CHANTAGE S)e £eictocHe Gou/fccmt 11 Een fraaie luchtfoto van de „Queen Elizabeth", het majestueuze zusterschip van de „Queen Mary", dat Dinsdag door Koningin Elizabeth te Clydebank tewater gelaten is y Adolf Hitler tijdens de rede, welke hij Maandag avond in het Sportpaiast te Berlijn hield Aan de Duitsch-Tsjechische grens. Na eerst haar standplaats verlaten te heb ben, heeft de Tsjechische douane op dracht gekregen haar plaats achter den tolboom weer in te nemen Majoor Cohen van het Britsche Legioen verlaat Downing Street na de be sprekingen, welke er door hem werden bijgewoond Met den aanleg van den nieuwen spoordijk tusschen Amsterdam Oost, waar het Amstel-station gebouwd wordt, en het Centraal Station is men thans bijna gereed Het Duitsche Legatiegebouw te Praag staat gedurende de laatste dagen onder strenge bewaking. De manschappen van de wacht voor het gezantschap FEUILLETON (THE TALLEYRAND MAXIM) door J. S. FLETCHER. 8) Mevrouw Mallathorpe en Nesta drukten met een paar beleefde woorden haar deel neming uit. Toen, alsof het een opluchting voor hem was om ook eens iets te kunnen zeggen, viel Harold plotseling in: „Hemel, nog toe", riep mevrouw Mal lathorpe uit, en keerde zich naar een rekje op den schoorsteenmantel waarin een paar brieven stonden. „En ik heb vanmorgen nog een brief van hem gehad". „Over dien brief wilde ik u juist vragen, zei Collingwood. „Ik ben vanmorgen vroeg pas uit Londen gekomen, en natuurlijk heb ik de verschillende omstandigheden nage gaan van zijn plotseling overlijden. Het was wel heel onverwachts, in het kantoor van Eldrick Pascoe. Hij was daarheen gegaan om iets te bespreken, maar niemand weet wat, want hij stierf vóór hij het zeggen kon. En volgens zijn bediende Jacob Taylor, was het allerlaatste wat hij deed, een brief schrijven aan u. Nu zou ik graag weten, ik heb daar natuurlijk mijn redenen voor, wat er in dien brief stond. Kunt u me in lichten, mevrouw?" Mevrouw Mallathorpe ging naar den schoorsteenmantel en nam een enveloppe uit 't standaardje-. Deze gaf zij aan Col- linewood met de toestemming om ze te openen. Collingwood haalde er een van Bartle's oude memorandums uit, en zag een paar regels in het bekende, harkerige schrift: Mevrouw, Als u morgen soms naar de stad rijdt, zoudt u dan even bij mij willen komen? Ik zou u graag een oogenblikje spreken. Hoogachtend, A. Bartle. Collingwood gaf den brief terug. „Heeft u eenig idee waarower het ging? vroeg hij. „Ja, misschien weet ik hel", sprak me vrouw Mallathorpe. „Mijnheer Bartle heeft wat boeken van mij gekocht, afkomstig van mijn overledden zwager, die bij hem op de fabriek stonden. Naderhand wilde hij meer van die boeken en brochuren hebben over deze streek, er waren er zelfs bij die hij meel graag wilde koopen. Ik veronderstel, dat hij mij daarover wilde spreken." Even zweeg Collingwood. Hij overdacht, of hij .iets zeggen zou van hetgeen Jaap Taylor hem verteld had, over het papier uit het kaartenzakje. Maar de vlotte uit leg van mevrouw Mallathorpe had hem een nieuw denkbeeld aan de hand ge daan, en hij stond op. „Dank u wel", zeide hij. „Ik denk ook, dat het dat geweest is. Misschien vindt u het vreemd, dat ik wilde weten, wat er in dien brief stond, maar, omdat het zeker de laatste was, dien hij schreef.,.." „O, ik ben er van overtuigd, dat het zoo geweest is", riep mevrouw Mallathorpe uit. „Ik was nog wel van plan, om vanmiddag, als ik toch naar Barford moet, even bij hem aan te gaan. Het spijt mij, te hooren, dat hij dood is. De arme, oude heer. Was hij niet stokoud?" „Hij was een eindje in de tachtig", ant woordde Collingwood. „Laat mij u nog maals bedanken. Goeden morgen mevrouw. Mijn taxi staat buiten en ik heb nog veel te doen in Barfgord. De twee jongelui lieten Collingwood uit. In de hal klaarde Harold's gezicht ineens op. „Zeg", zei hij. „Drinks iets voor je weg gaat. Het is een heel eind heen en terug. Kom mee in de eetkamer." Maar Collingwood ving Nesta's blik op, en begreep haar wenk. „Dank je wel, hoor", zei hij. „Heusch, dat kan ik niet doen. Ik moet zorgen, dat ik terugkom, ik heb zoo'n bende te doen. Wat een pracht van een huis heb jeging hij door, toen Harold's saaie uitdrukking terugkwam. „Het kon wel honderd kilome ter van de bewoonde wereld afliggen. Wat een rust". „Het is duizend kilometer overal van daan", bromde Harold. „Niets te beleven." „Geen jacht? of kan je niet visschen?" vroeg Collingwood. „Krijg je er zoo lang zamerhand genoeg van? Weet je wat? Waarom maak je geen eigen golfbaan in het park? Je zoudt hier een prachtbaan kunnen hebben." „Dat is een reuzen-idee", viel Nesta hem bij. „Je kon het dezen winter laten aanleg gen, Harold." Harold keek Collingwood aan. „Blijf je in Barford?" vroeg hij. „In alle geval, tot ik mijn grootvaders zaken geregeld heb." „Kom ons dan nog eens opzoeken", zei Harold. „Blijf eens een nacht. Wij hebben wat een goed biljart." „Toe, doet u dat?" vroeg Nesta, echt-ge- meen d. „Nu, wat graag, als u me zoo vriendelijk vraagt", stemde Collingwood toe. „Maar de eerste paar dagen nog niet." Hij reed weg, en verbaasde zich er onder weg over, dat hij er eigenlijk heen was. Want de uitleg van mevrouw Malla thorpe was ongetwijfeld correct. Al had hij weinig met Barle omgegaan, toch wist hij wel dat, op het gebied van zeldzame boe ken of gravures hij een echte speurhond was. Maar tóch, waarom dan die onver- wachtte uitroep toen hij dat papier gevon den had? Waarom dat onmiddellijk schrij ven aan mevrouw Mallathorpe? Waarom dat onverwijlde bezoek aan Eldrick Pas coe? Het zag er wel naar uit, alsof de oude heer een stuk gevonden had, dat be trekking had op de Mallathorpe-familie, en zoo spoedig mogelijk den inhoud wilde mee deelen aan mevrouw zelf en aan zijn ad vocaat. „Maar misschien is het maar alleen mijn verbeelding", dacht hij, terwijl hij terug- suisde naar Bradford. „De juiste uitleg zal wel die van mevrouw Mallathorpe zijn. Iets deed den ouden man denken aan de verzameling op Normandale Grange, en hij schreef haar dadelijk, om haar te overre den ze hem te verkoopen. Dat is alles. Wat word ik achterdochtig en wien verdenk ik? En van wat? Toch ben ik blij, dat ik er heen gegaan ben, en ik zal er zeker nog eens meer heen gaan." Toen kwamen de twee jongelui in zijn gedachten. Voor Harold had hij een soort minachting, vermengd met medelijden. Zij hadden geld en waren gezond, en verveel den zich dood. Maar waarom begonnen zij niet wat? Waarom legde Harold zich niet op de zaken toe, in plaats van zijn moe der alles te laten opknappen. Nu reeds zag hij er uit als een man, die aan het verslap pen is; is dat geval, dacht Collingwood, zou al dat geld hem maar nadeel brengen. Maar zooiets zou niet gebeuren met Nesta. Hij had onmiddellijk gezien, dat zij uit ander hout gesneden was. „Zij zal daar niet blijven hangen en haar tijd verbeuzelen", dacht hij. „Ze zal wel eens uitbreken en iets om handen nemen. Wat zei ze ook weer? Last van gebrek aan werk? Dat is een beroerde kwaal, ik ben blij, dat ik er niet aan lijd." Toen hij terug was in de stad, wachtte hem een overvloed van werk. Zijn plannen stonden nu vast. Hij zou de zaak verkoo pen, zoo gauw hij een liefhebber er voor vinden kon. Eldrick had hem al in groote trekken meegedeeld, wat er in het testa ment stond, en hij was vrij te doen met de zaak wat hij verkoos. Dus besloot hij tot verkoopen, maar vóórdat hij daartoe overging paste het hem toch, dat hij eens naging, wat er al zoo in huis was, zoodat hij tenminste wist, wat hij verkoopen ging. En na in het hotel geluncht te hebben, sloot hij zich op in den winkel, en stelde een nauwkeurig onderzoek in naar al de schatten, die Bartle heinde en ver opgedol ven had. Er waren nog geen tien minuten verloopen, of Collingwood was al over tuigd, dat hij dien morgen voor niemen dal naar Normandale Grange was geweest. Hij had de veelbesproken Geschiedenis van Barford nog eens ter hand genomen, en bladerde er achteloos in, toen er twee be schreven vellen uit vielen. Het eene was de brief van den aanvrager in Amerika. Er stond in, ten eerste de aanvrage om een goed exemplaar van Houkinson's Geschie denis van Barford, dan ging hij door: „Als u soms een exemplaar tegenkomt van het pamflet: Costuymen van het Hof van het Lant tot Barford, dat, naar ik meen in 1720 ongeveer in druk verscheen, ben ik be reid er u iederen redelijken prijs voor te geven. Ik geloof, dat het een zeldzaam pamfletje is." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 8