Van Schaapherder Fabrieksdirecteur CORRESPONDENTIE Marie Molenkamp, Weipoort. Wel, wel Marietje, wat heb jij dien va- cantiedag alleraardigst beschreven. Als ik veel ruimte had, dan liet ik jouw opstel letje in zijn geheel plaatsen. Je hebt heel wat gezien op dien dag. In Scheveningen de zee; in Poeldijk druiven eten; toen weer baden in zee; toen naar tante Clara op vi site, mij dunkt zoo'n dag vergeet men nooit Dag Marie! Groet je ouders van me en Jan en Jans en tante Clara. André Rijsbergen, Leiden. Een tochtje naar Schiphol is al een attrac tie op zich. ik wil nog niet spreken het zien van die luchtschepen op Schiphol zelf. Jullie hebt heel wat gezien. De „Sperwer" en twaalf militaire vliegtuigen, en een klein Koolhoventje, mij dunkt Adri, dat jullie tochtje niet tevergeefs geweest is. En toch wed ik, dat je blij was weer thuis te zijn; het is een heele zit op het harde zadel, is niet? Dag vriendje! Groet je ouders en de hand voor jou! Berta Nieuw enhuizen. Lei den. Ik geloof wel, dat alle klasge nootjes het fijn gevonden hebben, die plechtig werden aangenomen. Het ver- keersexamen viel vast mee! Je dacht zeker, wat een goeie Inspecteur is dat. toen je hoorde, dat ie zei; het gaat goed. Jammer, dat jullie ook geen kopje thee kreeg, zoo als de Juffrouw en de agent. Als ik daar in de buurt gewoond had. had ik jou vast ook een kopje laten brengen. Dag Bertha! Ik hoop de heele klasse weer op den a.s wedstrijd te ontmoeten. Jacques Urlus, Noordwijk. Als ik jouw brief moet beantwoorden, ben ik gauw klaar. Waarom zou het zoo fan tastisch zijn om half zeven op te staan en een bad te nemen! Vind jij het zoo fijn om „verbrand te worden door de zon" en wel zoo, dat je haast niet meer kon loo- pen." Dag Jacques! Hosman, Leiden. Had je niets gevangen aan de Vliet? Flink, dat je den moed niet opgaf! Zoo hoort het! Volhou den! En dat je beiden niet met leege han den thuis kwam. maar jij met een voorn tje en je vriendje met een aal van 20 c.m. was zeker een voldoening. Ik wensch je ook in het vervolg een betere vangst toe. Dag vriendje! Groet je ouders van me en de zusjes! Jeanne Blik man. Leiden. Wat maak jij toch een eigenaardige .,e". Zoo een heb ik nog nooit gezien! Maar het is waar ook: men is nooit te oud om te leeren, is wel? En wat ga jij nu doen, Jeanne? Schrijf me dat eens! Je treedt het volle leven in, zoodra de schooldeuren zich achter je sluiten en dan? Ik wacht dien langen brief af en hoop nog dikwijls wat van je te hooren. Dag lief Nichtje! Blijf de retraite gedachtig en de Maria Congregatie getrouw! Gretha Kuyer. Leiden. Die gedachtenisplaat en het lichtblauw lint met medaille moeten jullie maar goed be waren. Hoe is de vacantie bij Grootmoeder afgeloopen? Zoo'n schoolretraite is erg mooi en indrukwekkend. In mijn tijd be stond zoo iets niet. Maar dat is ook al zoo lang geleden. Nu is alles anders en dat ook. Hoe is de tentoonstelling afgeloo pen? Ik was in dien tijd op reis en kon er niet zijn. Maak ook de groeten aan vader en moeder, broertjes en zusjes! Nellie Driessen, Leiden. Heb jij me de twee versjes gestuurd, waarom ik vroeg of het eigen werk was? Dat ant woord heb ik nog niet ontvangen. Ik zal het eveneens laten hooren. als slot van deze correspondentie. Misschien dat ik dan wel te hooren krijg, wie de maakster is. AVONDLIEDJE. Een klokje gaat klinken, De sterretjes blinken, Het zonnetje houdt zich al schuil. De vogeltjes zwijgen En door de twijgen Weerklinkt het gekras van een uil. De schaduwen glijden. Door bosschen, langs weiden En maken het somber en kil. Wat pas nog met leven En vreugd' was omgeven Zwijgt eensklaps stil. Het wordt duister, 't gaat droomen, De engeltjes komen En fluist'ren zacht: Verbant alle zorgen 't Wordt licht weder morgen, Goede Nacht! Oom W i m. DE ANTWOORDEN DER RAADSELS van verleden week waren: Opl. I: klok. i Opl. II: boom. Opl. III: dennennaald. Opl. IV: klomp goud. Opl. V: Oor van een kopje. Opl. VI: Oorbel. Opl. VII: Lang leve Oom Wim! Leve de vacantie! Opl. VIII: Annie, Dien, Rie. Opl. IX: Sneeuw-wit-je. Wie zijn jarig? Van 23 tot en met 29 September. Op 23 Sept.: Treesje Voordouw, Bodegraven. Japie Keizer, Broederkerkstr. 1, Zutphen. Op 24 Sept.: Corrie v. d. Krogt, Miening E 132, Z'Woude. Beppie Westgcest, Voorschoten, Valkenb. weg la. Met Groenewegen Utr. Veer 6. Jan de Boer, Noordb. E 168. Z'Woude. George Gertenaar, Hooigracht 63a. Koos Wijnen, Driftstraat 31a. Nelly Reizevoort, Rijn- en Schiekade 113. Op 25 Sept.: Jo Schouten, N.Hout. Maria Wansink, Langegr. 119. Op 26 Sept.: Marie Dissledorp, Hoogmade B 295. Johanna Kniest, Abspoelweg 5, Oegstgeest. ueanne Hosman, Breestraat 115. Wim Trel, Korenburgst". 1. Correi van Rijn, Kooipark 6. Op 27 Sept.: Leo Hoogenboom, Achterd. 224, Hoogmade. Sonja v. d. Berg. Kempenerstr. 5. Wim Montanus, P. de la Courtstr. 53. Corrie van Fulpen, Tuinstr. 79, Boskoop. Johanna van Zon, Noordwijk-B. Wilhelm straat 48. Mies van Dijk. Langegr. 81. Louis Bisschops, Jacobsgr. 1. Hendrica v. d. Linden, Noordwijk-B. Sche- veningschestr. 15. Albert Segaar, Witte Rozenstraat 14. Op 28 Sept.: Ploni Schreuder, Florissch.str. 22, Sassen- heim. Hendrik v. d. Akker, W.E. C 122, Z'Woude. Anna Kok, Alphen. Jo v. d. Hoorn, Langeraar, Kerkp. A 131. Jantje Broeken, Da Costrastr. 46. Op 29 Sept.: Jo Verberg, Levendaal 81. Ik feliciteeren de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien of bij het verlaten'der school hiervan wil afgevoerd worden, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. Zoo ook, wie verandert van plaats of huisnummer of een foutje in naam or voornaam ontdekt. Oom Wim. U vraagt 1. Hoe komt men aan de uitdrukking ..buiten westen" zijn? 2. Wat beteekent op stel en sprong? 3. En wat is een „amerijtje"? 4. „Doe wel en zie niet om". Wat betee kent deze uitdrukking? 5. Wat is een marodeur? 6. Wat is lord" voor een titel? Wij antwoorden 1. Deze uitdrukking beteekent flauwval len. Heeft met westen, als windstreek be doeld niets te maken. Deze uitdrukking is zeer oud. In de Middeleeuwen beteekende west, wist, kennis. Wie dan ook flauw viel, was buiten kennis; hij wist niet meer; hij vas buiten „v/est"; had het „bewust-zijn" verloren. Nu zal je de uitdrukking wel dui delijk zijn. 2. Wil zeggen: dadelijk, onmiddellijk, plotseling. In 1600 sprak men over „op een sprong". Bij Vondel lezen we: Een dolle vadersbui, kan „op een sprong", verbeuren, Het geen, daer, jaerenlang, zijn kinders, ornme treuren. 3. Wil zeggen een Avé Maria, en zoo bij overdracht een korte tijdruimte, zooveel lijd n.l. als noodig is om een Avé Maria te bidden: een kort oogenblik dus. In Zuid- Limburg spreekt men nog van een Wees Gegroet je wachten, of een Vader-ons wach ten. 4. peze uitdrukking beteekent doe wel, zonder op de gevolgen van uw daden te letten of dank daarvoor af te wachten. Denk eens aan 't Fransch: fais ce que dois, advienne que pourras of in 't Duitsch: tue recht und schau nicht um. 5. Dit is een achtergebleven soldaat; een zwerver; een strooper. 6. Dat is Engelsch. Het is de titel voor een lid van den hoogen adel i.n Engeland. WIJ GAAN NAAR HET BOSCH door Tante Marie. Wij zouden saam met moe naar buiten gaan Waar wip en brug ons wachten. En waar de mallemolen draaien zou, Nog vlugger dan wij dachten. De weg erheen scheen allen danig lang. Er scheen geen eind te komen. Wij waren dan ook allen blij te moe, Daar ginds te zien de boomen. En dra was ieder onzer op 't pad, Dat leidde naar 't cafétje. En waar de speeltuin was voor klein en groot, Voor elk zijn spelen, weet je. Mijn moeke zocht en vond 'n mooie plaats, Waar zij vrij-uit kon kijken, En waar zij volgen kon en zien ons spel; Wie zou dat ook niet lijken? Zoo speelden wij naar hartelust al door; Wie moe werd, ging wat rusten. Want moe tracteerde ons met thee en koek Of wat wij liever lusten. De tijd vloog om en 't spel was jammer ui,t Want 't zonnetje ging scheiden. Wij gingen huiswaarts weer, voldaan en wel, Waar vader ons verbeidde. Js, NAAR BUITEN doorCor. v. Diest. XIII. Alle kermisdrukte was weer voorbij en „Akkerman's welvaren" ging alles weer zijn gewone gang. Tante Stance had de jongens weer gehaald, en nog wel per auto. Wat hadden de jongens gejuicht! Tante had beloofd, dat Arie en Koos in de Kerstva- cantie een paar dagen mochten komen, als hun ouders het goedvonden, dat de jongens een paar dagen naar Den Haag zouden ko men. Moeder had beloofd er eens over te denken als de jongens goed hun best de den. Nog een paar weken en Lily moest dan ook weer naar huis en naar school om den verloren tijd in te halen. ,,'t Zal stil worden als 't September wordt", zei juffrouw Dreef eens. „Lily weer naar huis en Mien naar een landbouwhuis- houdschool. Ik kan mijn dochtertje eigen lijk niet missen, maar het kind moet toch wat leeren". De boer en zijn vrouw zaten samen onder de kastanjeboom. „Ja, vrouw, je zult het een paar jaartjes zonder haar moeten doen; maar in de va cantie is ze toch thuis". „We zullen Lily ook erg missen, 't is een lief kind en altijd vroolijk! Kleine Eefje zal 't ook niet prettig vinden! Wat hangt dat kind aan Lily!" „Missen zullen we haar allemaal, vrouw! En wat Eefje betreft, ach die kleuter is no'g zoo jong; dat is met een paar dagen wel voorbij!" „Zul je dat denken, vader? Ik ben daar nog niet zoo zeker van! Kijk, daar komen ze juist aan, Mien met Lily en Eefje!" „Dag vader, moeder! Dag Oom, dag tante! Hé, wat is het warm!" „Ja, 't is echt drukkend! Fijn gewan deld?" De kinderen lieten zich de limonade, die voor haar klaar stond, goed smaken. „Moeder, bakt u morgen nog eens panne koeken?" vroeg Mien plotseling. „Hoe 'kom je daar nu zoo ineens bij?", verwonderde haar moeder zich. „Och, ik weet niet. 't Komt zoo ineens bij me op!" lachte Mien. „Je bent me een mooie, hoor! 't Is veel te warm voor dat werkje, hoe verzin je het?" „Moedertje, over veertien dagen bent u uw twee meisjes kwijt! U hebt nu nog ge legenheid ons eens te trakteeren op spek- pannekoeken! „Pannekoeken!" jubelde Eefje. „Moeder, je komt er toch niet vanaf; je zult de bengels hun zin moeten geven!" lachte vader. Moeder zwichtte. „Nou alia dan maar, als 't niet anders kan!" Als het dan maar niet zoo warm is!" ,,'t Is broeierig, moeder! Er zal wel een bui komen; ik ben er bang voor!" Plotseling werden allen opgeschrikt door de kreet: „Brand, brand!" Meteen zagen ze reeds eenige menschen over den weg draven en weldra was het heele dorp op de been. „Bij boer Koenders!" riep iemand. „Nee, 't is verderop!" schreeuwde men. 't Was inderdaad aan den anderen kant DE VOGELS door Anton Roels. X. Voor de tiende maal kom ik vandaag met jullie praten over „de vogels". We zullen het hebben over hoendervogels. Deze orde is het vliegen minder goed machtig dan de meeste andere. De poo- ten zijn uitstekend ontwikkeld en ook de snavel mag er, om zoo te zeggen, zijn. De hoendervogels hebben zoogenaamde gang voeten, waarvan de achterteen doorgaans hooger zit dan de andere teenen. Van de soorten wil ik er allereerst een paar noemen. Aanstonds zal ik dan over enkele een paar bijzonderheden vertellen. Soorten zijn: het huishoen, de kwartel, de (bosch) fazant, de pauw, de kalkoen, de patrijs enz. Over de gewone hoenders behoef ik eigenlijk niet in bijzonderheden uit te wijden. Misschien is het interessant er eens over te denken, waar onze huisdie ren vandaan komen. Het is typisch, dat het niet met zekerheid te zeggen is, uit welk land ze afkomstig zijn. Reeds in oude tijden schijnen de tamme hoenders huis dieren te zijn geweest. De oude Egypte- naren beeldden ze af op hun gedenktee- kenen, zoodat ook zij dus dit soort vogels gekend moeten hebben. In de vorige eeuw werd in onze Oost een soort gevonden, dat buitengewoon schuw was; de haan geleek sterk op dien van onze huisdieren. De p a t r ij s heeft korte, afgeronde vleugels en een heel korte staart. De kop is bruin gekleurd, de rug is grijs, maar draagt vele roodbruine strepen; de vleu gels zijn vaak prachtig geteekend met lange, witte strepen en zwarte lijnen; borst en buik zijn grijs: de staartpennen rossig bruin, terwijl de middelste geleide lijk grijzer worden. De kleur van de poo- ten is van een soort rood tot lichtgrijs. De patrijzen komen in Nederland veel voor in de duinen, in korenvelden en in wei landen. Ze bouwen hun nest nogal ge makkelijk, want ze gebruiken hiervoor een kuiltje in den grond, dat ze met wat gras beleggen. Ze kunnen zeer hard loo- pen. Bij minder gunstig weer vliegen ze echter spoedig omhoog. Korten tijd later vallen ze dan weer omlaag. Ik zal jullie wel niet behoeven te ver tellen, dat op patrijzen stevig wordt ge jaagd. Goed gebraden zijn ze niet te ver smaden De Kwartel is een heel stuk kleiner dan de patrijs. Ook zijn vleugels zijn kort en afgerond, terwijl zijn staart zeer kort is. De bek is van vleeschkleurig tot bruin, evenals de pooten; de veeren zijn wit en zwart; op de staartveeren dragen zij een sikkelvormige, bruine vlek; de buik is witgekleurd, terwijl" de borst bruinachtig is en bij het vrouwtje zwart. Bij de ogoen zien we enkele witte vlekken. Terwijl de patrijs een standvogel is, trekt de kwartel in het koude jaargetijde naar milder streken. Hoewel de vleugels stomp zijn, aarzelt de kwartel niet om in het najaar de Middelandsche Zee over te trekken. Doordat de kwartel zich in het koren ophoudt en van graankorrels leeft, maakt men er vaak een heele studie van om hem te vangen. Bij korenvelden, waar kwartels zich ophouden, worden netten uitgespannen. De vogels worden met een fluitje in den val gelokt. Dit gebeurt in de maanden Mei, Juni en Juli. Aan het lesje in dierkunde zullen we in verband met de besproken vogels nog een lesje in taal vastknoopen. Het woord „kip" komt voor in de vol gende zegswijzen: Redeneeren als een kip zonder kop heel dom praten. Ik ben zoo lekker als kip ik voel me best. Hij is er als de kippen bij hij is er zoo vlug mogelijk bij. Met de kippen op stok gaan vroeg naar bed gaan. Kip ik heb je jij bent er bij! In verband met den „kwartel" zegt men wel, „Zoo doof als een kwartel" en „zoo vet als een kwartel". Wordt vervolgd. van het dorp. Met man en macht spande men zich in om den brand te blusschen, de vlammen te bedwingen. Te vergeefs. „Wat een vreeselijke rook!" zei Lily, die met Mien was gaan kijken. „Verschrikkelijk", beaamde Mien. „Kijk toch eens, die arme kinderen!" De brand was bij boer Harms; een boer die door tegenslag al veel achteruitgang had meegemaakt. Hij zelf hielp zoo veel hij kon, terwijl zijn vrouw treurig heen en weer liep en de kinderen, zes kleuters, schreiend toekeken. Hoog sloegen de vlam men telkens weer op, om dan weer eens te krimpen en een verstikkende rook na te laten. Dan weer vonden de vlammen een vrije uitweg en kronkelden zich in alle bochten. (Wordt vervolgd.) lol door Oom Wim XXIX. En wat voor mijn moedertje het beste is, zegt Jan op zijn beurt en nu zullen we onzen baas afwachten en hooren, wat die voor ons gedacht heeft te doen. Maar eerst en dat zou ik haast verge ten ga ik het doosje eens open maken, wat de boerin me voor u in de hand stop te. Ik wed er zit iets in, dat wij beiden wel zullen lusten. Zoo, heb ik het niet gedacht,! Een paar warme pannekoeken en een fijn stuk ham en een stuk kaas, moeder, mij dunkt, dat we voor vandaag geen honger behoeven te lijden. Dat goeie mensch heeft aan al le gedacht. U ziet wel, dat ze u ook niet vergeten. Ja, jongen, het is meer dan erg, hoe we verwend worden. Hoe zullen we dat ooit kunnen vergelden! Dat zei ik ook moeder; maar de baas was zoo over me tevreden, dat hij me zijn redder noemde en ik moest me voortaan beschouwen als kind in huis en u zult straks wel hooren, wat hij allemaal met me voor heeft. En de boerin en de twee doch ters, allemaal hebben ze me de hand gege ven en me heelemaal niet meer behandelt als „het knechtje of het schaapherdertje". Hoe kan toch alles „verkeeren"! Gisteren nog was ik Jan, „de herder", nu ben ik nog „herder" in naam. Want ik blijf bij die goeie "menschen net zoo lang, tot ik klaar bén en een goeie, vaste positie kan ver overen. Niet waar moeder? Juist jongen! Zoo doen we! Des middags houdt een dogcar stil voor de woning van Jan. De boer stapt uit en bindt het paard vast aan het hek, dat het tuintje van den weg scheidt. En eer hij aan de deur is, heeft Jan deze reeds geopend en nqodigt zijn baas binnen te treden, terwijl hij alvast zegt het aller aardigst te vinden, dat de baas woord heeft gehouden. Eer de boer goed en wel gezeten is, treedt moeder binnen en neemt op den derden witgeschuui'den stoel plaat,s waar door nu het heele getal aanwezige stoelen bezet is. Wat doet me dat pleizier, dat u eens bij ons komt. U komt me zeker eens spreken over dien ondeugenden Jan, die dadelijk zijn meester oververtelde, wat ie van die brave Zigeuners hoorde. Juist juffrouw, maar ik houd meer van dien ondeugenden Jan, dan van die bra ve Zigeuners. Alle drie lachen om die geestigheid van moeder en het was dadelijk de boer te moe de, alsof ie tusschen eigen menschen zat, v/aar man nu eens precies kon zeggen, wat op ,,'s hertengrond leidt", om met den dich ter Vondel te spreken. Ik kom dan eens met u praten over de toekomst van Jan, die door zijn houding getoond heert het hart op de rechte plaats te hebben en die mijn hulp en steun dubbel en dwars verdiend heeft. Ik heb van zijn plannen gehoord en sta stom van verba zing te hooren, wat dat ventje kent en weet. Ik moet een eere-saluut brengen aan zijn ouden meester, die hem zoover wist te brengen en nu ga ik dadelijk naar den goeien man, en ga eens met hem spreken, hoe Jan het beste Engensch kan leeren en zich verder bekwamen in die vakken die noodig zijn om van hem een volleerd boek houder te maken. Mij dunkt, hij zal ons den weg wel wijzen en adressen geven in de stad, waar hij alles leeren zal, wat ver- eischt wordt. Het geld is geen bezwaar: ik betaal voortaan zijn verdere studiën. Hoe vindt u dat? En neemt u als moe der mijn voorstel aan. Het is te mooi om dadelijk antwoord te geven. Hoe kunnen wij dat u beloonen, dan anders door ons gebed voor het wel zijn van u en uw vrouw en uw dochters. Het is te mooi! Zeker neem ik uw voorstel aan en graag ook en ik ben overtuigd, als mijn Jan een maal klaar is veel geld verdiend, zal hij u alles teruggeven, wat u nu voor hem uit geeft. Teruggeven, zegt u! Er valt niets te rug te geven. Jan heeft meer zonder het te weten of er grootsch op te gaan meer voor ons gedaan, dan wij voor hem kun nen doen in die paar jaren, dat hij nog hard studeeren gaat. Maar nu ga ik naar den ouden meester, onder wiens leiding Jan veilig is. Tot morgen Jan, dan is hij weer mijn her dertje, en dit blijft is, heeft is me beloofd, tot hij ons allen in wetenschap over het hoofd gegroeid is, zelfs zijn meester. Een hartelijke lach klaterde door de kleine tuinkamer, waarin op dit oogenblik drie brave, gelukkige menschen bijeen zijn. De boer gaat zijn karretje opzoeken, te vreden over zichzelf en tevreden over de regeling in zake de verdere studie van zijn jongen vriend en over het geluk, dat hij de moeder mee in de toekomst bereiden zal. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 16