CORRESPONDENTIE
Truus van Denzen, Noord wy-
kerhout. Het 4de raadsel was ook
niet zoo erg gemakkelijk. Een volgende keer
zal het beter gaan, Truusje! Het teekemnge-
tje was ook niet slecht. En waar blijft het
beloofde opstel? Ik wacht af. Schrijven is
oefening; is doen. Dag Truus! Groet Pa en
Moe van me! De hand voor jou!
Jan en Willy Vreeburg, Lei
den. Jullie „teekentalenten" zijn
heusch zoo min nog niet. Neen, neen, zoo
denken ze allemaal! Maar ik begrijp niet,
dat jullie voorheen nooit meedeed. Wan
neer krijg ik eens van jullie beidjes (on
derteekend door de voornamen voluit!)
eens een langen brief. Dag jongens!
Annie van Kempen, Leiden.
Ja, in den speeltuin is het altijd „leuk"!
En dat je daar een fijne middag gehad hebt,
kan ik me best voorstellen. En aan 't
strand dan? Zoo met z'n allen? Jongen, wat
'n pret! Noord wijk is ook zoo mooi gele
gen. Dat is onze mooiste badplaats. Jam
mer, dat moeder moest thuisblijven en niet
van de partij kon wezen, want daar is het
ook: „hoe meer zielen, hoe meer vreugd!"
En zoo iederen dag uitgaan is het beste
middel om de vacantie „te gauw" om te
krijgen! Dag Annie! Groet alle huisgenoo-
ten van me!
Corde Jong, Reeuw ij k. Viel Al
phen mee, Cor? Ik vind het een aardig stad
je. Ik ben er dikwijls geweest. Daar wonen
veel Neefjes en Nichtjes van ons. Wist je
dat wel? En dan zoo'n boottocht door de
meren naar Amsterdam? Het kan niet
mooier zijn! En dan de Artis? Nou maar.
jy hebt heel wat in de vacantie gezien. Ep
nu hoor ik zeker eens van jou, hoe je de
Kerstvacantie hebt doorgebracht. Dag Cor!
Veel groeten aan je ouders!
Marie de Jong, ReeuW ij k. Zit
jij al in de zesde klas? Dan ben je al erg
geleerd, Marie! En wat ga je dan doen, als
je deze school hebt afgeloopen? Dat hoor
ik wel eens? Wat hebben jullie genoten op
het Koninginnefeest, zeg! Daar had ik bij
willen zijn. Was je niet bang op die tandem
achter Pa te zitten? Maar, wat vraag ik?
Wie zou bang zijn, als Pa meerijdt? In „de
kleine Betuwe" ben ik nooit geweest. Ik
hoop daar ook nog eens te komen en dan
ook „in de doolhof' te komen, en in een
vliegmachine te zitten. Dag Marie! Maak
wederkeerig veel grooten aan Pa, Moe,
Cor, Bep, Annie, Sjaantje, Bertha en Jansje.
Voor jou de vijf!
Ploontje Schram a, R'V een.
Jouw teekeningen zagen er keurig uit! Je
hebt eer van je werk, meid! En wanneer
krijg ik nu een langen brief, waarin ik lees
hoe je de Kerstvacantie doorbracht en wat
je van plan bent, als je van school gaat. Dag
lief Nichtje! Groeten thuis!
Bertha Verhar t, Wassenaar.
De verjaardag is nu ingeboekt Bertha!
Je hebt keurig geschreven. Mij doet dit
schrift vreemd aan. Is dit moeielijk? Schrij
ven ze op school in alle klassen „blok
schrift"? Zou je het verhaaltje eens ge
drukt willen zien? Nu dan, omdat je zoo
veel zorg aan 't werk besteed hebt, wil ik
jouw verhaal eens laten hooren. Daar komt
Bertha, en vertelt u wat van een
HOUTRAPERTJE.
Jan Geus, een jongen van 'n jaar of elf,
woonde met zijn moeder in een klein huisje.
Vader was sinds jaren dood. Jan was toen
pas drie jaar; hij kon zich dan ook niet veel
meer ervan herinneren. Wel, dat hij
's avonds op zijn knie paardje mocht rijden,
als hij naar bed ging. Moeder ging nu uit
werken, daar verdiende ze nog wat mee,
zoodat Jan met zijn Moeder er net van le
ven kon. Het was nu een strenge winter.
Moeder ging nog steeds uit werken, en als
Jan 's avonds uit school kwam, ging hij
hout sprokkelen. En maakte hij de kachel
aan, dan was het heerlijk warm in huis, als
moeder thuis kwam. Moeder vond het dan
ook heerlijk. Maar op zekeren dag kwam
Moeder met koorts thuis. Jan merkte 't
niet. Maar den anderen morgen bleef moe
der op bed liggen.
„Jan", zei ze, „ga bij mevrouw Reinders
zeggen, dat ik mij niet lekker voel'. „Ja
moe", zei Jan, „en moet ik nog naar de
dokter?" „Nee Jan, zoo erg is 't niet!" Jan
ging weg en bracht de boodschap bij me
vrouw Reinders. Mevrouw zou nog even
gaan kijken.
's Middags, toen Jan thuis kwam, was
Moeder nog zieker dan 's morgens. Jan
vroeg of hij thuis mocht blijven. Moeder
vond 't goed. 's Middags kwam de dokter
even. Die had mevrouw Reinders gestuurd.
Die zei, dat 't zware kou was en zij dus goed
warm moest blijven. Het was een week la
ter. Jan was als naar gewoonte hout gaan
sprokkelen, maar er lag geen hout meer:
files was weggehaald. Hij zou dus maar
in de wilgen klimmen en er takken uit snij
den. De felle koude noordenwind blies door
zijn dunne versleten blouse. Hij stond haast
boven in de top, maar ongelukkig genoeg
gleed hij uit in de sloot het ijs was niet
sterk genoeg en zakte hij er in, daar bleef
hy liggen, geheel versuft van den val.
Moeder werd ongerust over het lange uit-
Aitentie
De volgende week begin ik aan ons groot
verhaal, dat ik speciaal voor mijn neef
jes en nichtjes geschreven heb. Het is pre
cies 50 vervolgnummers lang en zal net
een jaar duren. Wie het uitknipt, netjes
in een schrift plakt, kan aan het einde nog
eens alles in zijn geheel overlezen. Wie zoo
doet, zal er geen spijt van hebben.
Het verhaal leert ons, wat door eigen
studie en vc-'hardingsvermogen te bereiken
is. Meer zeg ik er niet van. Leest het zelf
en volgt trouw iedere week ons vervolg-
numraer. Als het uit is, hoor ik wel, hoe
bet verhaal bevallen is.
Dus.... tot de volgende week.
Dan begint „Van Schaapherder tot Fa
brieksdirecteur".
Oom WIM.
blfo'ven van haar jongen. Eindelijk kon zij
het niet uithouden en ze klopte bij buur
man aan en ze vertelde alles aan buur
man. Buurman ging met twee zoons aan
't zoeken en ze vonden hem in de sloot, half
bevroren. Zij namen hem op en brachten
hem naar huis. Moeder schrok. Koos. de
cudste zoon van buurman, was de dokter
gaan halen. Deze paste de kunstmatige
ademhaling toe. Eindelijk kwam hij bij; hii
moest direct onder de wol. Hij was zwaar
ziek en bleef de geheele winter ziek. Me
vrouw Reinders zorgde voor alles en kwam
eiken dag kyken. Eindelijk mocht Jan weer
uit bed en toen de lente kwam mocht hij
weer naar buiten. Moeder was weer heele-
maal beter. Er brak nu een beteren tijd
aan. Moeder behoefde niet meer eiken dag
te gaan werken, daar had mevrouw Rein
ders voor gezorgd, dat zij van de armen
kregen. Zoo had Moeder een goeden ouden
dag. Jan ging er nog bij uit werken. Dat
was een zorgelooze tijd. Jan is nu een
flinke vent.
Cor en Anny van Diest, Sassen-
h e i m. Verbeeld je, daar ontvang ik nu
tusschen andere brieven jelie nieuwjaars
wensen Dank! Hartelijk dank! Een leuk
versje! Dank, Cor voor deze kaart!
Mej. Luk, Gouda. Verleden week
pas, kwam mij uw schrijven van 28 Dec. in
handen, zoodat dit jaar Tonnie den 15en
Jan. niet in de verjaringslijst stond. De na
men zyn nu genoteerd. Met hand en groet!
Toos van Gerven, Leiden.
Twee keer meegedaan en niets gekregen!
Wat zou dat? Ik heb al 20 jaar meegespeeld
in de staatsloterij en niets gekregen. Dat
is nog wat anders. En toch houd ik vol.
tot ik zooveel win, dat ik jullie allen een
prachtprijs kan geven. Let maar eens op!
De namen zijn nu genoteerd. Dag Toos!
Groet alle huisgenooten van me!
T i n y d e B o e r, L e i d e n. Of ik den
26sten luisteren zal? En of! Ik feliciteer je
nu reeds, dan ben ik vast de eerste. Dag
Tiny! Groet Pa en Moe, en Frans van me!
Voor jou de hand!
Ma* riet je Ouwerkerk, Leiden.
Nou maar! Dat papier ziet er bepaald
goed uit. Het verhuisnummer heb ik opge-
teekend en de verjaringsdatums genoteerd
Verhuizen is voor de kinderen een attrac
tie, maar voor vader en moeder niet, geloof
ik. Het kost heel wat moeite, tijd en geld,
eer zoo'n nieuw huis behoorlijk geïnstal
leerd is. Wederkeerig de hartelijke groeten
aan Pa, Moe en broetje en zusjes!
Wim Ammerlaan, H.W oude.
Voor jou doen, Wimke, is 'dat opstelletje
al niet kwaad. Maar je moet toch nog een
paar jaartjes wachten en goed leeren en
goed ons krantje volgen en dan ook eens
probeeren om een mooi verhaaltje te ma
ken. Zul je? Dag Wim! Ik dank je voor
goede bedoelingen.
Willy Cuppen, Leiden. Je
stuurt me daar een verhaaltje en je valt zoo
maar met de deur in huis en zegt: „Beste
kinderen" hier kom ik met een verhaaltje
enz. en je weet nog niet of het geschikt is
of niet! Neen, Willy, dat is de weg niet.
Ik zou Oom Wim eerst eens vragen of het
voor onze kleine lezers geschikt is en of
het een plaatsje waard is en als je hem dat
vraagt, dan zegt ie preciess wat ie boven
antwoordde: nog even wachten!
Clara van Dyk, Lisse. Clara
komt met een paar raadseltjes aandragen,
en zal de volgende week zelf de oplossingen
geven. Om haar plezier te doen, geef ik
ze door en spoor jullie allen aan ze probee
ren op te lossen. Hier zijn ze:
1. Welke kaars brandt langer, de roode
of de witte?
2. 'n Rij witte paarden, een heuveltje rood,
Stampen en trappelen op leven en dood
Zoo schouder aan schouder staan ze
in 't gelid;
Welk meisje of jongen raadt er nu dit?
3. Het is wit. De kip heeft het gelegd en
Piet schrijft het met een lange ij. Wat is
dat?
4. Wat is het verschil tusschen en vlieg
en een mug?
Probeert nu eens!
Dag Clara! Maak veel groetjes thuis!
Oom WIM.
Wie zifn Jarig?
Van 4 Maart tot en met 10 Maart.
4 Maart: Chris en Theo Overdevest, E
167, Noordbuurt, Zoeterwoude.
4 Maart: Manetje v. d. Wereld, Oud-
Ade E 76..
4 Maart: Corn. v. d. Ploeg, li'made B 315.
4 Mii.irt: Sjaan van Mt>c-£ arden, Linib.
Stierumstraat 25.
4 Maart: Sisca Teleng, Alexanderstr. 35.
4 Maart: Bertha Jansen, Pelikaanstr. 11.
4 Maart: Nico v. d. Akker, Schenkelw.
C 76, Zceterwoude.
4 Maart: Sisca en Lida Hilgerson, Voor
straat 45, Voorschoten.
4 Maart: Theo Zoet, Oude Wetering.
4 Maart: Janny Wegman, schip Heerengr.
5 Maart: Kees v. d. Poel, Oud-Ade,
Zwarteweg E 59.
5 Maart: Bep Hartman, Lombokstr. 79.
5 Maart: Cor Meyer, Haarlemmermeer.
5 Maart: Henriëtte Zwetsloot, Haarl.w. 4.
5 Maart: Lies van Schaik, Kortsteekter-
weg 25, Alphien.
5 Maart: Janny v. d. Bosch, Meerl. 5.
Stcmpwijk.
5 Maart: Jo van Kampen, Voorhout,
's Gravend, weg.
6 Maart: Rietje Hooymans, Voorschoten.
6 Maart: Piet Onderwater, Watertje D 12,
Zoeterwoude.
6 Maart: Jan Hoppenbrouwer, Hoefstr. 18.
6 Maart: Thsa van Leeuwen, Waagdam
192, Warmend.
6 Maart: Ria Weers, W.-Singel 43.
6 Maart: Leen Bakker, Groenend 55, Ha-
zerswoude.
6 Maart:Floortje Koelewijn, Kerkstraat
40, Noordwijk (B.).
7 Maart: Betsy de Vette, Noordeinde B 361
Hoogmade.
7 Maart: Welly Berk, Kolfm.steeg 24.
7 Maart: Sientje Pouw, B 187, Roelof-
arendsveen.
7 Maart: Henny v. d. Heyden, P. de la
Courtstraat 6.
7 Maart: Agatha LestFade, Boerhavestr.
2, Voorhout.
8 Maart: Gerda v. d. Plas, Leidsche Vaart
3 Voorhout.
9 Maart: Miep v. Cassel, Dorpsstr. Zoeter
woude.
9 Maart: Nap van Noort, Geverstr. 19,
Oegstgeest.
9 Maart: Jan van Heteren, Haarl.str. 242.
9 Maart: Piet van Rijs, Drechdijk 29,
Kwakel.
9 Maart: Toos Paardekcoper, Z'woude.
9 Maart: Sjaantje Verdel, R'veen 336.
9 Maart Miep van Goozen. Z'woude A 208
9 Maart: Gerda van Meygaarden, Bijdorp
13, Voorschoten.
9 Maart: Wim Atteveld, Roodenb str. 7.
9 Maart: Scphie v. d. Slot, 's Gravend.weg
63, N.'hout.
9 Maart: Wim Buil, Rijndijkstr. 21.
10 Maart: Theo van Ruiten, R'veen B 203.
10 Maart: Lucia de Gunst, Galgewater 11,
10 Maart: Annie Hoogervorst A 81, Lan-
geraar.
10 Maart: Nellie Westgeest, Noorden.
10 Maart: Johan Zwetsloot, Westeinde B
240, Hoogmade.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen vóór den verjaardag. En wie, bij het
verlaten der school van deze lijst wil afge
voerd worden, schrijve me ook bijtijds.
Zoo ook, wie een fout ziet in den naam of
het straatnummer of de straat bij veran
dering van woonplaats.
OOM WIM.
U vraagt
1. Ik hoorde wel eens zeggen voor een
dronken man, hij is tipsy? Hoe komt men
aan dat woord?
2. Hoe komt men aan het woord toast?
3. Wie was „Hercules"?
4. Wat is een „kwibus"?
5. Wat zijn „larven"?
6. Wat beteekent: „iemand mores lee
ren"?
Wij antwoorden.
1. Tipsy is Engelsch bet. aangeschoten
d. i. beschonken, dronken). Spreek uit
tipsi. (met het accent op tip).
2. Toost spreekt men uit. Men schrijft
toast. Dit is Engelsch bet. heildronk.
3. Hercules was de sterkste en dapper
ste held van Griekenland. Herculisch is
forsch-gespierd sterk.
4. Een verwaande gek. Een ingebeelde
dwaas.
5. Larven is de naam voor vele insec
ten in hun eersten levenstoestand; wanneer
ze pas uit de eitjes gekomen zijn.
6. Dit beteekent: iemand tot zijn plicht
brengen. Mores is latijn, bet. zeden, zoo
ook in: O tempora, o mores! O tijden,
o zeden.
EEN DAG UIT
Hoe Corrie v. d. Poel een dag-uit
beschrijft.
Op een goede dag, 't was erg mooi weer,
zouden wij met ons drieën twee vriendin
nen van mij en ik zelf eens een dag er
tusschen uitgaan, 's Morgens vroeg om
zeven uur gingen wij al op weg. Alle drie
met de fiets gewapend. Wij hadden brood
meegenomen, ook wat appels en peren.
Zoo gingen wij dan op weg, heel vroolijk
een leuk versje zingend. Toen wij zoo een
paar uur gefietst hadden met zingen en
praten en vertellen en giechelen, kwamen
wij op een heele lange weg, waar men
niets anders zag dan weilanden met koeien,
paarden en zoo almeer. Wij waren dien
weg nog niet goed en wel opgegaan of daar
ging hetpang en daar sprong de
band van de fiets van mijn vriendinnetje.
Oei, oei, daar stonden we nu! Wat moes
ten we doen? Toen maar aan het loopen.
Maar onze magen begonnen zoo te ram
melen, dat we besloten eerst eens een por
tie boterhammen naar binnen te werken.
We zetten ons allen maar aan den kant
van den weg neer en gingen aan den slag.
Toen we zoo een half uurtje uitgerurt wa
ren, gingen wij weer op weg en besloten
om den eersten den besten persoon, die we
tegenkwamen aan te houden Zoo deden
we. 't Was gelukkig een heel vriendelijke
man, die onze fiets wel een eindje mee wou
nemen en dan kon ik bij een van mijn
vriendinnetjess achterop zitten. Zoo kwa
men we al heel handig bij een fietsenma
ker aan. De mijnheer zette ons af en wij
bedankten hem hartelijk voor de hulp. De
fiets was gauw gemaakt en wij gingen weer
verder. Zoo hebben wij verder een heel
prettigen dag gehad en zonder ongeluk
ken of verdere bandenpech waren we net
nog voor donker thuis, 't Was toch wel
een leuke dag geweest.
De vogels
door Anton Roels.
Zij zaaien en zij maaien niet,
Tóch hebben zij het leven,
Omdat het Opperwezen Zelf
Dit leven heeft gegeven.
Ook spinnen zij hun kleertjes niet,
Doch zijn er schooner kleeren
Dan waar het donzig vogeltje
Terecht mee zit te geuren?
En altijd zijn ze goed gemutst,
Hun lied klinkt door de boomen;
De mensch is blij, wanneer ze weer
Uit warmer landen komen!
DE AARDBODEM
door Anton Roels.
In het onmetelijke heelal is onze we
reldbol maar een nietig lichaam, dat in
grootte ver bij de meeste planeten achter
staat. Toch is deze aarde het eenige hemel
lichaam, dat wij kennen. Niemand is ooit
op Mars of Jupiter of op welke planeet
dan ook geweest en wat-wij van die vreem
de werelden weten, is tenslotte maar bit
ter weinig.
Het is dan ook heel goed te begrijpen,
dat de belangstelling van de geleerden
dieper is ingegaan op de bestudeering van
den aardbodem en tot zeer waardevolle
ontdekkingen is gekomen.
Ik wil hier enkele bijzonderheden noe
men. Het binnenste der aarde is een vloei
bare, gloeiende massa, waaromheen de ge
stolde aardkorst zit, waar wij op wonen.
Rond het middelpunt van de aarde heerscht
een geweldig-hooge temperatuur, waarbij
geen enkel wezen, zooals wij dat kennen,
het ook maar een oogenblik uit zou hou
den. Aan de oppervlakte merken we ech
ter niets van die warmte en de tempera
tuur wordt hier geregeld onder invloed
van de zon.
Als we de globe bekijken, dan bemerken
we, dat een zeer groot deel van de aard
oppervlakte door oceanen beslagen wordt.
Vijf-achtste is water en, als we van een
grooten afstand cp onze wereld zouden
zien, zou deze veel van een waterbol weg-
hebben.
In den loop van den tijd verandert de
aardbodem geweldig. We moeten echter
vooral in het oog houden, dat met die ver
anderingen millioenen jaren gemoeid zijn
en in de wetenschap, die zich hiermee be
zighoudt. komt het op een millioen jaar
tjes niet aan!
Waardoor kan de aardoppervlakte nu
zoo al veranderd worden? In de eerste
plaats hebben we dan de levende we
zens, verder het water en ijsvormingen.
Dit zijn allemaal krachten, die buiten de
aarde om werken; maar ook in de aarde
zelf zijn krachten, die op de veranderingen
van grooten invloed zijn. We noemen in
dit verband speciaal vulcanisme en aard
bevingen. Ik kan op dit alles niet dieper in
gaan, want jullie zult wel begrijpen, dat
mijn artikel dan veel te uitvoerig zou
worden.
Het is natuurlijk zeer moeilijk om de
ouderdom van aardlagen te bepalen. Nu
zijn hierin vaak resten gevonden van le
vende wezens of van planten b.v. De we
tenschap is zoover gekomen, dat men on
geveer weet, in welken tijd die gevonden
resten hebben bestaan. Als men b.v. in
een aardlaag de rest vindt van een mam-
„AAI DE ZEEROB"
door Anton Roels.
V. (Slot).
En zóó kwam Jan de Bleij, na de tim
mermansgeschiedenis bij baas Vervoort, op
een „Oostinjevaarder". Hij kwam als ma
nusje-van-alles, maar. spoedig mocht ieder
hem gaarne lijden. Hij werkte als een
paard, was vlug van begrip en vriendelijk
tegen iedereen. De kapitein had schik in
aen jongen en nam hem dikwijls bij zich in
de kajuit om hem allerlei wetenswaardig
heden bij te brengen.
Weldra was Jan een van de steunpilaren
der bemanning. Hij hield van zijn vak als
geen ander. Hij kende, om zoo eens te zeg
gen, iedere rimpeling van de zee en hij
kende de meest-verborgen hoekjes van het
schip.
„Kerel, je bent een geboren zeerob!" zei
eens de kapitein, toen de zee hoog stond
en somber b'onkte tegen de flanken van
het schip. De kapitein prees niet gauw. Dat
wisten allen en ze keken van dat oogen
blik met nog grooter bewondering naar de
Bleij. Wanneer ze onder elkaar over hem
spraken, hadden ze het steeds over „den
Zeerob". Jan was wat trotsch op dien bij
naam engeen wonder!
Maar het meest interes:ante zou nog ko
men? Toen de reis volbracht was, wilde
Jan monsteren voor een tocht naar de
V/est. Hij moest en hij zou toch ook eens
dat groote haringmeer oversteken! Hij
meldde zich aan het kantoor van de ree-
derij.
„Bent U niet Jan de Bley, oftewel de
Zeerob?" vroeg een klerk.
„Hoe weet U dat?" vroeg Jan verrast.
„Wie heeft daar r.u nog nooit van ge
hoord! Ik denk wel, dat de baas U ge
bruiken kan!"
En zóó ging hel steeds. Jan was dra
een vermaardheid, waarover oproer
kraaiers een omwegje maakten en bij
wien ieder graag te rade ging. Als Jan zei,
dat er storm op til was, werden er voor
zorgsmaatregelen getroffen, al was de
lucht zonder maar één wolkje. Als Jan
waarschuwde voor ondiepten, gaf de ka
pitein den stuurman onmiddellijk bevel,
op zijn hoede te zijn.
Jullie, begrijpt, dat ik aangename uurtjes
bij Aai den Zeerob heb doorgebracht. Hij
had mij zijn wederwaardigheden niet een-
twee-drie verteld en hij verbruikte heel
wat meer tijd dan ik kan doen om ze over
te nemen. Oom Wim zou me zeker manen
om beknopter te zijn, als ik Aai's verhaal
rustig ging oververtellen.
Aai vertelde me van vreemde avonturen,
die hij beleefde in verre, onbekende stre
ken, waar nog zelden een menschenvoet
getreden had. Hij vertelde me van wilde
volksstammen, die het kleine groepje
blanken, dat van boord was gegaan, over
vielen en het dreigden uit te roeien.
Maar wat de Zeerob mij niet meedeelde
was, hoe Ilij aan dien mooien voornaam
„Aai" was gekomen. Ik vroeg het hem op
den man af.
„O", zei hij, „dat is heel vlug verteld.
Er was een bootsjongen, die nogal onnoo-
zel was en alles geloofde, wat je hem zei.
Op een dag vroeg hij: ze noemen U altijd
„de Zeerob", maar hoe heet U eigenlijk?
Ik antwoordde: wel beste jongen, ik heet
Aai, zoo mag je me gerust altijd noemen.
En van dat oogenblik bestond Jan de Bleij
niet meer, maar er was een nieuwe mensch
voor in de plaats gekomen. Zijn naam was
Aai de Zeerob!"
Ons gesprek was daarmee ten einde,
maar mijn gastheer beloofde my, dat hij
me graag nog eens een verhaal zou opdis-
schen, als mijn lezers en lezeressen dat
prettig vonden.
Ik zal dus maar wachten, tot ik van Oom
Wim hoor, dat ik „Aai den Zeerob" nog
eens moet gaan opzoeken.
In ieder geval weten we nu, wie zich
achter dien zotten naam verbergt.
Graag Antoon! Ga hem nog maar eens
opzoeken. Het lijkt my zoo toe, dat ie nog
lang niet uitgepraat is en nog heel wat
meer te vertellen weet. En danje
weet ons dat zoo echt smakelijk weer over
te brieven, zoodat wij allen van groot tot
klein aan dit fijn opgedischt schoteltje ge
smuld hebben. Dus ik zou zeggen, uit al
ler naam, ga door Antoon! Jouw bijdragen
zijn een lust te lezen.
Oom Wim.
mouth (je weet, dat dit een soort olifant
is, die vroeger geleefd heeft), dan kan
men, doordat men weet, wanneer die mam-
mouth heeft geleefd, de ouderdom van die
aardlaag bepalen. Dat het ook hier er weer
niet op een paar jaar op aankomt, is te
begrijpen.
De gloeiende massa, die in het binnen
ste van de aarde is, was eerst ook aan de
oppervlakte en men heeft al weten te be
rekenen, hoelang het geleden is, dat deze
oppervlakte ging stollen. Er wordt hier
een gotal verkregen, dat duizelingwekkend
is en ver over het milliard heenkomt.
Toch leeren we ook hier weer inzien,
dat de moderne wetenschap zeer ver ge
vorderd is. Als dat niet was, zouden
ons thans heel wat int ie gegevens
nooit duidelijk werden.