ALBERT MONUMENT ONTHULD. CHANTAGE De ernstige toe standen in Palesti na. Engelsche sol daten op post met een mitrailleur te Bethlehem Koning Leopold bij het verlaten van het Elysée te Parijs op weg naar de plechtige onthulling van het standbeeld van wijlen Koning Albert van België Het Pan Arabisch congres te Caïro behandelde als hoofdpunt de huidige ernstige situatie in Palestina en besloot de Engel sche regeering te verzoeken, een gouvernement voor Palestina in te stellen gelijk aan dat van Irak Marie Faassen als ijverig collectrice op den Maskerdag te Amsterdam ten bate van het Pensioenfonds voor Tooneelis- ten De vierde en laatste overspanning van de nieuwe spoorbrug over de Maas te Ravenstein is thans geplaatst, zoodat de oude spoorbrug (rechts) binnen kort overbodig zal zijn FEUILLETON (THE TALLEYRAND MAXIM) door J. S. FLETCHER. 21) De oude man schudde het hoofd en scnui- felde weg tusschen de boomen. Pratt oog de de verdwijnende gestalte na met een zonderlinge uitdrukking in zijn oogen en keerde zich den zwijgend om. Gevolgd door Collingwood sloeg hij den terugweg naar het huis in. Bij het punt aangekomen, waar het andere pad hun weg kruisten wendde hij zich tot den jongen advocaat. „Als u dit pad volgt, mijnheer Colling wood komt u vanzelf in het dorp. Het kan niet missen. Ik moet dezen kant uit." Vlug verdween hij en Collingwood wan delde rustig verder door het geurige bosch naar het Wapen van Normandale. Den ge- heelen weg peinsde hij over de woorden van Pratt tegen den ouden arbeider, en ver baasde zich er over, dat Pratt zoo precies het uur en den dag wilde weten waarop hij mevrouw Mallathorpe gewaarschuwd had voor de oude brug. HOOFDSTUK XI. Praatjes. Tot op dien middag had Collingwood nog nooit een voet gezet in het plaatsje, waar heen hij nu op weg was. Bij zijn vorige be zoeken aan Normandale Grange had hij slechts de dorpsstraat aan het einde ge kruist. Nu hij er in afdaalde vanuit het park, bevond hij dat het niet veel meer was, dan één straat met een kerk, een paar boerderijen, eenige huisjes samengegroept bij de hooge steenen brug, die over de beek welfde. Tegenover de brug was het hotel, een ouderwetsch ruim huis, vanwaar uit men een prachtig uitzicht had op de beek in haar kronkeligen loop door de weilan den en de dichtbeboschte hellingen. Een aardig, lief en rustig plaatsje, maar de som bere atmosfeer, die hij boven in het groo- te huis al waargenomen had, scheen ook hier op iedereen te drukken. „Tja, een leelijk ding, mijnheer", zei de waard, een oude man met een zwaarmoe dig gezicht. Al heel spoedig nadat Colling wood een kamer bij hem besproken had, was hij tot de slotsom gekomen, dat zijn gast bij de rechterlijke macht thuis hoorde. „En vreemd ook", voegde hij er bij. „Vreemd dat allebei de heeren, eerst de oude en nu de jonge, wat je noemen kan, een gewelddadigen dood gestorven heb ben." „In beide gevallen een ongeluk, zou ik zeggen", antwoordde Collingwood. Eerst knikte de waard, alsof hij met dat gedeelte van het ontvangen antwoord in stemde, dan schudde hij het hoofd, om te beduiden, dat hij er desalniettemin niet ge heel gerust op was. „Ja, natuurlijk", zei hij. „Een fabrieks schoorsteen die zonder waarschuwing in mekaar valt en een voetbruggetje, dat be zwijkt, dat zijn allebei ongelukken. Maar er is toch iets vreemds aan die brug, iets heel vreemds. Er wordt al veel over ge praat." „Wat voor praatje?" vorschte Colling wood. Al sinds de ontmoeting met den ouden arbeider, die zich bij hem gevoegd had, terwijl hij en Pratt naar de brug ston den te kijken, was de zaak hem eenigs- zins wonderlijk gaan voorkomen, de woor den van den waard nu, versterkten hem in dat iee. „Waar praten de lui dan over?" „Ze praten er niet allemaal over, er zijn er maar enkelen", hervatte de waard. „Er zijn hier twee mannen geweest, die allebei over die brug geloopen hebben, sinds Vrij dagmiddag en het waren beide groote zwa re kerels. Naar wat ze zeggen, werd die brug niet veel gebruikt door de bewoners var. de Grange, zij hadden er niet veel aan. Maar er is een recht van overpad door het park, en die twee mannen, waar ik zoo juist over sprak, maakten daar ge bruik van Vrijdag tegen den avond. Ik ken ze beiden, ze wegen samen zeker vier maal zooveel als de jonge mijnheer Mal lathorpe, en toch vielen zij er niet door. En dan, maar een paar uur later om zoo te zeggen, plof, daar ging de brug." „Ik geloof, niet dat u daar een oordeel over kunt uitspreken", zei Collingwood. „Dergelijke oude constructie bezwijken soms heel onverwacht en plotseling." „O, ja, die twee mannen gaven allebei toe, dat het brugetje een beetje onvast en wiebelig was", hernam de waard. „Even goed zeiden ze dat ze het vreemd vonden, dat 't zoo heelemaal ineens in mekaar viel toen de jongeheer er over ging." Collingwood sloeg ineens raak, door recht op den man af te vragen: „Dus je wilt zeg gen, dat er wat aan die brug geknoeid is?" ,.Er zijn er genoeg, die niet zouden aar zelen dat te zeggen", antwoordde de waard. „Praatjes komen zoo gemakkelijk in omloop. Ziet u mijnheer, niemand is er bij geweest. En als gewone buitenmenschen niet met hun eigen oogen zien, wat er ge beurt, dan...." Maken zij er geheimen en misda den van", onderbrak Collingwood een beet je ongeduldig. „Ik geloof heusch niet, bes te vriend, dat hier een geheim of een mis daad in het spel is. Ik heb begrepen, dat de brug in bouwvalligen staat was en ge loof daarom dat de uitleg heel eenvoudig is" Toch was hij er zich van bewust, terwijl hij dit zei, dat het niet precies zijn diepste gedachte was. Zelf voelde hij ook iets ge heimzinnigs. Nog zat hy er over te pieke ren, waarom Pratt zoo pertinent den ouden man uitgevraagd had over het juiste tijd stip waarop deze mevrouw Mallathorpe ge waarschuwd had dat de brug onsterk was. Nog zag hij voor zich den zonderlingen blik, waarmee Pratt hun zegsman had aan gestaard. Was er werkelijk een of ander geheim, iets, wat verzwegen werd, door iemand? Op weg naar het groote huis 's avonds overwoog hij dit allemaal nog eens ern stig. hoewel hij zich vast had voorgeno men er met geen woord met Nesta over te spreken. Hij zag haar ook slechts een paar minuten. Haar moeder was nogal erg ziek, de dokter was juist bij haar en zij moest onmiddellijk terug naar de ziekenkamer. Mevrouw Mallathorpe had nauwelijks een woord gesproken sinds den dood van haar zoon en de dokter was bang voor een ern stige inzinking, omdat hij wist dat haar hart niet sterk was. „Als er iets is, dat ik voor u kan doen, of als u me noodig mocht hebben vannacht", zei Collingwood, „beloof me, dat u onmid dellijk een boodschap naar het hotel zult sturen." „Ja", antwoordde Nesta. „Dat beloof ik hoewel ik geloof dat het niet noodig zal zijn. Er zijn hier twee verpleegsters en de dokter blijft ook. Wel zou ik graag heb ben, dat u morgenochtend iets voor me deed", en ze keek hem vragend aan. „U weet wel, over de lijkschouwing." „Ja", zei Collingwood. „Ze zeggen, ik behoef er niet bij te zijn, omdat moeder zoo ziek is, tenminste dat zegt Robson onze notaris. Hij zegt ook, dat het een heel korte formaliteit zal zijn. Hij is er natuurlijk wel, maar zoudt u er óók heen willen gaan? Dan is u op de hoog te en hooren wij het later van u. Zoudt u dat willen doen?" „Wilt u me eerlijk iets zeggen?" vroeg Collingwood terwijl hij haar strak aan zag. „Heeft u eenigen twijfel omtrent de juiste omstandigheden van uw broers dood. Zeg bet maar gerust". Een korte poos aarzelde Nesta vóór zij antwoordde: „Ik twijfel in niets omtrent de omstan digheden, neen, heelemaal niet. Ook niet wat betreft het in omloop zijnde verhaal. Ikja, ik kan het niet precies zeggen, ik druk me niet gemakkelijk uit. Ik heb wel een gevoeleneen indruk dat er is.of was.een sport van geheimzin nigheid. Er is Zaterdag iets gebeurd, dat kon of niet kon, o, ik kan het zelfs mij zelve niet duidelijk njaken. Als u morgen bij de gerechtelijke schouwing aanwezig zult zijn en mij daarna alles haarfijn wilt vertellen, wordt het mij misschien iets dui delijker. Ziet u?" „Ik begrijp u", zei Collingwood. „Laat het maar aan mij over". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 5