SCHOONMAAK
VAN DE „BIG BEN".
OPtNLDKWF
CHANTAGE
wxm
urn mm
r<m K'd.
-«.aw» m-
De burgemeester van Den Haag, mr. S. J. R. de Monchy, die Donderdag met
een aantal gemeentelijke autoriteiten een bezoek bracht aan de luchtbescher
mingstentoonstelling aan den Hofweg in de Residentie, gezeten in een schuil-
loopgraaf in gezelschap van dr. Sanders
De „Big Ben" wordt gewasschen. De werklieden op hun hooge Adolf Hitler bracht deze week een onverwacht bezoek aan Weenen.
standplaats bij den schoonmaak van Londens beroemd toren-
K 1 uurwerk Fuhrer zijn auto op weg door de stad
Het wrak van het op den Nieuwen Waterweg gezonken Grieksche
s.s. „Chryssi is twee meter dieper weggezakt, zoodat nog maar weinig
van het schip zichtbaar is. De scheepvaart kan doorgaan en de booten
kunnen elkander bij helder weer gelijktijdig passeeren aan de Zuidzijde
van het verongelukte vaartuig
Ragner, de commandant van het Amerikaansche Legioen, overhandigde
op het station St. Lazare voor het vertrek van den mailtrein een flam
bouw aan een agent van de Cie Transatlantique. Deze flambouw wordt
medegenomen naar Amerika, waar hij zal worden ontstoken aan het
vuur op het graf van den Onbekenden Soldaat, om daarna naar Parijs
te worden teruggebracht voor den elfden November
FEUILLETON
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
34)
„Honderd gulden belooning voor ieder
een die deugdelijke inlichtingen kan ge
ven omtrent Simon Parawhite, tot Novem
ber j.L in dienst bij de firma Eldrick
Pascoe. Waarschijnlijk heeft hij de stad 23
November verlaten. Zich te vervoegen bij
Mr. K. Eldrick, van voornoemde firma".
„Wel waard om honderd pop aan te wa
gen," mompelde Eldrick. „Of die Londen-
sche lui het terugbetalen of niet." Nu keer
de hij zich tot een klerk, die juist binnen
trad. „Maak hier drie afschriften van en
laat ze in de avondbladen zetten van de
drie voornaamste kranten van vanavond
onder „Personalia".
Weer zat hij een poosje te denken en
stond ten laatste hoofdschuddend op.
„Zou Pratt dien morgen de waarheid ge
zegd hebben?" vroeg hij zich zelf af. „Het
schijnt toch, dat hij veel stiekemer is dan
ik dacht. Maar er zijn meer menschen met
een goed stel hersens."
Nog voordat hij van kantoor wegging
kwam een antwoord-telegram uit Londen,
waarin Halstead Byner meldden, dat de
heer Byner den volgenden dag naar Bar-
ford zou komeh en zich tegen elf uur op
het kantoor zou vervoegen.
„Dan is het nogal van gewicht", over
dacht Eldrick en stak het telegram in zijn
zak. „Anders kwam die vent niet dadelijk
opzetten. Maar waar is Parawhite?"
Eldrick wachtte zijn bezoeker den volgen
den morgen met ongeduld. Kort na elven
werd een flinke, goed gekleede en pienter
uitziende jongeman bij hem binnengelaten,
die zich voorstelde als Gerard Byner. On-
middelijk stak hij van wal.
„U weet iets over Simon Parawhite, mijn
heer Eldrick", begon hij. „Wij zullen blij
zijn eindelijk iets te hooren» We hebben
links en rechts geadverteerd. Het is vreemd
dat u onze advertentie niet eer heeft ge-
„Ik let niet op dergelijke advertenties",
antwoordde Eldrick. „Het was bloot toeval
dat mijn mede-firmant ze gisteren in het
oog kreeg. Maar mag ik u eerst wat vra
gen? Wat is uw firma? Informatiebureau?"
„Zoo iets", antwoordde Byner. „Informa-
toe-bureau en zoo'n beetje detective-zaak.
Wij zoeken lui op, vinden verloren voor
werpen, gaan personen na. In dit geval
werken wij in opdracht van de heeren Vic-
kers Marshalle Cannonstraat Zij heb
ben Simon Parrawhite hard noodig."
„Waarvoor", vroeg Edrick.
„Waarvoor", lachte Byner droogjes. „Om
dat er vijftigduizend gulden op hem ligt
te wachten."
Eldrick floot van verbazing: „Een halve
ton voor Simon Parrawhite. Als dat zoo is
en u heeft al veel geadverteerd
„Geadverteerd in alle soorte bladen, dag-
week- eri maandbladen. Stad en dorp.
Geen woord tot uw telegram kwam."
„Dan moet hij dood zijn" zei Eldrick. „Of
in de gevangens onder een valschen naam.
Vijftigduizend - gulden voor Parawhite.
Goede man als Parawhite nog leefde, zou
hij vijftigduizend centen geen vijf minuten
laten wachten."
„Wat weet u allemaal, mijnheer El
drick", vroeg de detective.
Eldrick deed het heele verhaal, zonder
iets te verzwijgen. Byner luisterde gespan
nen.
„Er valt mij dadelijk iets op," zeide hij.
„U zegt dat tegelijk met hem drie of vier
honderd gulden verdwenen. Heeft u de
nummers van die bankbiljetten?"
„Daar ben ik niet zeker van", twijfelde
Eldrick. „Ze zijn uitbetaald aan mijn eer
sten bediende Pratt en ik meen, dat het
zijn gewoonte was de nummers in een dag
boek te noteeren."
Hij ging naar het klerkenkantoor en
kwam terug met een smal, langwerpig
zoek, waarin hij begon te bladeren.
„Dit is misschien waarnaar u vraagt",
zei hij na eenigen tijd. „Hier onder 23 No
vember staan een paar cijfers, die mij de
nummers van bankbiljetten toeschijnen. U
kunt ze wel overschrijven als u wilt."
„Nog iets, mijnheer Eldrick", zeide de
jonge man terwijl hij de cijfers overnam.
„U zegt, dat er ook blanco chéques ver
dwenen, tegelijk met dat geld. Zijn die for
mulieren ooit gebruikt?"
„Neen, nooit," antwoordde Eldrick.
„Dus geen valsche handteekening of zoo
iets", vroeg de bezoeker.
„Niets daarvan," zeide Eldrick.
„Ik kan er heel spoedig achter komen of
deze biljetten de Bank van Engeland weer
hebben bereikt. Dat is een simpel werkje.
Nu, laten wij eens veronderstelen, dat ze
er niet terug gekomen zijn."
„Zoo en dan", zeide Eldrick.
„U weet natuurlijk, dat het gewoonlijk
niet lang duurt, of een biljet komt weer te
rug bij de bank. U weet ook, dat het dan
niet meer uitgegeven wordt, maar vernie
tigd? Nu, als deze bankbiljetten niet meer
aangekomen zijn bij de Bank, waar zijn ze
dan? En als uw gestolen chequés niet ge
bruikt zijn, waar zijn die?"
„Goed, best", zeide Eldrick. „Ik zou zoo
zeggen, u zult vooruit komen in uw vak.
Wilt u nu verder hier in Barford een on
derzoek naar Parrawhite instellen of el
ders?"
„Zeker", bevestigde de ander. „Ik blijf
hier een tijdje. Het is van groot bealng dat
Parrawhite gevonden wordt, van groot be
lang", voegde hij er glimlachend aan toe,
„voor anderen meer dan voor Parrawhite
zelf".
„Hoe dat vroeg Eldrick.
„Kijk eens hier", zeide Byner. „Als hij
dood is, vervalt dat geld aan een ander, een
familielid. Dat familielid zou dolgraag ze
ker weten of hij dood is of niet. Nu ik hier
eenmaal ben, zal ik mijn uiterste best doen
om hem op te sporen. U heeft het adres
van zijn hospita? Daar ga ik natuurlijk het
eerst heen. Ik wil weten hoe hij zijn vrijen
tijd besteedde. Van hetgeen u mij vertelde
krijg ik den indruk, dat hij dood is, tenzij
hij weer in de gevangenis zit. Het lijkt mij
hoogst onwaarschijnlijk, dat hij onze adver
tentie niet gezien zou hebben."
„Maar u adverteerde nooit in ons pro
vinciaal blad", zeide Eldrick.
„Dat niet", gaf Byner toe. „Omdat we
geen idee hadden, dat hij zóó ver wegge
trokken zou zijn."
„Parawhite", bedacht Edrick, „las veel
kranten. Hij ging er expres voor naar de
Openbare Leeszaal. Ik begin ook te den
ken, dat hij dood is. Evenwel om u te kun
nen helpen, heb ik gisteravond ook wat
gedaan."
Hij nam een van de plaatselijke bladen
op en gaf ze aan zijn bezoeker. „Ik heb dit
er in laten zetten, we zullen zien of er ant
woord op komt. En nu nog wat mijnheer
Byner, nu u er toch zijt. U hebt mij den
naam Pratt hooren noemen?"
„Ja", antwoordde Byner.
„Pratt is hier vandaan gegaan", zeide
Eldrick, „en heeft een kantoor geopend in
de volgende straat. Nu zou het mij buiten
gewoon aangenaam zijn, als Pratt niet zou
te weten komen, dat u in de stad is. U
kunt hem eens ontmoeten, 't is mogelijk, dit
is een dorp bij Londen vergeleken, zeg hem
dan niet, waarom u hier gekomen zijt."
„Daar is niet veel kans op, mijnheer El
drick", zeide Byner rustig.
„Jawel, maar u begrijpt mij nog niet
goed", zeide Eldrick haastig. „Wellicht
ziet Pratt uw advertentie, misschien
schrijft hij er op aan uw firma en uw com
pagnon kon den brief wel eens opsturen.
Behandel hem dan niet.... hier. Laat
Pratt zelfs uw naam niet weten, mocht u
hem ontmoeten."
„Als ik zoo'n zaakje onder handen heb",
hernam Byner „weet niemand mijn naam,
behalve lui zooals u. Ik ben in mijn hotel
ingeschreven als mijnheer Black uit Lon
den. Maar als Pratt inlichtingen zou wil
len geven, waarom zou hij ze u dan niet ge
ven, nu u geadverteerd hebt?"
„Neen, dat zou hij niet"e zeide Eldrick.
„Waarom niet? Omdat hij me al alles ver
teld heeft wat hij weet of zegt te weten
over Parrawhite."
De detective keek Eldrick scherp aan en
even zwegen beide mannen. Dan glim
lachte de jongere. „U spreekt daar van
zegt te weten. Denkt u dan, dat hij niet de
waarheid sprak?"
(Wordt vervolgd).