FEEST OP SOESTERBERG. ft WEGEN DER GERECHTIGHEID 3)e £öicbclve Sou/temt De eerste foto van de kleine Prinses Desirée van Zweden, het dochtertje van Prins Gustaaf Adolf en Prinses Sybille. Men onderscheidt ook de twee andere Prinsesjes Margareta en Brigitta De nurse met de kleine Prinses Desirée van Zweden, hef dochtertje van Prins Gustaaf Adolt en Prinses Sybille, bij aankomst aan de kerk te Stockholm, waar de doop van de vorstelijke baby plaats had De fabricage van vlaggen voor de aanstaande viering van het regeerings- Koning Leopold van België woonde te Antwerpen de opening van het jubileum van H. M. de Koningin is in vollen gang congres der Hansa-steden bij. De vorst temidden der Belgische- en buiten- landsche autoriteiten ■mi Z. K. H. Prins Bernhard woonde Vrijdag de herdenking van het zilveren jubileum der Luchtvaartafdeeling te Soesterberg bij. De ko de militaire autoriteiten koninklijke gast en Ir. R. A. Verwey, directeur van den Rijksdienst voor Werkloosheidsverzeke ring en Arbeidsbemiddeling, die de Ned. Regeering zal vertegenwoordigen op de Vluchtelingenconferentie te Evian op 6 Juli a.s. FEUILLETON Naar het Engelsch van SYDNEY HAMMOND (Nadruk verboden). Spannende Episoden uit de practijk van Mr. Alfred Mulligan, den beroemden strafpleiter, speurder en raadsman in mys terieuze aangelegenheden; naverteld door zijn toenmaligen jongeren medewerker, Mr. Hugh Steward. 10) „Met andere woorden", barstte ik uit, „u beschuldigt Leslie geld van u te hebben gestolen. Ik geloof er geen steek van." Hij haalde de schouders op. „Ik kan het zelf ook haast niet geloo- ven", gaf hij toe. „Toch is het een feit, dat het geld weg is en de jongeman eveneens". „En uw bedienden?" „Ik heb geen personeel als een oude vrouw, die alleen overdag bij me is, en gis teren en vandaag was ze er niet. Het is een slag voor u, dat kan ik mij begrijpen", ging hij voort. „Het heeft mij ook een schok ge geven; ik mocht den jongen graag. Maar ik kan me de luxe niet permitteeren honderd pond te verliezen." „Het moment, dat ik overtuigd ben, dat Leslie honderd pond van u heeft gestolen, zal ik u een cheque voor dat bedrag stu ren, was alles wat ik zei." „Toen ging hij heen. Wat denk jij van het geval, Mulligan? Ik durf er mijn hoofd onder te verwedden, dat Leslie geen dief is". „Ik heb ook een heel goeden indruk van den jongen gekregen", verzekerde mijn chef hem, „En toch ligt de vraag voor de hand: zou die Fielding een dergelijke be schuldiging uitspreken, als hij geen goede reden heeft om het te gelooven. Heb jij niets van Leslie gehoord?" „Geen woord. Een dag of drie geleden kreeg ik een heel opgewekten brief van hem en sedertdien heb. ik niets meer ver nomen. Maar niets", herhaalde hij, „zal mij doen gelooven, dat de jongen een dief is." „Nu, kerel", besloot Mulligan, „het spijt me ontzettend voor je. Maar het lijkt me toe, dat het eenige, wat je doen kunt, is wachten tot je Leslie's lezing van de zaak gehoord hebt. 't Schijnt, dat Fielding voor- loopig niet van plan is er een politiezaak van te maken. Dat is een heeleboel waard." „Dat is ook een onverwachte wending, Hugh", richtte de baas zich tot mij, na het vertrek van Dorian Curtiss, die steeds maar was blijven sputteren, dat die be schuldiging een ten hemel schreiend schan daal was. „Het leek zoo'n sympathieke jon gen." „Geloof u, dat hij het geld weggeno men heeft?" „We moeten de feiten rustig analysee ren, Hugh", was het bedachtzaam ant woord. De groote strafpleiter ging bij het beschouwen van een twijfelachtige zaak al tijd zeer automatisch te werk. „Als hy het niet gedaan heeft is het verhaal van Mr. Rupert Fielding een leugen. Rijst de vraag: waarom zou hij liegen? Wat is zijn oog merk? Op die vraag moeten we een ant woord vinden. Het feit, dat Grenville ver dwenen is, kan gemakkelijk genoeg geve rifieerd worden. Een ander feit, dat onze aandacht verdient, is Fielding's kennelijke geneigdheid om geen ruchtbaarheid aan de zaak te geven. Aan den anderen kant: hoe 'n aardige jongen Leslie Grenville ook is, we mogen niet bij voorbaat de mogelijk heid buitensluiten, dat hij die honderd pond wèl gestolen heeft. Hij kan gewed hebben, of speelschulden hebben, of be zweken zijn voor een plotselinge verlei- dign. Honderd pond is ten slotte nog altijd een hoop geld. Maar ik herhaal: erg waar schijnlijk lijkt het me niet, dat Grenville een dief is. Mijn intuitie zegt: neen! En ik meen in den loop der jaren wel kijk op misdadige en niet-misdadige naturen te hebben gekregen. Wat dien meneer Ru pert betreft, die lijkt me nu weer géén honderd procent. Laten we daarom, steu nend op de ons bekende gegevens, een op lossing voor het raadsel trachten te vinden, die uitgaat van de theorie, dat Leslie Gren ville onschuldig is". „Ik ben erg gevleid, dat u zegt wij", merkte ik op, „maar ik heb direct een af spraak op de club". Aan de lunch voegde hij zich bij me en ik vroeg hem of hij al een sleutel tot het mysterie gevonden had. „Neen", antwoordde hij. „Ik heb voor me zelf drie mogelijkheden ontworpen, maar aan alle drie ontbreekt wat. Gesteld, dat Fielding liegt. Dus Grenville heeft zich dat geld niet toegeëigend, maar is bijvoor beeld na een ruzie er vandoor gegaan. In dat geval zou Fielding nooit naar Curtiss zijn geloopen met een verzinsel van een diefstal, want hij zou natuurlijk veronder steld hebben, dat Grenville al thuis was. Heb ik gelijk?" „Ja", stemde ik toe. „Laten we een stap verder gaan. Fiel ding ging wèl naar Curtiss. dus hij wist, dat Grenville er niet was. Hoe wist hij dat, tenzij Grenville niet is ver- dwene n?" „U bedoelt dit. Als Fielding liegt, en dat was immers mijn uitgangspunt, zooals je je herinnert, wordt die jongeman ergens gevangen gehouden. En ik kan me geen ge schikter plaats denken dan in het huis zelf." Dat was de scherpzinige Alfred Mulli gan op optima forma. Er was geen speld tusschen zijn redeneering te krijgen. „Wat bent u van plan?" riep ik. „Doe je mee aan een onopvallend be zoek aan Fordhan^House?" „Natuurlijk", antwoordde ik grifweg. „We gaan direct na de lunch. Meneer Ru pert kent ons geen van beiden." IV. We liepen langs het huis in Weking als een paar toevallige, onverschillige voorbij gangers. Het was een niet overmatig groo te villa, een eind van den weg af gelegen en aan de straatzijde was geen teeken van leven te bespeuren. „Ik ga de koe bij de horens pakken, Hugh", kondigde mijn baas aan. „Ik heb iets dergelijks al eerder bij de hand gehad; ik reis in linoleum. Blijf jij uit het ge zicht?" Hij haalde een pak monsters uit den auto (ik had me al afgevraagd, waarom hij zoo'n dikke tasch had, maar ik wist uit er varing, dat ik mijn nieuwsgierigheid moest bedwingen, wilde ik mij niet aan een sar castische terechtwijzing blootstellen), liep naar de voordeur en belde aan. Maar een paar minuten later was hij al weer bij me. „Deur blijft potdicht, ondanks herhaald bellen", deelde hij mee. „Hetgeen beteeke- nen kan, dat er niemand thuis is. Maar het hoeft dit niet te beteekenen." „Wat gaat u nu doen?" vroeg ik. „Wachten tot het donker is en dan een nauwkeuriger onderzoek instellen. Jij kun1 rustig naar de stad teruggaan." „Ik doe mee", viel ik beslist in. „Zooals je wilt, maar het is niet zondei De middag kwam op een of andere ma nier om hoe weet ik warempel niet meer. Het eenige wat ik wèl weet is, dat het een lange rek was. We dineerden sa men en toen duurde het nog tot bij elven eer mijn chef het veilig vond om de expe ditie te beginnen. We lieten den auto op eenigen afstand van het hek staan en gin gen in den schaduw op verkenning uit. Het huis was in duisternis gehuld en in het zwakke schijnsel der maan, dat door de dennenboomen schemerde, leek het of alle ramen gesloten waren. „Kom mee", fluisterde Mulligan. Hij klom over het hek, ik volgde en we slopen over den grasrand, die de oprijlaan omzoomde. De takken der boomen kraak ten licht in den wind en onze voetstappen maakten geen geluid, toen we om het huis heen glipten. Met groote behoedzaamheid bereikten we een der vensters. De gordij nen waren dichtgetrokken, maar toen we er dichtbij kwamen, zagen we een zwak ken gloed in het vertrek schemeren. Het was het smeulende, wegstervende vuur in den keukenhaard. Toen begon ik te snuiven en Mulligan kwam met zijn lippen aan myn oor. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 12