegd.
Uit hetgeen de minister heeft opgemerkt,
blijkt, dat ook hij het van groot belang
WAT ANDERE BLADEN
SCHRIJVEN
TEGEN DE N. S. B. IS ALLES
GEOORLOOFD?
In het jongste nummer van het weekblad
der N. S. B. „Volk en Vaderland" lezen we
het volgende:
„Tegen de N. S. B. is alles geoorloofd",
zoo schreef het Propaganda-bureau van de
R. K. Staatspartij. „Wellicht zullen er doo-
den vallen, maar dat hindert niet".
De „Gelderlander" schrijft hierbij:
„Wij vragen:
Wanneer en waar heeft het Propaganda-
bureau der R. K. Staatspartij dit geschre
ven?
Als het inderdaad geschreven zou zijn,
in den zin, die er hierboven aan gegeven
wordt, dus niet als een uit zijn verband
gerukt citaat, zouden wij het natuurlijk ten
sterkste afkeuren. Tegen de N. S. B. is niet
alles geoorloofd. Zeker niet een schande
lijk ophitsend geschrijf, als het N. S. B.-
orgaan hierboven aan het Propaganda-
bureau der R. K. Staatspartij toeschrijft.
De strijd tegen de N.S.B. en in het al
gemeen tegen welke dwaling ook moet
ten alle tijde gevoerd worden met behoor
lijke middelen en in een geest van toena
dering en verzoening.
Wij verzoeken „Volk en Vaderland" dui
delijk de bron aan te geven, waaraan zij
bovenstaand citaat heeft ontleend.
Doet zij dit niet, of kan zij dit niet, dan
zullen wij haar geschrijf als schandelijke
laster betitelen".
De „Utrechtsche Courant", die eveneens
van deze bewering van „Vc-lk en Vader
land" melding maakt, schrijft er bij:
„Maakt het blad zijn aantijging waar?
Drukt het den tekst af van de uitlating
van het R.K. propaganda-bureau, in wel
ke het iets van deze of dergelijke strekking
zou hebben gezegd? Geeft het desnoods en
kel de plaats aan, waar die uitlating zou
gebezigd zijn, in manifest, brochure, strooi
biljet. of wat dan ook?
Geenszins. Het nat.-soc. orgaan beroept
zich alleen nogmaals op „de hierboven aan
gehaalde uitspraak van het R.K.S.P.-pro-
paganda-bureau".
Wie een ander zulke dingen in de schoe
nen schuift, dient zijn bewering te bewij
zen. Wil „Volk en Vaderland" zoo goed
zijn dat in zijn eerstvolgend no. te doen?
We zijn daar bepaald nieuwsgierig naar.
Reeds het eerste deel van zijn „citaat"
toch is zoodanig strijdig met de katholieke
leer, dat een R K. propaganda-bureau,
wélk ook. het niet opgezet kan hebben.
Zou 't al geoeurd zijn, er ware een storm
van verontwaardiging in de heele katho
lieke pers opgestoken. En daarvan heugt
ons niets.
De „Vova" zal dus hebben waar te ma
ken, wat ze beweert.
Doet ze 't niet, dan is haar eigen woord
op haar toepasselijk: Erger dan modder".
acht, dat het wetsontwerp betreffende de
onderwijzersopleiding spoedig in het Staats
blad zal verschijnen.
De stelling, dat de grondwet een wette
lijke regeling van het openbaar voorbe
reidend onderwijs vereischt, wordt door
den minister niet voetstoots aanvaard.
Het is wel zijn overtuiging, dat, indien
de wetgever er toe ever gaat, aan het voor
bereidend onderwijs voorwaarden te stel
len, het aanbeveling verdient, dat alsdan
tevens de financieele gelijkstelling tusschen
hef openbaar en het tij zonder voorberei
dend onderwijs in de wet wordt voorge
schreven.
EEN NIEUWE IViARIA-PLAAT.
„De Moderne Boekhandel", Leidsche
straat 74. Amsterdam, brengt een nieuwe
Madonna-afbeelding in den handel, repro
ductie naar een schilderij van Pieter
Geraedts. De Moeder Gods sluit haar
hemelsch Kind behoedzaam en teeder in
haar armen, terwijl ze met ingehouden
moederweelde beschouwend op Hem neder-
ziet. Het Jezuskind is een tweejarig knaapje,
met het donkerroode haar, dat de ikono-
grafische overlevering Hem gaarne geeft
en groote, bezielende oogen, die omhoog
schouwen, naar den Vader, Die in de heme
len is. Het Kindje is wel het zuiverst ge
troffen, al is ook de Moedermaagd nobel
van uitdrukking en vol innigheid. Terwijl
de huidige schilders meestal een lichte
achtergrond prefereeren, aansluitend bij de
lichte tinten, die in het moderne woonhuis
overheerschen, heeft Geraedts zijn figuren
juist tegen een volkomen donker geplaatst,
dat aan zijn schilderij een niet te misken
nen warmte geeft. Deze warmte wordt nog
verhoogd door het brandende rood van
Maria's hoofddoek, dat echter in deze
overigens zoo traditioneel gehouden voor
stelling een tikje opzichtig aandoet. Schil
derkunstig lijken mij de schouderpartij en
het kleed der Moedermaagd wat al te goed
koop behandeld. Maar in z'n geheel is dit
een goede, devote plaat, die de godsdiens
tige sfeer van het Katholieke gezin op
waardige en fijnzinnige wijze zal verhoo-
gen.
Dr. H. v. R.
Francis Sentry. Hakenkruis en
Sovjetster. N.V. Thijmfonds
's-Gravenhage 1938. 1.60, geb.
2.20).
„Het zijn geen litteraire of apologetische
motieven", aldus de redactie van het Thijm
fonds in een voorwoord, „die tot de keuze
(ter uitgave) van dit manuscript hebben
geleid. En wellicht is het niet overbodig
eraan toe te voegen, dat het evenmin poli
tieke oogmerken zijn geweest. Dit werk is
ter publicatie verkozen, niet als een ge
schrift van litterair, apologetisch of poli
tiek karakter, doch uitsluitend als een do
cument van hedendaagsche geschiedenis"
Dit boek is inderdaad een document, dat
ons plotseling verrassend helder doet zien,
op welk terrein de eigenlijke strijd van
dezen tijd wordt uitgevochten, en waar de
onverwoestbare krachten schuilen", die
Europa ten slotte van een dreigende chaos
zullen redden. Dit boek is in waarheid een
levend stuk Katholicisme, waaraan men
terecht de woorden van Augustinus als
motto heeft meegegeven: „Bidt voor hen,
die gij weerlegt en bestrijdt".
„Het is het dagboek (aldus weer de re
dactie in haar voorwoord) van een niet-
Duitscher, die wegens een deviezen-ver
grijp uit naastenliefde in Duitsche gevan
genschap raakte, en daardoor in contact
kwam het een wereld, die voor buitenstaan
ders een mysterie achter ondoordringbare
muren is. Dit mysterie te openbaren, niet
als een „Greuelmarchen" maar als een met
waarheidszin en somwijlen milden humor
doorleefden werkelijkheid, is het wezen en
de verdienste van dit Journaal eener Ge
vangenschap".
Terecht besluit de Thijimfondsredaetie met
op te merken, dat de beteekenis van deze
publicatie staat of valt met haar waarheids-
getrouwheid. Zij heeft „zich ervan verge
wist, aan de hand van authentieke stukken,
dat de schrijver zijn identiteit als gevangene
kan bewijzen. En waar zij den auteur on-
geconstroleerd tusschen de gevangenismu
ren moest achterlaten, daar leidt de onbe
vangen, tot in het kinderlijke oprechte toon
van het relaas af, dat de schrijver de waar
heid en niets dan d. waarheid wenscht te
spreken. Zoo groeit uit simpele onopge
smukte dagboek tot een kleinen avonturen
roman, waarin de tragische zelfkant van
een stuk moderne geschiedenis zich weer
spiegelt".
De onbevooroordeelde lezer zal uit dit
boek veel kunnen leeren. Ik bedoel niet
zoozeer, dat hij hiermee een volledig beeld
heeft van wat er in het Duitschland van
heden geschiedt (daarvoor is het terrein,
dat bestreken wordt, te beperkt), maar
bovenal zal hjj uit dit treffende gedenk
schrift kunnen leeren, meer mensch en
meer christen te zijn.
Dr. H. v. R.
„Stijlveranderingen in de Euro-
peesche Postzegels met beeltenis
van 1840 tot 1938" door A. M. W.
J. Hammacher. Uitgave Hoofd
bestuur P.T.T.
De heer Hammacher heeft in dit 55 blad
zijden tellende boekjet de postzegels be
zien als cultureel document. Niet alleen
het mooi of leelijk van een bepaalden post
zegel, maar ook den tijd, waaruit deze post
zegel stamt en de tijdgeest, die er uit
spreekt, wordt door den schrijver in be
schouwing genomen. Zoo weet hij de be
langstelling van den lezer te wekken voor.
wat wij zouden kunnen noemen, den groei
van den postzegel en het toenemend aan
deel, dat de kunstenaars daarin kregen.
Groei ook in maatschappelijk opzicht, waar
de postzegel benut werd voor de staatkun
dige propaganda (o.m. in Italië en Rus
land) of zooals ten onzent- en met veel
succes cultureele en sociale doeleinden
ging dienen.
Zoo is ontstaan een bepaalde postzegel
kunst, die nog jong is. Een blik, slechts
weinige jaren terug, roept waardeering
wakker voor het thans door onze kunste
naars bereikte.
Aan de hand van een 74-tal afbeeldin
gen onderwerpt de schrijver de b innen -
en buitenlandsche postzegels aan een aesthe
tische beoordeeling. Men leert daardoor de
postzegels met een ander oog bezien dan
de gebruiker of philatelist dit in den regel
doet.
De prijs van het boekje bedraagt 1.—
en het kan worden besteld bij de post
kantoren.
Uitgesproken:
L. Th. de Bruyn, vrachtrijder, Rotterdam.
Itgliaanschestraat 34a; cur. Mr. R. J. M
h Brouwers, Rotterdam.
Cornelis Deelen, Rotterdam, Meubelstr.
23; cur. Mr. F. J. Kranenburg, Rotterdam.
Johanna Maria Margaretha Oppermans,
zonder beroep, Rotterdam, Rochussenstr.
215a; cur. mr. H. de Bie Jr.. Rotterdam.
Berend Verschoor, gemeente-ambtenaar,
Rotterdam, Bijlwerffstraat 35b, cur. mr.
A. Bouman, Rotterdam.
N. V. „De Overdekte", ten doel hebben
de de verkrijging enz. van aandeelen in
baden en zweminrichtingen enz. gevestigd
te Haarlem en aldaar kantoor houdende
aan het Wilsonplein 9 rood (Procureur Mr.
Dr. A. F. H. Schreurs te Haarlem). Ver
hoor Zaterdag 15 April 1939 des v.m. 9.45
uur in het Paleis van Justitie te Haarlem,
Jansstraat 81, alvorens beslist wordt om
trent het definitief verleenen van de ge
vraagde surséance. Bewindvoerder Mr. J.
Hoog, Haarlem.
De normale beleefdheid
Geldt zeker ook voor het
Ontwerp tot bescherming van ckn arehitectentitel in voorbereiding.
Het vraagjtuk der spelling. De kwestie van de subsidieering van het
Bijz Hooger onderwijs. Ver laging leerlingenschaal om financieele
redenen niet mogelijk.