OPRUIMINGSWERK
TE MARSEILLE.
Tot besluit van den grooten Legerdag, welke te Soerabaja is gehouden, vond
een défilé der troepen voor den Legercommandant, generaal-majoor Boerstra,
plaats
Bandenpech. Tijdens oefeningen van het Ned. Indische Leger aan Java's kust
sprong een der rupsbanden van een tank. Het „plakken" van den band was
echter het werk van slechts enkele minuten
Z. K. H. Prins Bernhard zal enkele lessen aan de Hoogere Krijgsschool
te Den Haag gaan volgen, in verband waarmede Hij Woensdag de
openingsbijeenkomst van den cursus bijwoonde. De directeur der
Hoogere Krijgsschool, schput-bij-nacht C. E. L. Helfrich, begroet den
Prins
Een driewerf hoera op Ypenburg voor Hein Schmidt Crans, die
Woensdag zijn 20-jarig jubileum als aviateur vierde
Nacht en dag wordt het opruimingswerk van het door den
catastrophalen brand vernielde warenhuis te Marseille voortgezet.
Het werk in den nacht
De toestand in Palestina. Een gedeelte van de stad Miar werd
door de Engelsche genie opgeblazen, toen Arabische scherp-
schutters er door de bevolking schuilgehouden werden en de
wapenen niet werden uitgeleverd. Een groot aantal verdachten
werd naar een concentratiekamp overgebracht
FEUILLETON
CHANTAGE
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
38)
„Hoe lang na dat teekenen gebeurde dat
ongeval", vroeg Collingwood.
„Het kan een tien of twaalf minuten ge
weest zijn", zeide Cobroft, „zoover ik me
«an herinneren. Even nadat ik uit het pri-
vé-kantoor gekomen was, kwam Gaukrod-
ger er alleen uit en stond te kijken, hoe
de schoorsteenbouwer naar beneden klom.
De andere stond daar op hem te wachten.
Dan ging hij terug en riep mijnheer Mal-
lathorpe en Marshal en met zijn drieën gin
gen ze naar beneden en de binnenplaats
over. Daar stonden ze even te praten en
toen gebeurde het."
Collingwood dacht na. Als het werkelijk
het testament geweest was, wat Cobcroft
had zien teekenen, waar konden de af
schriften dan heen gevlogen zijn? Per post
weggezonden was hoogst onwaarschijnlijk.
Als Mallathorpe ze in zijn zak gestoken
had, zouden ze daar gevonden zijn na zijn
dood. Als ze in het privé-kantoor geble
ven waren
„En u weet zeker, dat alle laden en kas
ten doorsnuffeld zijn, na het overlijden",
vroeg hij.
„En of", zei Cobcroft. „Daar heb ik zelf
bij geholpen. Er is geen oude vrachtbrief
of quitantie, die niet goed doorgezien en
opengevouwen is. Neen, ik geloof einde
lijk ook maar dat het document onmid
dellijk per post verzonden is door den jon
gen."
Collingwood ging hier verder niet op door
en drentelde weg. Maar hij peinsde lang
en ernstig dien avond en kwam tot een
soort resultaat. Ten eerste: Wat Cobcroft
had zien teekenen, was Jan Mallathorpe's
testament. Ten tweede: Mallathorpe had 't
zelf gemaakt en al was het ongewoon, er
ook nog een afschrift van gemaakt. Ten
derde: Jan Mallathorpe had naar alle
waarschijnlijkheid het stuk in het kaar-
tenzakje van de Geschiedenis van Bar-
ford gestoken dat op zijn kantoor lag voor
dat hij naar buiten ging om met den
schoorsteen'bouwer te spreken. Ten vierde:
Dat stuk had Linford Pratt in handen ge
kregen via Antoon Bartle.
Maar nu kwam de groote vraag. Wat
stond er in dat testament? En waar was
het afschrift? Hij was nog niet klaar met
het construeeren van een antwoord, toen
hij 's middags naar Eldrick's kantoor ging
om de beloofde bespreking te houden met
hem en Byner.
HOOFDSTUK XX.
De Groene Kan.
De reden waarom Byner zijn adverten
tie in de drie Barfordsche bladen had doen
herhalen was, dat hij Pratt aan het ver
stand wilde brengen, dat het onderzoek
naar Parrawhite grondig en hardnekkig
zou zijn. En ook, dat er meer dan één naar
den verloren klerk zocht. Het kon haast
niet missen, dat Pratt Eldrick's annonce
ook gezien had, en nu zag hij de zijne weer.
Hij verdacht Pratt er van dat hij Eldrick
maar de halve waarheid had gezegd en dat
Pratt niets liever zou hebben dan dat Par-
rawhite's naam nooit meer genoemd zou
worden. De advertenties zouden hem dui
delijk maken, dat hij daar niet op rekenen
kon, de nieuwe advertentie in vette let
ters in alle drie de kranten, zouden hem
wel even doen schrikken.
En dan, bepeinsde Byner, zullen we zien
v/at hij doet. Ondertusschen wilde hij zeli
ook wat doen en hij begon daar onmiddel
lijk mee op den morgen na zijn aankomst
te Barford.
Byner had het verhaal van Pickard over
zijn zaken met Parrawhite en over den
laatsten avond, waarop de verdwenen man
gezien was met de grootste aandacht ge
volgd. Hij was tot de overtuiging gekomen,
dat de waard van de Groene Kan eerlijk,
hoewel misschien grof berekenend,
was. Ook geloofde hij, dat Parrawhite wer
kelijk van plan was geweest, terug te ko
men met die 400 gulden, het was in zijn
eigen belang dat te doen. Want, zoo rede
neerde Byner verder, de stand van zaken
was waarschijnlijk als volgt. Pratt kende
een geheim dat hem groot geldelijk voor
deel opleverde. Parrawhite was daar ook
achter gekomen en zoog Pratt uit. Maar
om dat te kunnen doen, moest hij in Bar
ford blijven en de schuld aan den waard
vergalde hem zijn rustig verblijf aldaar.
Hij moest Pickard dus zien te betalen. By
ner meende dus, dat hij vast besloten was,
om het geld op den avond van den 23sten
November van Pratt losgekregen te heb
ben, naar de Groene Kan terug te komen.
In zijn opinie'draaide de heeel zaak om de
ze vraag: Had Parawhite Pratt ontmoet,
wat vond er tijdens die ontmoeting plaats
en wat was de oorzaak, dat Parrawhite
zich niet aan zijn afspraak met Pickard
hield.
Zoo peinzend zat Byner onmiddellijk na
het ontbijt in de stadstram, die hem van
het plein langs hooge weverijen en zware
pakhuizen stijl omhoog voerde naar de
heuvels boven de stad. Vanaf het eind
punt wandelde hij v.erdei' door het uiterst
karakteristieke landschap. Onder hem la
gen de daken, torens en koepels van Bar
ford in een sluier van grijzen rook. Rond
om strekte zich het ongelijke ruwe heu
velland uit met de tallooze steengroeven,
zooals Eldrick hem gezegd had. Daar waar
vier wegen samen kwamen stonden een
paar huisjes aaneengerijd, het grootste huis
onderscheidde zich doordat er in den voor
tuin een stevige staak geplant was, waar
aan een uithangbord bengelde. In fel
groene kleuren was er een hooge kan op
geschilderd. Byner richtte zijn schreden
hierheen, ging de hall binnen en stond plots
tegenover Pickard. Deze wenkte hem, een
klein spreekkamertje binnen te gaan. „Mor-
rege mijnheer", zei hij. „Hier is het vei
lig. As de vrouw of een van de meiden u
ziet, is u reiziger voor een brouwerij of
zoo iets. Komt u eens rond kijke?"
„Ik zou graag de plaats eens zien, waar
Parawhite zeide, Pratt te zullen opwach
ten", zeide Byner. „Misschien wilt u wel
zoo vriendelijk zijn, ze mij te wijzen?"
„Zeker, zeker, met alle soorten van ge
noegen", haastte zich Pickard. „Maar, wilt
u niet iets gebruiken? Ik heb een nieuw
vat bier aangestoken, best spul, zooals je
in Barford niet kunt krijgen.... nee, in
Lorden zelfs niet. Ik zal een kannetje
tappe."
Byner legde zich er bij neer deze bewij
zen van vriendschap te moeten ontvangen
en Pickard verdween in een donker ge
welf en daalde een rij uitgesleten trapjes
af. Kort daarna verscheen hij weer met
een overschuimende kan in zijn handen,
die hij met blijkbaren trots bezag. Het ster
ke, donkere bier goot hij over in twee gla
zen en bood het zijn bezoeker aan. „Kijk
eens, wat een kleur, mijnheer. Ik heb dat
vat gisteren aangestoken en ik had het al
een jaar in huis. U komt dus op, wat je
noemt het juiste moment". Met een diepen
zucht zette hij zijn glas half leeg weer
neer en smakte met de tong. „Best spul
mijnheer. En dan heb ik nog wat nieuws
voor u en Eldrick in dat zaakie."
„O", zei Byner een en al aandacht. „Wat
nu?"
„U heeft natuurlijk al die groeven hier
gezien", begon Pickard. „Nou, u begrijpt,
die steenhouwers en zoo loopen 's avonds
hier wel eens aan en gisteravond zat er
ook een stelletje. Een had de Barford Koe
rier en las er uw advertentie over Par
rawhite met uw Londensch adres uit voor.
Toen praten ze nog wat over adverteeren
en over verdwijningen en toen kwam er
een jonge vent naar me toe en zei stiekum
tegen mij: Zeg Pickard, zegt is, ik ken die
naam Parrawhite. Noemde jij niet die heer
zoo. die hier 's Zondagsavonds wel eens
zat?"
„Nou en wat zou dat", zei ik.
„Niet veel", zegt ie. „Maar ik zie in de
Koerier, dat ze hem zoeken en ik weet wat
over hem."
Wordt vervolgd.