CHANTAGE
Scicbefic 6ou/fcomt
Voor het eerst na de spannende dagen der afgeloopen weken zijn de
Fransche lagere scholen weer geopend. De eerste les-dag na de extra
lange vacantie
Op weg naar Berlijn vertoefden kolonel Lindbergh en zijn echtgenoote Maandag te Rotterdam, vanwaai
zij Dinsdag weer vertrokken. De heer en mevrouw Lindbergh in de machine
De gouverneur van Suriname, prof. dr.
J. C. Kielstra (links) met verlof in
Europa, heeft zijn intrek genomen in
Den Haag
FEUILLETON
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
20)
„Nog in geen twee dagen", antwoordde
hij. „Wat kan ik doen?"
„Of u werkelijk iets doen kunt, weet ik
niet", hernam zij. „Mijnheer Eldrick heeft
zijn eersten bediende gestuurd, mijnheer
Pratt, die Harold ook gevonden heeft. Hij
is buitengeoon aardig en hulpvaardig ge
weest. Hij en onze notaris beredderen al
les. Er moet een gerechtelijke schouwing
plaats vinden. Neen, ik geloof niet dat er
in werkelijkheid iets voor u te doen is. Ik
zou toch heel graag hebben, dat u bleef en
mij zoo nu en dan eens kwam opzoeken.
Mijn moeder is heel ziek, sinds Zaterdag
heeft zij nauwelijks een woord gespro
ken."
„Dan zal ik u eens vertellen wat ik ga
doen", zei Collingwood, vastberaden. „Toen
ik het dorp doorreed, zag ik dat er een
heel fatsoenlijk hotelletje was. Ik zal daar
blijven logeeren tot Donderdag, den ban
ik vlak in de buurt, en kunt u mij laten
roepen, wanneer u wilt."
Hij kon aan haar dankbaren blik zien, dat
dit plan haar uitstekend beviel. Zij drukte
hartelijk zijn hand en trok toen de hare
terug.
„Dank u nogmaals", zeide zij. „Ziet u, ik
kan het niet precies zeggen waarom, maar
ik ben blij als ik weet, dat u in de nabij
heid is. Iedereen is heel aardig geweest,
toch schijnt het mij toe, dat er niemand
Is, waarmee ik eens praten kan. Als u nu
een kamer bestelt, wilt u dan vanavond
weer hier komen?"
„Ik zal er onmiddelijk voor zorgen", be
sliste Collingwood. „Ik ga er nu meteen
naar toe. Zeg aan de bedienden, dat ze mij
altijd binnen laten, als ik kom, Enik
ben bij de hand als u roept."
Het scheen hem zelf erg onbelangrijk
toe, wat hij kon zeggen of doen, maar toch
was het hem alsof hij van eenig belang
was in dat sombere, groote huis. In het
uitgaan kwam hij Pratt tegen. Heel onbe
vangen en zelfgenoegzaam keek de klerk
Collingwood aan. Hij was er op voorbe
reid den jongen advocaat te ontmoeten,
want hij had van de bedienden gehoord,
dat de jongeman gekomen was, maar des
ondanks bleef hij beleefd en onderdanig,
toen hij hij hem aansprak.
„Goeden middag, mijnheer Collingwood",
zei tyj rustig. „Het is wel een treurige re
den, die ons weer samenbrengt. U is na
tuurlijk gekomen om uw condaleances aan
te bieden. Heel sympathiek, mijnheer."
„Eigenlijk ben ik gekomen, om te zien
of ik mijzelf nuttig kan maken", antwoord
de Collingwood, die geen zin had Pratt
contra-beleedheidjes te verkoopen.
„Precies, mijnheer", beaamde Pratt.
„Mijnheer Eldrick heeft mij hierheen ge
stuurd voor hetzelfde doel. Behalve een
paar kleinere schikkingen is er evenwel
niet veel meer te doen. Het meeste is al
„Gaat u terug naar de stad?" ging hij
door, toen Collingwood naar zijn taxi stap
te, die buiten wachtte.
„Neen", antwoordde deze. „Ik wilde den
chauffeur naar Barford terugsturen om
mijn koffertje naar het hotel in het dorp
te brengen. Ik zaldaar een paar dagen blij
ven. Heb je het gehoord.?" wendde hij zich
tot den chauffeur. „Ga naar de stad terug,
haal mijn tasch van Hotel Terminus en
breng deze naar Het Wapen van Norman-
dale. Als je daar aankomt ben ik er al."
De auto snordë weg, en Collingwood wil
de met een vluchtig knikje in de richting
van het dorp verdwijnen, maar Pratt hield
hem tegen.
„Zou u niet graag de plek zien, waar
het ongeluk gebeurd is?" vroeg hij. „Het
is vlak bij, binnen de vijf minuten is u er."
Een oogenblik aarzelde Collingwood, dan
draaide hij zich om. Het was wèl zoo goed,
overdacht hij, dat hij kennis nam van al de
omstandigheden van het ongeluk al leek het
ook nog zoo eenvoudig.
„Ja graag", stemde hij toe. „Als het toch
zoo vlak in de buurt is."
„Hierheen, mijnheer, wees hem Pratt. Hij
ging zijn metgezel vóór, langs den voorge
vel van het huis, door het struigewas aan
het einde van den rechtervleugel, en zoo in
een boschje van pijnboomen. Het pad was
dicht met naalden bedekt, zoodat hun voet
stappen absoluut onhoorbaar waren. Na
korten tijd kruisten zij een ander pad, dat
dieper het bosch in voerde. Nog een paar
honderd meter, en zij kwamen aan een bar
ricade, schijnbaar kortelings in elkaar ge
zet. Pratt wees met zijn hand.
„Daar is het bruggetje, mijnheer".
Collingwood zeg dat zij aan den rand
van een dicht boschje stonden, en tien me-
tei verder bevond zich een dergelijk bosch
je, van dennen en sparren door elkaar.
Daar tusschen log een kloof, waarover het
bruggetje zich spande. Het was een licht,
zwak ding van planken, met een leuning
van takken. In het midden was een gat,
zoowel in de leuning als in het loopvlak.
Het was goed te begrijpen, dat het rotte,
oude hout zich plotseling begeven had.
Na eenige oogenblikken zou de klerk:
„Ik zal het u even uitleggen. Ik ben goed
met dit park bekend, voordat de vorige
mijnheer Mallathorpe het kocht, ben ik er
meermalen doorgewandeld. Het pad aan
den anderen kant van de brug is de naast
weg naar het station, beneden in het dal.
Het loopt door de bosschen en het lager
gelegen gedeelte van het park. Verleden
Zaterdag liep ik langs dat pad, met het
plan over de brug naar het huis te gaan,
v/aar ik particuliere zaken te bespreken
had. Toen ik aan gene zijde van het brug
getje kwam zag ik het gat middenin. Daar
op keek ik naar beneden, in het ravijn, er
is daar een weg een bestraten weg, en ik
zaghèm. Ik ben toen zoo goed en zoo
kwaad als het ging naar beneden geklau
terd, ik kan u vertellen, mijnheer, dat
viel niet mee. Toen ik bij hem kwam was
hy al dood. Absoluut dood. Toch ben ik
er van overtuigd, dat hij nog maar heel
kort geleden gestorven was, een minuut
of vijf denk ik."
„Joa, joa, en hij zou heelmoal niet dood
zijn, de jongemeer, as ze moar noar mijn
geluisterd hadde", zei een stem achter hen.
„Hij zou levedig geweest zijn, as ze moar
gedoan hadde, wat ik zei, dat de doen
moeste, dat zou-die."
Beiden draaiden zich haastig om en ston
den voor een ouden man, klaarblijkelijk
een arbeider van het landgoed, die hen
achterop gekomen was, onhoorbaar op het
zachte pad van dennennaalden. Pratt wierp
een onderzoekenden blik op den ouden man
en was onmiddellijk klaar met een vraag.
„Wat bedoel je?" vroeg hij. „Waar heb
je het over?"
„Ik weet heel goed, woar ik het over
heb, jongminsch", zei de oude, zeker van
zijn zaak. „Denk je, dat ik vertig joar op
het goed gewerkt heb van kleine jonge af,
tot nou toe, en niet zou wete woar ik het
over heb? Ik heb mevrouw Vrijdagmiddag,
hier op deze plek al gezeid, dat de ouwe
brug in mekoar zou valle, as ze niet ge
maakt wier. Ik stond hier met er te proa-
ten op deze eigeste ploats, en heb hoar late
zien, dat het niet veilig meer was, er over
tc loope. Ik zei der, dat ze het af mos loate
moake. Al joare heeft dit ouwe brug hange
te rotte, tóch weet ik nog wel, wannier ie
voor het loatst gemoakt geworre is. En dat
was joare voordat de vorige meneer het
goed gekoch het."
„Wanneer zeg je, dat je dat mevrouw
verteld hebt?" vroeg Pratt.
„Dat was Vrijdagmiddag, meneer", ant
woordde de oude arbeider. „Het was teuge
twoalf uur, ik was op weg noar huus, om
te ete. En ik kwam mevrouw hier teuge,
en zei het hoar. Die ouwe brug, God be-
woar, heere, die was zwart van de rot in
de midde, doar woar de jonge heer door-
viel. „U mos dat noa loate zien, zei ik. Ze
kerlik, wor-ie nie dikels gebruikt zei ik,
moar zekerlik komme er ongelukke was, as-
ie geruikt wor. Dan worre er nekke gebro-
ke, zei ik. En ziet u heere, zoo is het ge
beurd ook. 't Is zoowat tien meter bove
de weg, en een meroakels harde weg is
het, heelemoal greniet, tot oan de stalle."
„Weet je wel zeker, dat het Vrijdagmid
dag was, drong Pratt aan.
„Zoo zeker as ik u zie", zei de oude. „En
mevrouw zei, dat ze er voor zorrege zou.
Gog nog toe, ze had hem motte sluite".
(Wordt VOrn»1-J^