SLACHTOFFERS DER T. 13 HERDACHT. ONDER ZWARE VERDENKING Het Indische politievaartuig „Bantam", dat op het kustrit van Anoes, een der Podena-eilanden vastliep. Na verscheidene dagen gelukte het tenslotte het vaartuig vlot te sleepen. De „Bantam" op het kustrif Op de begraafplaats „Kembang Koening" te Soerabaja is het monument onthuld voor de slachtoffers van de ramp der „T. 13". Bij deze gelegenheid hield de marine-commandant, kapt. ter zee A. C. van de Sande Lacoste een toespraak De jaarlijksche ringrijderij voor landbouwers uit Walcheren had Don derdag te Middelburg plaats. Gezamenlijk trokken de deelnemers naar de kampplaats, waar menigeen een aardig staaltje van zijn be hendigheid toonde Op de stadionbaan te Amsterdam wordt thans druk getraind voor de komende wereldkampioenschappen wielrennen. Cor Wals in actie achter zijn gang maker Kaser Met de versiering van het paleis Noordeinde te Den Haag, in verband met de jubileumfeesten, is men thans druk bezig De Rotterdamsche tram krijgt een feestkleed in verband met de komende festiviteiten ter gelegenheid van het veertigjarig regeerings- jubileum Met den boottrein uit Genua arriveerden Donderdag te Den Haag weder eenige deputaties uit de Javaansche Vorstenlanden. Het gezel schap op het station S.S. na aankomst FEUILLETON ROMAN VAN HUGO BETTAUER (Nadruk verboden) De hoogste «mhtenaar van de Berlijnsche recherche keek den mageren, bijna geheel prijs schijnenden eri geheel in het grijs ge- deed en man geïnteresseerd aan. Je drukt je zeer voorzichtig uit, Krau- ve. Zoo op het oog zou het gaan.Wil je ius het geval op je nemen? Wel zeker, het lijkt me ernstig ge noeg, om me er voor te spannen. Dr. Clusius lachte en knikte tevreden. Wat ben je nu het eerst van plan te gaan doen? Nogal duidelijk; dokter. Morgenoch tend moeten hier in deze kamer de achter gelaten voorwerpen der verdwenen vrou wen en de vier hospita's, bij wie ze ge woond hebben, zoomede de portier uit de Motzstrasse aanwezig zijn. Nou, voor het geklets van clie vier dames kan ik nu al bang zijn. Maar daar moeten we doorheen zien te komen en dar ga ik er op los. Die woorden „dan ga ik er op los" be vielen den chef zóó buitengewoon, dat hij zich vergenoegd in de handen wreef. „Ik ga er op los" dat beteekende bij Krause, dat hij, de apathische Nurks zich tot een niet te remmen speurder ontpopte, die niet eerder zou rusten, alvorens het doel, dat hij nastreefde, geheel te hebben bereikt. Joachim von Dengern, alias Krause. Terwijl dr. W. Clusius zich in zijn gehee- le persoonlijkheid niet in bijzondere mate van andere politie-ambtenaren in groote steden onderscheidde, had Krause in geen enkel opzicht ook maar iets van dien be ambte der geheime recherche, dien men detective pleegt te noemen. En zijn carriè re, zijn levensgeschiedenis en zijn ontwik keling waren wel van een heel bijzondere soort. Edoch, zelfs de enkele ingewijden wisten niet veel meer van hem, dan dat Krause heelemaal niet Krause heette, doch dat dit slechts een door hem aangenomen naam was, en dat hij aanvankelijk aller minst scheen voorbeschikt om, niet van achter de groene tafel, maar in het volle leven, met inspanning van alle krachten misdadigers te moeten achtervolgen. De eenige, die in het roode gebouw aan de Alexanderplatz eigenlijk nauwkurig op de hoogte was, was dr. Clusius en aan dat feit moest hij dan ook worden toegeschreven, dat hij den soms onuitstaanbaren Krause warme genegenheid, ja zelfs sympathie en hoogachting toedroeg. Krause was een ongelukkig mensch, wiens gezondheid dusdanig geknakt was, dat aan een volledig hersteld niet meer kon worden gedacht. Hij heette in werke lijkheid Joachim von Dengern, was een spruit van een niet in bijzondere mate met aardsche goederen bedeelde, maar des te voornamer familie, die haar telg een jaar bij de garde kurassiers had gezien, waarna hjj reserve-luitenant was geworden, tot hij zijn juridische studiën had beëindigd, waar na een uitstekende betrekking op het bu reau van een bekend Berlijnsch advocaat, dr. Rodenbach, voor hem open stond. Krau se was jong, had in Porruneren een broer, die door een goed huwelijk kolossaal rijk was geworden; er werd dus een gokkie ge waagd, men gaf voor zijn genoegens wat meer geld uit dan de middelen eigenlijk wel toelieten, van tijd tot tijd werd de tien jaar ouders broer eens over een lee- ninkje geinterpelleerd, men kwam vaak min of meer onuitgeslapen en te laat op het bureau of op de rechtbank kortom, Krause leefde zoo en niet slechter dan hon derden andere jongelui, die zich tot taak hebben gesteld, van hun jonge leven eerst nog eens te genieten alvorens zich door het huwelijk aan banden te laten leggen. Tot er op zekeren dag geheel onver wachts iets' vreeselijks gebeurde. Dr. Ro denbach had in verband met een proces van een cliënt een depot van ettelijke millioe- nen in baar geld ontvangen. Dit bedrag de poneerde hij in tegenwoordigheid van zijn jongen assistent, dr. Joachim von Den gern, in een ijzeren brandkast, bij welke gelegenheid hij opmerkte, dat het eigen lijk zeer onvoorzichtig was dergelijke som men in huis te houden, temeer, waar de brandkast verouderd was en een in het edele vak groot geworden inbreker zeker maar weinig moeilijkheden in den weg zou leggen. Een opmerking waarmee Joachim von Dengern slechts plichtmatig kon in stemmen, omdat het hem tegelijkertijd door het hoofd ging, dat hij de laatste de gen weer leelijk op zwart zaad zat en best een deel van dit burgermanskapitaaltje zou kunnen gebruiken. Op dienzelfden dag was er veel te doen; tal van werkjes, die volgens den referendaris gerust eenige da gen hadden kunnen wachten, maar naar het oordeel van dr. Rodenbach onmiddel lijk moesten worden afgedaan. Joachim von Dengern moest dus overwerken en zoo kwam het, dat hij vlijtig in het bureau aan het werk was, toen zijn chef zich reeds lang een plaats in de opera verzekerd had en de andere, minder met werk overla den employé's eveneens de bureaulokalen hadden verlaten. Dies nam hij, zooals steeds in dergelijke gevallen, den tweeden kan toorsleutel mee naar huis, nadat hij alle deuren zorgvuldig had afgesloten, terwijl de oude concierge, August, die reeds bij het krieken van den dag placht te komen, en dr. Rodenbach zelf de andere sleutels in hun bezit hadden. Den volgenden dag trof Joachim von Dengern, toen hij na een verboemelden nacht ietwat bleek en nerveus binnen kwam, het bureau in een chaotischen toe stand. Er was iets ontzettends gebeurd. De brandkast was met behulp van primitieve instrumenten opengebroken en de inhoud verdwenen. Dr. Clusius, destijds nog ge woon inspecteur van de recherche, leidde het onderzoek en wist binnen een uur hoe de vork in de steel zat. Slechts de referen daris Joachim von Dengern kon de dader zijn! Hij alleen was op de hoogte ge weest van de aanwezigheid van millipenen in de brandkast, hij was alleen in het bu reau achtergelaten en hij wist precies, dat er in een van de vertrekken op een acten- kast een stoffige kist met gereedschappen stond, waarvane, zooals duidelijk kon wor den nagegaan, bij den inbraak gebruik was gemaakt, von Dengern stak diep in de schulden, had op n nieuw verzoek om hem wat te leenen van zijn broer een aan dui delijkheid niets te wenschen overlatend weigerend antwoord ontvangen kortom, zijn arrestatie was volkomen gerechtvaar digd. Hoezeer gerechtvaardigd bleek wel, toen men bij zijn fouilleering in den bin nenzak van zijn overjas een stapeltje bank biljetten vond en het kostte niet veel moei te om vast te stellen, dat deze biljetten deel hadden uitgemaakt van het bedrag, dat dr. Rodenbach van zijn cliënt in depot had ontvangen. Tevergeefs zwoer Joachim von Den gern den rechter-commissaris en later ook de rechtbank, dat hij er geen idee van had, hoe die banknoten in zijn zak waren ge komen; tevergeefs schreeuwde hij telkens weer opnieuw dat hij onschuldig was. Het door dr. Clusius verzamelde bewijsmate riaal was te bezwarend en von Dengern werd tot vier jaar gevangenisstraf veroor deeld. In de drie lange jaren van zijn opslui ting één jaar werd hem wegens voor beeldig gedrag kwijtgescholden plakte Joachim von Dengern ijverig suikerzakjes en leerde hij vetergaatjes in het bovenleer van schoenen maken. En ondertusschen dacht hij na. Steeds weer dacht hij aan een en het zelfde. Hoe zal ik miin onschuld kunnen bewijzen, hoe pas ik feiten, vermoedens, nietige gebeurtenissen zoodanig ineen, dat zij eens een belangrijke getuigenis voor mij kunnen afleggen? In zijn hoofd pa pier werd hem voor dergelijke dwaze din gen niet versterkt zete hij het stuk in elkaar, waarmee hij opnieuw rechtsin gang in zijn zaak zou verzoeken en dit stuk werd steeds omvangrijker: het wer den ten slotte honderd vellen machine schrift, welker inhoud hij elk oogenblik uit zijn hoofd kon opdreunen. i (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12