S)e ScictocJve Gou/fccmt
LONDEN IN VREUGDESTEMMING.
CHANTAGE
lasts
De burgemeester van Vrouwenpolder
(Z.) heeft Vrijdag als zoodanig afscheid
genomen. Namens het gemeente per
soneel overhandigde wethouder L. Maas
den scheidenden burgervader een wan
delstok met inscriptie
Lady Londonderry, de leidster der
recruteering voor de vrouwelijke hulp
actie in Engeland, had drukke dagen,
die na de internationale ontspanning
weer achter den rug zijn
De nog in ons land vertoevende Indische vorsten brachten Vrijdag een bezoek aan de Koninklijke
Militaire Academie te Breda. De hooge gasten werden rondgeleid door den gouverneur der
Academie, H. C. G. baron van Lawick
Bij het bekend worden van het bereikte accoord te München moest mrs.
Chamberlain voor de ambtswoning van den Engelschen minister-president
in Downingstreet te Londen een hartelijke ovatie van de bevolking in ont
vangst nemen
De nieuwe gezant van Peru, Z. Exc. dr. Ricardo Boza
Aizcorte, heeft Vrijdag op Huis ten Bosch zijn geloofs
brieven overhandigd. Rechts de kamerheer-ceremonie
meester jhr. A. G. Sickinghe
Het gebouw van den Hoogen Raad te Den Haag is grondig
vernieuwd en Vrijdag opnieuw ingebruik genomen
Z. Exc. Nevile Bland, de nieuwe Engelsche gezant, heeft Vrijdag te Den
Haag aan H. M. de Koningin zijn geloofsbrieven overhandigd. De nieuwe
gezant bij het verlaten van Huis ten Bosch
FEUILLETON
(THE TALLEYRAND MAXIM)
door J. S. FLETCHER.
11)
Langzaam keerde mevrouw Mallathorpe
'haar oogen naar Pratt. En Pratt werd plot
seling een beetje bang, zooveel woede las
hij in die oogen. En was die boosheid tegen
hem of tegen het noodlot, of tegen de om
standigheden? In elk geval, hij las ze daar,
haast kwaadaardig en slecht, en het werd
hem vreemd te moede.
„Waar is het testament?" snauwde zij.
„Ik heb het in bewaring. Secuur", zei
Pratt.
Zij bekeek hem van het hoofd tot de voe
ten, en overlegde bij zich zelf. Dan stelde
•zij aan hem voor:
„Verkoop het mij, dan kan ik het ver
branden of vernietigen."
„Neen", antwoordde Pratt. „Dat nooit."
Nu keerde zich de woede tegen hèm. De
blik, waarmede zij hem aanzag zou zelfs
een minder oplettend man als Pratt ge
waarschuwd hebben. Hij evenwel bleef vol
maakt kalm, en trotseerde haar blikken.
„Als ik neen zeg, bedoel ik ook neen",
ging hij voort. „Verkoopen wil ik het niet,
wel wil ik het gebruiken als onderpand.
•Laten we elkander goed verstaan. U heeft
liever niet, dat het testament aan de exe
cuteurs overhandigd wordt?"
„Denk je, dat ik gek ben, man", stootte
zij uit.
Heel bedaard ontwoordde Pratt. „Ja, ik
•zou gek zijn, als ik dat deed. Maar ik ben
niet gek. Ik zal u een voorstel doen, neemt
u dat aan, dan komt niemand er ooit iets
van te weten. Niemand kan zelfs veronder
stellen, dat er ooit een testament geweest
is, want de legataris is dood, en de getuigen
zijn dood, en de man, die het stuk vond. Ik
zou zeggen, mevrouw Mallathorpe, neem
•mijn voorstel aan?"
„En wat is dat voor een fraai voorstel?"
vroeg mevrouw boos. „U weet, ik zelf heb
niets te zeggen, ik heb niets geërfd."
„Ik geloof, dat ik goed weet, wie hier de
•baas is en op de fabriek ook", weersprak
haar Pratt. „U heeft uw kinderen nog aar
dig onder den duim, zou ik zeggen, en u
doet met hen, wat u wilt."
Nog was zij boos en norsch. „Met één,
misschien", zei zij. „Dit kan ik u wel zeg
gen het is beter, dat u het weet, als
mijn dochter hiervan af zou weten, ging zij
rechtuit naar die executeurs. Dat moet
u goed begrijpen. Over haar heb ik niets te
commandeeren."
„O", merkte Pratt op. „Hm.... wel, dan
zullen we zorgen, dat zij er niet achter
komt. U behoeft toch niemand in vertrou
wen te nemen? Zelfs uw zoon niet. Heusch,
u moet het nooit zeggen. Luister dan eens,
ik heb een plan bedacht, dat uw eigendom
vielig zal maken, en mij bevoordeelen.
Weet u, wat u eigenlijk noodig heeft op
zoo'n landgoed?"
Zij staarde hem verwonderd aan, niet
begrijpend waar hij heen wilde. Pratt
haastte zich haar in te lichten.
„U hebt een rentmeester noodig", zei hij.
„Een rentmeester en zaakwaarnemer. Jan
Mallathorpe deed aT.es zelf. Nw zoon kan
dat niet, u ook niet, tenminste niet goed.
Neem mij niet kwalijk, dat ik dat zoo zeg,
maar u hebt een man noodig. Daar kunt
u uw zoon wel van overtuigen. En dan
geeft u mij die betrekking. Ik zal u wel
wijzen, hoe u dat kunt doen zonder arg
waan op te wekken. Een goed salaris, en
alles is in orde. U is dan veilig. Begrijpt u
wat dat zeggen wil, veilig?"
Mevrouw Malathorpe stond plotseling op.
„Ik zal u eens v/at zeggen", sprak ze
vastberaden. „Vóór ik iets beslis of doe,
moet ik eerst zekerheid hebben. Ik wil dat
testament zien."
Pratt knikte, en stond ook op. Hij scheur
de de copie in stukken, en wierp ze in den
haard. Heel rustig zei hij:
„Morgenavond, na half zes ben ik op
mijn kamer. Komt u daar. U heeft het
adres.. Dan kunt u het lezen, want, ik breng
het niet hier. Ik heb alle troeven in han
den, mevrouw Mallathorpe."
Binnen enkele minuten liep hij door het
park, in de richting van het kleine sta
tionnetjes in het dal. Hij voelde zich over
winnaar omdat hij wist, dat mevrouw Mal
lathorpe aan zijn genade was ovedgeleverd.
Zij moest wel op zijn voorwaarden ingaan.
Den geheelen terugtocht overdacht en per-
fectionneerde hij de plannen, die hij den
volgenden dag mevrouw Malathorpe zou
voorleggen.
Pratt woonde in een rij oude huizen, aan
den rand van Barford, een soort geruchtje,
dat grensde aan een uitgestrekt veld van
verlaten steengroeven. Het was een een
zame buurt, alleen door 'n steegje tusschen
twee muren te bereiken vanaf de laatste
tramhalte. Hij was halfweg die steeg, toen
een sluipende stap hem inhaalde, een zach
te hand op zijn arm werd gelegd, en even
gluiperig en zoetjes kwam de stem van een
van zijn meddklerken:
„Een oogenblikje, Pratt. Ik wacht al een
tijd op je. Ik zou je graag even spreken
alleen."
HOOFDSTUK VI.
Het onverwachte.
Pi-att verschrok, toen hij die stem hoorde
en die hand op zijn arm voelde. Hij wist
dadelijk, wie het was, het was Sinmon Par-
rawhite, een schuunig, lichtzinnig ventje,
die nu zoo wat een jaar bij Eldrick Pas-
coe in dienst was. Waarom ze hem geno
men hadden, bleef een mysterie voor Pratt
en zijn medeklerken, maar nog onberij-
pelijker was het, dat ze hem hielden. Hij
kwam niet uit Barford, niemand wist iets
van hem of van zijn omstandigheden. Uit
wat hij bij gelegenheden hoorde kon men
opmaken, dat hij Londen heel goed kende.
Praat veronderstelde, dat het een oude
kennis van Eldrick was, misschien wel een
advocaat die van de rol was afgevoerd, en
dien Eldrick, uit oude vriendschap gene
gen was te helpen. Het eenige, wat ze wis
ten, bestond hierin: zoo ongeveer vijftien
maanden geleden was hij het kantoor ko
men binnenwandelen, had naar Eldrick ge
vraagd, was een uur met hem in gesprek
geweest en had op stel en sprong een baan
tje gekregen van 25 in de week. Niemand
kon ontkennen, dat het een goede en be
kwame klerk was, maar ook niemand had
veel met hem op. Hij rook dikwijls naar
drank. Alles te samen genomen was het
een onaangenaam iemand. Dat Pascou hem
niet uit kon staan, bleek uit alles. Hij
scheen echter onder Eldrick's protectie te
staan, en hij deed zijn werk goed. Het leed
geen twijfel, of hij wist meer van de theo
rie der wet af dan de twee firmanten en
kende de practijk nog beter dan Pratt.
Maar tochniemand was op hem ge
steld.... en Pratt nu minder dan ooit.
„Wat is dat voor geen flauwe mop,
iemand zoo te doen schrikken", gromde
Pratt. „Wat moet je hebben?"
„Ik moet jou hebben", zei Parrawhite.
„Omdat ik wist, dat je dit steegje moest
passeeren, heb ik hier op je gewacht. Ik
moet je wat zeggen."
„Vooruit er dan mee" bitste Pratt.
„Hier niet", weerhield hem Parawhite.
„Kom mee naar de steengroeven, daar
stoort ons niemand."
„En als ik nu eens niet wil?" vroeg Pratt.
„Dan zul je er morgen spijt van hebben,"
zei Parrawhite. „Meer niet."
Pratt had al begrepen, dat zijn collega
iets wist. Parrawhite's optreden was niet
alleen dreigend, maar meer als van iemand
die zeker is van zijn overmacht. Inwendig
woedend en ongerust, sloeg hij daarom toch
maar het pad in, dat naar de steengroeven
voerde. Het was een verlaten en eenzame
plek, geen enkel huis stond er in de buurt,
zij waren zoo alleen, alsof ze midden op de
heide waren geweest, buiten de stad. Be
neden zich zagen zij in de verte de lichten
van de straten en pleinen, hier gaf de af
nemende maan juist genoeg licht om hun
onmiddellijke omgeving op te kunnen ne
men. Woest en leeg slingerde zich het pad,
met gras overwoekerd, gaapten hol en ver
laten steengroeven waar brem en wilde
struiken langs groeiden. Het was wèl de
plek voor een geheimzinig zaakje, en Pratt
voelde wel, dat het dat worden zou.
„Nu dan", zei hy, toen zij een flink eind
in die wildernis doorgedrongen waren.
„Wat is er? En nu alstublieft geen onzin".
(Wordt vervolgd).