BINNENLAND
Werkverruiming
DE LAATSTE LES
VAN LANCELOT
DONDERDAG 4 AUGUSTUS 1938
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 7
PRIESTERS EN ANDERSDENKENDEN.
Een rede van mr. Marchant.
Zooals ieder jaar gebruikelijk werd in het
St. Jozefstudiehuis der Missionarissen van
Mill Hill het afscheid der pas gewijde
priesters ^gevierd met een reünie van oud
studenten van Hoorn en Tilburg.
Tot het programma van deze reünie be
hoorde een middagvergadering, waarbij
o.m. aanwezig waren Z. H. Exc. Mgr. W.
Bouter, bisschop van Nellore (Br.-Indië),
prof. dr. B. H. Molkenboer O.P., dr. P. C.
de Brouwer en voorts verschillende heer en
geestelijken.
De directeur van het St. Jozefstudiehuis,
Father B. Vlasveld, sprak een hartelijk
woord van welkom tot den spreker van den
middag, oud-minister mr. H. P. Marchant,
die vervolgens onder hartelijk en langdu
rig applaus het podium betrad.
Spreker begint met te zeggen, dat hij
zich tot het laatst ertegen had verzet om
hier als spreker op te treden, omdat hij
ervan overtuigd was in dit gezelschap niets
nieuws te kunnen vertellen. Buitengewoon
blij is spreker nochtans, dat hij gekomen
is. Het is zoo goed voor een buitenstaan
der om tusschen priesters te verkeeren!
Tot zijn onderwerp „Priesters en anders
denkenden" komend, merkt spr. op, dat het
zoo jammer is, dat andersdenkenden niet
in de gelegenheid zijn meer van nabij met
priesters kennis te maken. Het is spre
kers vaste overtuiging, dat er minder
andersdenkenden zouden zijn, indien dit
anders ware.
Spreker gaat vervolgens over tot het
geven van een verklaring van de begrip
pen: priesters en andersdenkenden.
De Katholiek onderscheidt wel een na
tuur en een bovennatuur, maar ziet ze te
gelijk beide in hun onafscheidelijkheid.
Dit wordt men het best bij verkeer, met
priesters gewaar. Spreker heeft hier gezien
sprankelend natuurlijk leven en tegelijk
een leven, dat geheel op de bovennatuur is
gericht.
Wat nu zijn andersdenkenden? Het mee-
rendeel van deze menschen denkt feitelijk
in het geheel niet en zeker niet over de
wereld van het bovennatuurlijke. Er zijn
drie categorieën van andersdenkenden; het
zijn zij, die opzettelijk .niet denken, zij, die
onwillekeurig niet denken en zij, die wel
denken, maar „anders" denken.
Spreker bespreekt dan nader deze cate
gorieën. Daar zijn in de eerste plaats de
communisten, die rechtstreeks tegen God
en godsdienst ingaan. We weten, wat we
aan deze menschen hebben, en spreker
heeft er liever mee te doen, dan met zoo
genaamde Christenen, die de goede chris
tenen op een dwaalspoor willen brengen.
Dan zijn er de agnostici, die redeneeren
„Wat zou ik me vermoeien met dingen van
de bovennatuur, daar kom ik toch nooit
achter".
Vervolgens zijn er de menschen van het
„vrije onderzoek", tot welke groep spreker
vroeger zelf ook behoorde. Het onderzoek
van deze menschen is zoo vrij, dat, wanneer
zé door middel van dat onderzoek door lo
gisch redeneeren tot het Geloof zouden ko
men, zij meteen uit de beweging worden
gegooid! Vooral in deze kringen is de on
wetendheid over het Katholicisme onge
loof elijk groot.
Toen spreker op lateren leeftijd het „ca-
tholica non leguntur" had overtreden en
katholieke theologische werken ging lezen,
werd hij getroffen door de logica daarvan.
Toen begreep hij de theologie wel in te
genstelling met vroeger! Zoo was spreker
tot de ontdekking gekomen: Roomsch te
zijn geworden. Men zegt wel: bekeeren is
een werk van de Goddelijke Genade, goed,
maar dan is die Genade gaan werken toen
spr. besloot het „catholica non leguntur"
te overtreden!
Als verstandige menschen dit verbod
overtreden en logisch denken, moeten ze
noodwendig tot dezelfde conclusie komen
als spreker.
In dit verband bindt spreker den jongen
priesters op het hart de eenvoudige geloofs
waarheden aan de menschen toch in dui
delijk verstaanbare, eenvoudige taal te
zeggen, zonder omhaal van veel geleerd
heid.
Bij de bespreking van een vierde cate
gorie andersdenkenden wijst spr. erop, dat
onder deze vooral de anti-papisten zitten.
Zij zijn van huis uit zoo vijandig tegenover
de Kerk, dat ze ongeneeslijk zijn. Deze
menschen beschouwen bijvoorbeeld ook de
priesters als niet te goeder trouw. Er is
eenvoudig met die menschen niet te rede
neeren, hetgeen spreker met enkele eigen
ervaringen treffend illustreert.
Gelukkig zijn er tenslotte ook rechtzin
nige geloovigen, die de katholieken goed
gezind zijn; men vindt ze voornamelijk
onder de Gereformeerden. Er zit voor ons
niets anders op dan intransigent te
blijven. Christus was dit ook. Hij
kwam in de wereld Zijn leer brengen, maar
Hij gaf die leer niet om ze door ons te
doen amendeeren. Christus gaf Zijn leer
aan de Kerk en droeg Haar op ze onver
kort en onvervalscht te bewaren de eeuwen
door. Wij zijn volgelingen van Christus of
wij zijn het niet. We kunnen het in ieder
geval nooit gedeeltelijk zijn. In een pero
ratie richtte spreker zich meer speciaal tot
de jonge priesters, die nu uitgezonden
worden om Christus' leer in den vreemde
te verkondigen en hij uitte zijn groote ver
wondering en eerbied voor het hooge
ideaal van deze jonge menschen, hun of
ferzin en hun absolute negatie van het
leven.
Gaat gij, zoo besluit spreker, het bevel
van Christus volbrengen, wij zullen U vol
gen met onze gedachten en U steunen met
ons gebed, opdat God Zijn zegen zal geven.
(Langdurig applaus).
Mgr. Bouter sprak een dankwoord. Spre
ker wees erop, dat de missonarissen veel
eerbied hebben voor mr. Marchant, die
voor zijn geloof zooveel offers bracht en
Mgr. is spreker dankbaar voor zijn uit
eenzettingen, die voor de jonge priesters
ongetwijfeld zeer verhelderend zullen zijn
geweest. Spr. onderstreept het advies van
mr. Marchant: laat de priesters den an
dersdenkenden in zoo eenvoudig mogelijke
taal de waarheden van ons Geloof leeren.
Spreker begroet in mr. Marchant een actief
strijder voor het Geloof, een apologeet, die
oud is van jaren, maar die een jong hart
heeft en vurig is in zijn strijd „Voor God"!
Met een langdurig applaus stemden de
aanwezigen met de dankwoorden van den
missie-bisschop in. »Tijd".
NATIONALE BEDEVAART TE LOURDES
Mgr. Huibers heeft de terugreis aanvaard.
Men seinde gisteravond uit Lourdes aan
de „Msbd.":
De pelgrims hebben vor den laatsten dag
van hun verblijf nog een bijzonder schoo-
nen Lourdesdag kunnen meemaken, dank
zij de aanwezigheid van een groot aantal
buitenlandsche en Fransche bedevaarten,
zoodat de H. Sacramentsprocessie in den
namiddag weer omvangrijk was.
Na afloop der processie is onze bede
vaart nog tweemaal uitgetrokken onder lei
ding van mgr. Huibers, ditmaal om het af
scheidsbezoek te brengen aan de Grot. Mgr.
Huibers heeft daarbij de pelgrims bijzonder
hartelijk toegesproken en hun den Pause
lijken Zegen gegeven.
Bij dat afscheid heeft de Hoogeerw. de
ken H. Meijer uit Asten aan mgr. Huibers
bijzonder dank gebracht vor diens aanwe
zigheid. Ondanks de moeilijkheden, die
voor hem aan de reis waren verbonden.
Mgr. Huibers verlaat met den avondtrein
Lourdes voor de terugreis.
Het was ook gisteren te Lourdes druk
kend warm weer en in den namiddag on-
v/eersachtig, gelukkig kwamen twee regen
buitjes wat verfrissching brengen.
De zieken hebben de groote warmte goed
doorsetaan.
INTERNATIONALE VRAAGSTUKKEN.
Samenstelling der commissie.
Van het besluit van het Partijbestuur tot
instelling van een permanente Commissie
van advies over internationale vraagstuk
ken, is reeds melding gemaakt. De taak
van dit adviesorgaan wordt aangeduid als
een van algemeene beoordeeling en decu-
mentatie op het gebied van de internatio
nale politieke vraagstukken, waarover deze
commissie, desgevraagd, adviezen aan het
Partijbestuur zal uitbrengen.
Inmiddels is van alle, voor het lidmaat
schap van deze commissie uitgenoodigde
personen een instemend antwoord ontvan
gen, zoodat het maandblad „De R.K. Staats
partij" dé samenstelling der commissie kon
publiceeren. Deze is als volgt:
Mr. dr. L. J. C. Beaufort O.F.M., lid van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal te
Leiden.
Ir. M. C. E. Bongaerts. lid van de Tweede
Kamer der Staten-Gengraal, te 's-Graven-
hage.
Dr. mr. P. G. H. Brom, te Utrecht.
Prof. H. A. Kaag, hoogleeraar aan de
Kath. Econ. Hoogeschool te Tilburg.
Prof. mr. J. van Kan, oud-hoogleeraar
aan de Rechtshoogeschool te Batavia en
oud-lid van den Raad van Ned.-Indië te
's-Gravenhage.
Prof. Mag. dr. J. B. Kors O.P., hooglee
raar aan de Katholieke Universiteit, te Nij
megen.
Dr. L. G. Kortenhorst, lid van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, te 's-Graven
hage.
Mr. W. M. van Lanschot, lid van de Eer
ste Kamer der Staten-Generaal, te Vught
(N.-Br.).
Phr. mr. O. van Nispen tot Sevenaer, oud
gezant en oud-voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, te 's-Graven
hage.
Mr. dr. R. Regout S.J., moderator van de
studenten aan de Katholieke Universiteit,
te Nijmegen.
P. J. S. Serrarens, lid van de Tweede Ka
mer der Staten-Generaal, te Bilthoven.
De commissie heeft mr. H. Kolfschoten,
secretaris der Partij, bereid gevonden haar
als haar secretaris ter zijde te staan.
DE VERPACHTING VAN BOERDERIJEN
DOOR DEN STAAT.
Volgens opgave van den rentmeester
der staatsdomeinen te Zwolle hebben zich
voor de thans door den staat in pacht uit
te geven 12,boerderijen, waarvan 4 zullen
worden gebouwd in het „Land van Vol-
lenhove" en 8 in de provincie Friesland,
in totaal 112 gegadigden aangemeld.
Van deze personen wonen 102 in de 4
noordelijke provinciën, n.l. 43 in de pro
vincie Friesland, 18 in de provincie Gro
ningen, 20 in de provincie Drenthe, 21 in
de provincie Overijssel, en 10" in de ove
rige provincies.
Naar deze gegadigden zal thans een uit
gebreid onderzoek worden ingesteld. In
verband met relatief groote aantal reflec
tanten zal dit onderzoek geruimen tijd
vorderen, zoodat de toewijzing, naar ver
wacht mag worden, eerst in den loop van
de maand September zal kunnen geschie
den.
DE RIJWIELACHTERLICHTEN, DIE
NIET BRANDEN WILLEN.
De practijk toont aan dat de veiligheid
van het verkeer door het rijwielachterlicht
lang niet in die mate verhoogd is, als men
had mogen verwachten. lederen avond ziet
men een groot percentage wielrijders,
Eerste Kamer
Vergadering van gisteren
Na de pauze is aan de orde het wetsont
werp tot verhooging van het zevende
hoofdstuk B. der rijksbegrooting voor 1938
(verhooging van het crediet voor werkver
ruiming)
De heer VAN RAPPARD (Lib.) stelt de
vraag of de regeering wel voldoende me
dewerkt om het particuliere initiatief te
steunen in pogingen tot werkverruiming.
Spr. behandelt verder het antwoord van
de regeering op de vraag van verschillen
de leden om een algemeenen dienstplicht
van twee jaren in te voeren. De werkloos
heid kost eenige honderden millioenen per
jaar aan steungelden, waardoor de men
schen in het leven worden gehouden. In
voering van een tweejarigen dienstplicht
zou aan tienduizenden jongelieden arbeid
verschaffen. Jaarlijks komen er 71.000 jon
gelieden beschikbaar, van wie er slechts
enkele tienduizenden voor den militairen
dienst worden bestemd. Men zou een staand
leger van 50.000 man kunnen vormen. Spr.
verwijst naar België, waar veel meer
dienstplichtigen zijn dan te onzent. De
keuringen behoeven niet zoo streng te zijn.
Bij de vierdaagsche hebben deelnemers
met platvoeten het traject geheel volbracht.
De heer DE LA BELLA (S.-D.) betreurt,
dat de minister-president deze beraadsla
gingen niet bijwoont.
Met het tewerkstellen van nog enkele
tienduizenden werkloozen komt men er
niet. Overigens zijn de daden der regeering
niet in overeenstemming met de woorden
van den minister-president bij de behan
deling van de interpellatiè-van Gelderen.
In eenige door spr. genoemde gevallen
hebben de arbeiders medegewerkt om de
loonen eenigermate te verlagen, indien
daardoor meer mensohen aan het werk
kunnen komen. Spr. meent evenwel, dat
het werkfonds wel de gewone loonen, gel
dende in het vrije bedrijf, kan betalen.
Spr.'s fractie is niet bevredigd door de
tot nu toe genomen maatregelen der regee
ring om de werkloosheid te verminderen.
De heer VAN LANSCHOT (R.K.) noemt
de bestrijding van de werkloosheid
thans volgens een spreker op een desbe
treffende vergadering in Den Haag voor
de 57e maal in het parlement aan de or
de een bij uitstek nationale zaak.
Spr. hoopt, dat de regeering, die voor
bijna bovenmenschelijke problemen staat,
een oplossing zal weten te vinden voor het
dilemma, dat gelegen is in een stimulee
ring van het bedrijfsleven tezamen met
waarvan het achterlicht niet brandt, deels
wel tengevolge van onachtzaamheid, doch
voor een groot deel ook als gevolg van on
doelmatige constructie van de toch van een
Rijkskeur voorziene lichten.
Daar sedert de wettelijke invoering van
het achterlicht de automobilisten minder
verdacht zijn op wielrijders, welke dit licht
niet voeren, terwijl de laatste temidden van
andere fietsers, welke wel een brandeisd
achterlicht voeren, bijzonder slecht waar
neembaar zijn, zijn door dezen toestand
nieuwe en ernstige gevaren ontstaan. Deze
gevaren zullen in de komende maanden,
waarbij de duisternis steeds vroeger gaat
vallen, in belangrijke mate toenemen.
De A.N.W.B. is van oordeel, dat aan
dezen toestand alleen binnen afzienbaren
tijd eeh einde kan komen, wanneer het on
deugdelijke achterlicht zoo spoedig moge
lijk uit den handel verdwijnt.
Reeds kort na de wettelijke invoering
van het achterlicht verzocht de A.N.W.B.
den Minister de keuringsbepalingen zooda
nig te willen aanvullen, dat lostrillen der
lampjes bij de van een Rijkskeur voorzie
ne, achterlichten nimmer meer kan voorko
men.
Thans heeft de A.N.W.B., wijzende op
het toenemende verkeersgevaar, nogmaals
de aandacht van den Minister op deze ma
terie gevestigd en verzocht wel maatrege
len te willen bevorderen, welke het verder
fabriceeren en in den handel brengen van
ondeugdelijke achterlichten zullen verhin
deren.
Verder raadt de A.N.W.B. hen, die een
achterlicht hebben, hetwelk bij normaal on
derhoud telkenmale defect is, dit, hoe be
grijpelijk het ook is, dat men slechts noode
tot deze extra-uitgaven besluit, in het be
lang van eigen en anderer veiligheid zoo
spoedig mogelijk tegen een deugdelijk te
verwisselen.
verlaging van de kosten van levensonder
houd.
De heer VAN VESSEM (N.S.) dient
een voorstel van orde in tot schorsing der
beraadslagingen op grond, dat de minister
president heden niet aanwezig kan zijn.
Spr.'s voorstel beoogt den minister-pre
sident uit te noodigen tot bijwoning dezer
beraadslagingen en in verband daarmee de
behandeling van dit wetsontwerp aan te
houden.
De heer DE ZEEUW (S.D.) acht dit voor
stel thans niet juist. Iets anders ware het
indien het bij den aanvang van dit debat
was ingediend. Spreker apprecieert in tus
schen het medeleven van de N.S.B. in het
parlementaire werk. Wel betreurt hij, dat
de regeering hier niet in ruimer getale is
vertegenwoordigd dan door den minister
van sociale zaken alleen.
Spreker meent evenwel, dat minister
Colijn zelf moet beoordeelen of hij bij dit
wetsontwerp aanwezig wil zijn. Daarom zal
spr. tegen het voorstel-Van Vessem stem
men.
De heer DE BRUIN (R.K.) acht het voor-
stel-Van Vessem staatsrechtelijk onjuist.
Wie heeft het wetsontwerp onderteekend
en is- verantwoordelijk? De minister van
sociale zaken.
Weliswaar was minister Colijn bij de
behandeling in de Tweede Kamer mede
aanwezig, maar daar was de interpellatie
Van Gelderen aan de orde, welke tot den
minister van algemeene zaken was gericht
en waarbij tevens deze credietverhooging
werd behandeld.
De heer VAN VESSEM repliceert.
Het voorstel-Van Vessem wordt met 28
tegen 5 stemmen verworpen (voor de N.S.
B. en de Chr.-Hist. heer Pollema).
De heer Van Voorst tot Voorst
(R.K.) vraagt of het aantal werkloozen,
dat procentsgewijze in ons land het groot
ste is van alle westersche landen in Europa,
niet moet worden toegeschreven aan alge
meene verarming van ons volk?
Spreker zou vooral in het belang van
den afzet van landbouwproducten den gul
den op het normale koerspeil van dollar en
pond willen zien gebracht. De devaluatie
van 1936 heeft niet voldoende geholpen.
De belooning van den landbouw zou op
die wijze redelijker worden tegenover de
industrie, daar wij op export van land
bouwproducten zijn aangewezen.
De heer KRANENBURG (V.D.) betoogt,
dat de overheid wel koopkracht kan sprei
den, maar zij zou zich op een gevaarlijk pad
begeven, indien zij haar crediet ging ge
bruiken om kunstmatig koopkracht te
scheppen.
Bescherming kan voor bepaalde takken
van industrie meer werkgelegenheid in het
leven roepen, maar het bedrijfsleven in zijn
geheel denkt er anders over.
Te 4 u .10 werd de vergadering ver
daagd tot hedenmorgen elf uur.
verwisselen.
Vergadering van heden.
Voortgezet wordt de behandeling van
het wetsontwerp tot verhooging van hoofd
stuk 7b der Rijksbegrooting voor 1938
(verhooging crediet voor werkverruiming).
De heer IN 't VELD (S.D.) schetst de
groote rol der gemeenten bij het bestrijden
van de werkloosheid, en betoogt, dat het
Rijk in het algemeen den gemeenten niet
voldoende tegemoetkomt.
De heer VON BONNINGHAUSEN (N. S.
B.) betreurt, dat de Kamer de aanwezig
heid van den minister van algemeene zaken
niet op prijs bleek te stellen, blijkens het
afstemmen, gisteren der desbetreffende mo
tie. De regeering harerzijds schijnt van
meening, dat er fracties zijn, waarmede niet
te praten valt.
De thans voorgestelde paar millioen zal
het leed niet noemenswaardig verzachten.
Spr. protesteert tegen een geldverspilling,
die niets baten zal.
Spr. verwacht niet dat zooals anderen
meenen op den derden Dinsdag van Sep
tember het verlossende woord zal worden
gesproken. Dat woord kan alleen komen
van de nationaal-soeialistische beweging.
De heer HIEMSTRA (S. D.) heeft bij dit
wetsontwerp hooren zeggen, dat de ver
plichte arbitrage in den landbouw de goe
de verstandhouding daar belemmert en de
werkloosheid bevordert. Spr. komt tegen
die opmerkingen op.
De heer POLLEMA (C.-H.) zegt. dat het
in de parlementaire geschiedenis niets
vreemd is, dat een bepaalde minister bij
een bepaald onderwerp aanwezig is. Reeds
vroeger waren er ook klachten dienaan
gaande. In 1931 is ook wel een vergadering
hier geschorst en werd den minister van
buitenlandsche zaken verzocht, hier aan
wezig te zijn. Het is dus niets vreemds,
een minister daartoe uit te noodigen. Bo
vendien is de minister van algemeene za
ken de eerste onderteekenaar van de me
morie van antwoord. Spr. heeft om zake
lijke redenen zijn stem aan de motie-van
Vessem gegeven.
Tusschen de beschouwingen der soc-de-
mocraten t.o.v. de materie van het uitvoe
ren van openbare werken, en de inzichten
van spr. is er slechts een gradueel verschil.
Spr. schuwt ook niet ingrijpen in de be
drijven om de ouderen te doen plaats ma
ken voor jongeren, mits met een goede
ouderdomsvoorziening.
Spr. is in beginsel ook niet tegen ar
beidsplicht onder bepaalde voorwaarden
Voorts betoogt spr. dat het doen uitvoe
ren van groote werken geenszins het staats-
credietbehoeft aan te tasten.
Daartegenover stelt spr. den kapitaal-ex
port naar het buitenland, b.v. door de lee
ning aan Frankrijk. Kapitaalexport kan
meebrengen dat ons eigen land moeilijker
kan leenen. Spr. heeft niet de overtuiging,
dat de regeering met haar wankele hou
ding de juiste houding aanneemt wat be
treft het doen uitvoeren van openbare wer
ken. Spr. deelt ook niet het optimisme van
hen, die verwachten dat op den derden
Dinsdag in September het beslissende woord
zal worden gesproken. Spr. blijft sceptisch
aangaande de mentaliteit der regeering.
De heer BLOMJOUS (R.-K.) komt op
tegen de rede van den heer de La Bella.
Wat deze wil laten verwerken aan open
bare werken, is fantastisch. Het zou een
druk veroorzaken, zooals we hier nog nooit
gekend hebben.
De Minister van Sociale Zaken, de heer
ROMME, constateert, dat de afwezig
heid van zijn ambtgenooten van Water
staat, Economische Zaken enz. is betreurd.
Allerlei onderwerpen zijn bij dit wetsont
werp ter sprake gekomen. Spr. zal ze aan
zijn betrokken ambtsgenooten overbrengen.
Dat spr. het ontwerp verdedigt, is omdat
bet werkfonds ressorteert onder spr.s' de
partement. In de Tweede Kamer ging het
debat in het algemeen, hier gaat het in
hoofdzaak om het Werkfonds.
Wat betreft de arbeidsspreiding, de
kleinere middelen ter bestrijding van
werkloosheid mogen niet worden ver
waarloosd. Spr, prijst den geest van den
R. K. Mijnarbeidersbond, die een loon-
offer wilde brengen ter wille van arbeids
spreiding. Met de bestrijding van werk
loosheid verdraagt zich niet een geest,
welke in de eerste plaats gericht is op
eigen voordeel. Allen, wien de werkloos
heidsbestrijding en het algemeen volks
welzijn ter harte gaan, moeten trachten,
de verschillende tegenstellingen te over
bruggen. De regeering moet ernaar stre
ven, het evenwichtspunt te bereiken.
Komende tot het denkbeeld van den
heer van Rappard om den militairen
dienstplicht sterk uit te breiden, noemt
spr. dit wel een der duurste middelen tot
bestrijding der werkloosheid. Het plan
van Rappard zou volgens globale bere
kening aan het departement van defensie
kosten aan uitgaven ineens (kazerne
bouw enz.) eenige honderden millioenen
en voorts een meerdere jaarlijksche uit
gave, boven de bestaande uitgaven, van
150 millioen.
Ervoor te leenen, met name voor ka
zernebouw, zooals de heer van Rappard
wil, is ook ernstig te ontraden. Men mag
fcij de openbare werken-politiek niet
rekenen op een beëindiging ervan na een
zeker, betrekkelijk klein aantal, jaren.
We hebben bij de werkloosheid te maken
met een langdurig verschijnsel. De regee
ring ziet de openbare werken-politiek als
een middel van langen duur. De kern van
de kwestie is, of er zoodanige werken zijn
uit te voeren, of er zoodanige organisatie is,
dat niet slechts tijdelijk wordt geholpen en
dat niet weer eenigen tijd later hetzelfde
zich voordoet, terwijl we bezwaard zijn
met een nieuwe schuldenlast. Een gezonde
openbare werken-politiek aanvaardt de re
geering als een middel voor werkloosheids
bestrijding. En daarbij zijn verschillende
departementen betrokken.
In 1937 zijn door overheid en semi-offi-
cieele lichamen openbare werken aanbe
steed voor 96 1/2 millioen, een cijfer, alleen
overschreden in 1929 met 5 en in 1930 met
15 millioen. Overigens overschrijdt het de
cy'fers van andere jaren, en het verschil
met de goede jaren is slechts gering.
Er zijn cijfers gevraagd. Eind Mei 1937
waren er 335.000 werkloozen, einde 1938
330.000. In Juni was het verschil 2000 ten
nadeele van 1938. Doch economisch gespro
ken, moest het verschil veel grooter zijn.
Hierna wordt gerepliceerd.
Het wetsontwerp wordt zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
191. In de rechtzaal werd ze in een soort looprekje neer
gezet en nu moest ze wachten tot de rechters begonnen te
spreken. Op zij zaten allemaal heeren van de krant, die
heel gewichtig keken.
192. Maar de rechters keken nog veel gewichtiger. De
middelste had voor de veiligheid nu maar een groote knoop
in zijn baard geleed. Dan konden ze er tenminste niet op
trappen.