CORRESPONDENTIE Truus van Denzen, Noord wy- kerhout. Het 4de raadsel was ook niet zoo erg gemakkelijk. Een volgende keer zal het beter gaan, Truusje! Het teekemnge- tje was ook niet slecht. En waar blijft het beloofde opstel? Ik wacht af. Schrijven is oefening; is doen. Dag Truus! Groet Pa en Moe van me! De hand voor jou! Jan en Willy Vreeburg, Lei den. Jullie „teekentalenten" zijn heusch zoo min nog niet. Neen, neen, zoo denken ze allemaal! Maar ik begrijp niet, dat jullie voorheen nooit meedeed. Wan neer krijg ik eens van jullie beidjes (on derteekend door de voornamen voluit!) eens een langen brief. Dag jongens! Annie van Kempen, Leiden. Ja, in den speeltuin is het altijd „leuk"! En dat je daar een fijne middag gehad hebt, kan ik me best voorstellen. En aan 't strand dan? Zoo met z'n allen? Jongen, wat 'n pret! Noord wijk is ook zoo mooi gele gen. Dat is onze mooiste badplaats. Jam mer, dat moeder moest thuisblijven en niet van de partij kon wezen, want daar is het ook: „hoe meer zielen, hoe meer vreugd!" En zoo iederen dag uitgaan is het beste middel om de vacantie „te gauw" om te krijgen! Dag Annie! Groet alle huisgenoo- ten van me! Corde Jong, Reeuw ij k. Viel Al phen mee, Cor? Ik vind het een aardig stad je. Ik ben er dikwijls geweest. Daar wonen veel Neefjes en Nichtjes van ons. Wist je dat wel? En dan zoo'n boottocht door de meren naar Amsterdam? Het kan niet mooier zijn! En dan de Artis? Nou maar. jy hebt heel wat in de vacantie gezien. Ep nu hoor ik zeker eens van jou, hoe je de Kerstvacantie hebt doorgebracht. Dag Cor! Veel groeten aan je ouders! Marie de Jong, ReeuW ij k. Zit jij al in de zesde klas? Dan ben je al erg geleerd, Marie! En wat ga je dan doen, als je deze school hebt afgeloopen? Dat hoor ik wel eens? Wat hebben jullie genoten op het Koninginnefeest, zeg! Daar had ik bij willen zijn. Was je niet bang op die tandem achter Pa te zitten? Maar, wat vraag ik? Wie zou bang zijn, als Pa meerijdt? In „de kleine Betuwe" ben ik nooit geweest. Ik hoop daar ook nog eens te komen en dan ook „in de doolhof' te komen, en in een vliegmachine te zitten. Dag Marie! Maak wederkeerig veel grooten aan Pa, Moe, Cor, Bep, Annie, Sjaantje, Bertha en Jansje. Voor jou de vijf! Ploontje Schram a, R'V een. Jouw teekeningen zagen er keurig uit! Je hebt eer van je werk, meid! En wanneer krijg ik nu een langen brief, waarin ik lees hoe je de Kerstvacantie doorbracht en wat je van plan bent, als je van school gaat. Dag lief Nichtje! Groeten thuis! Bertha Verhar t, Wassenaar. De verjaardag is nu ingeboekt Bertha! Je hebt keurig geschreven. Mij doet dit schrift vreemd aan. Is dit moeielijk? Schrij ven ze op school in alle klassen „blok schrift"? Zou je het verhaaltje eens ge drukt willen zien? Nu dan, omdat je zoo veel zorg aan 't werk besteed hebt, wil ik jouw verhaal eens laten hooren. Daar komt Bertha, en vertelt u wat van een HOUTRAPERTJE. Jan Geus, een jongen van 'n jaar of elf, woonde met zijn moeder in een klein huisje. Vader was sinds jaren dood. Jan was toen pas drie jaar; hij kon zich dan ook niet veel meer ervan herinneren. Wel, dat hij 's avonds op zijn knie paardje mocht rijden, als hij naar bed ging. Moeder ging nu uit werken, daar verdiende ze nog wat mee, zoodat Jan met zijn Moeder er net van le ven kon. Het was nu een strenge winter. Moeder ging nog steeds uit werken, en als Jan 's avonds uit school kwam, ging hij hout sprokkelen. En maakte hij de kachel aan, dan was het heerlijk warm in huis, als moeder thuis kwam. Moeder vond het dan ook heerlijk. Maar op zekeren dag kwam Moeder met koorts thuis. Jan merkte 't niet. Maar den anderen morgen bleef moe der op bed liggen. „Jan", zei ze, „ga bij mevrouw Reinders zeggen, dat ik mij niet lekker voel'. „Ja moe", zei Jan, „en moet ik nog naar de dokter?" „Nee Jan, zoo erg is 't niet!" Jan ging weg en bracht de boodschap bij me vrouw Reinders. Mevrouw zou nog even gaan kijken. 's Middags, toen Jan thuis kwam, was Moeder nog zieker dan 's morgens. Jan vroeg of hij thuis mocht blijven. Moeder vond 't goed. 's Middags kwam de dokter even. Die had mevrouw Reinders gestuurd. Die zei, dat 't zware kou was en zij dus goed warm moest blijven. Het was een week la ter. Jan was als naar gewoonte hout gaan sprokkelen, maar er lag geen hout meer: files was weggehaald. Hij zou dus maar in de wilgen klimmen en er takken uit snij den. De felle koude noordenwind blies door zijn dunne versleten blouse. Hij stond haast boven in de top, maar ongelukkig genoeg gleed hij uit in de sloot het ijs was niet sterk genoeg en zakte hij er in, daar bleef hy liggen, geheel versuft van den val. Moeder werd ongerust over het lange uit- Aitentie De volgende week begin ik aan ons groot verhaal, dat ik speciaal voor mijn neef jes en nichtjes geschreven heb. Het is pre cies 50 vervolgnummers lang en zal net een jaar duren. Wie het uitknipt, netjes in een schrift plakt, kan aan het einde nog eens alles in zijn geheel overlezen. Wie zoo doet, zal er geen spijt van hebben. Het verhaal leert ons, wat door eigen studie en vc-'hardingsvermogen te bereiken is. Meer zeg ik er niet van. Leest het zelf en volgt trouw iedere week ons vervolg- numraer. Als het uit is, hoor ik wel, hoe bet verhaal bevallen is. Dus.... tot de volgende week. Dan begint „Van Schaapherder tot Fa brieksdirecteur". Oom WIM. blfo'ven van haar jongen. Eindelijk kon zij het niet uithouden en ze klopte bij buur man aan en ze vertelde alles aan buur man. Buurman ging met twee zoons aan 't zoeken en ze vonden hem in de sloot, half bevroren. Zij namen hem op en brachten hem naar huis. Moeder schrok. Koos. de cudste zoon van buurman, was de dokter gaan halen. Deze paste de kunstmatige ademhaling toe. Eindelijk kwam hij bij; hii moest direct onder de wol. Hij was zwaar ziek en bleef de geheele winter ziek. Me vrouw Reinders zorgde voor alles en kwam eiken dag kyken. Eindelijk mocht Jan weer uit bed en toen de lente kwam mocht hij weer naar buiten. Moeder was weer heele- maal beter. Er brak nu een beteren tijd aan. Moeder behoefde niet meer eiken dag te gaan werken, daar had mevrouw Rein ders voor gezorgd, dat zij van de armen kregen. Zoo had Moeder een goeden ouden dag. Jan ging er nog bij uit werken. Dat was een zorgelooze tijd. Jan is nu een flinke vent. Cor en Anny van Diest, Sassen- h e i m. Verbeeld je, daar ontvang ik nu tusschen andere brieven jelie nieuwjaars wensen Dank! Hartelijk dank! Een leuk versje! Dank, Cor voor deze kaart! Mej. Luk, Gouda. Verleden week pas, kwam mij uw schrijven van 28 Dec. in handen, zoodat dit jaar Tonnie den 15en Jan. niet in de verjaringslijst stond. De na men zyn nu genoteerd. Met hand en groet! Toos van Gerven, Leiden. Twee keer meegedaan en niets gekregen! Wat zou dat? Ik heb al 20 jaar meegespeeld in de staatsloterij en niets gekregen. Dat is nog wat anders. En toch houd ik vol. tot ik zooveel win, dat ik jullie allen een prachtprijs kan geven. Let maar eens op! De namen zijn nu genoteerd. Dag Toos! Groet alle huisgenooten van me! T i n y d e B o e r, L e i d e n. Of ik den 26sten luisteren zal? En of! Ik feliciteer je nu reeds, dan ben ik vast de eerste. Dag Tiny! Groet Pa en Moe, en Frans van me! Voor jou de hand! Ma* riet je Ouwerkerk, Leiden. Nou maar! Dat papier ziet er bepaald goed uit. Het verhuisnummer heb ik opge- teekend en de verjaringsdatums genoteerd Verhuizen is voor de kinderen een attrac tie, maar voor vader en moeder niet, geloof ik. Het kost heel wat moeite, tijd en geld, eer zoo'n nieuw huis behoorlijk geïnstal leerd is. Wederkeerig de hartelijke groeten aan Pa, Moe en broetje en zusjes! Wim Ammerlaan, H.W oude. Voor jou doen, Wimke, is 'dat opstelletje al niet kwaad. Maar je moet toch nog een paar jaartjes wachten en goed leeren en goed ons krantje volgen en dan ook eens probeeren om een mooi verhaaltje te ma ken. Zul je? Dag Wim! Ik dank je voor goede bedoelingen. Willy Cuppen, Leiden. Je stuurt me daar een verhaaltje en je valt zoo maar met de deur in huis en zegt: „Beste kinderen" hier kom ik met een verhaaltje enz. en je weet nog niet of het geschikt is of niet! Neen, Willy, dat is de weg niet. Ik zou Oom Wim eerst eens vragen of het voor onze kleine lezers geschikt is en of het een plaatsje waard is en als je hem dat vraagt, dan zegt ie preciess wat ie boven antwoordde: nog even wachten! Clara van Dyk, Lisse. Clara komt met een paar raadseltjes aandragen, en zal de volgende week zelf de oplossingen geven. Om haar plezier te doen, geef ik ze door en spoor jullie allen aan ze probee ren op te lossen. Hier zijn ze: 1. Welke kaars brandt langer, de roode of de witte? 2. 'n Rij witte paarden, een heuveltje rood, Stampen en trappelen op leven en dood Zoo schouder aan schouder staan ze in 't gelid; Welk meisje of jongen raadt er nu dit? 3. Het is wit. De kip heeft het gelegd en Piet schrijft het met een lange ij. Wat is dat? 4. Wat is het verschil tusschen en vlieg en een mug? Probeert nu eens! Dag Clara! Maak veel groetjes thuis! Oom WIM. Wie zifn Jarig? Van 4 Maart tot en met 10 Maart. 4 Maart: Chris en Theo Overdevest, E 167, Noordbuurt, Zoeterwoude. 4 Maart: Manetje v. d. Wereld, Oud- Ade E 76.. 4 Maart: Corn. v. d. Ploeg, li'made B 315. 4 Mii.irt: Sjaan van Mt>c-£ arden, Linib. Stierumstraat 25. 4 Maart: Sisca Teleng, Alexanderstr. 35. 4 Maart: Bertha Jansen, Pelikaanstr. 11. 4 Maart: Nico v. d. Akker, Schenkelw. C 76, Zceterwoude. 4 Maart: Sisca en Lida Hilgerson, Voor straat 45, Voorschoten. 4 Maart: Theo Zoet, Oude Wetering. 4 Maart: Janny Wegman, schip Heerengr. 5 Maart: Kees v. d. Poel, Oud-Ade, Zwarteweg E 59. 5 Maart: Bep Hartman, Lombokstr. 79. 5 Maart: Cor Meyer, Haarlemmermeer. 5 Maart: Henriëtte Zwetsloot, Haarl.w. 4. 5 Maart: Lies van Schaik, Kortsteekter- weg 25, Alphien. 5 Maart: Janny v. d. Bosch, Meerl. 5. Stcmpwijk. 5 Maart: Jo van Kampen, Voorhout, 's Gravend, weg. 6 Maart: Rietje Hooymans, Voorschoten. 6 Maart: Piet Onderwater, Watertje D 12, Zoeterwoude. 6 Maart: Jan Hoppenbrouwer, Hoefstr. 18. 6 Maart: Thsa van Leeuwen, Waagdam 192, Warmend. 6 Maart: Ria Weers, W.-Singel 43. 6 Maart: Leen Bakker, Groenend 55, Ha- zerswoude. 6 Maart:Floortje Koelewijn, Kerkstraat 40, Noordwijk (B.). 7 Maart: Betsy de Vette, Noordeinde B 361 Hoogmade. 7 Maart: Welly Berk, Kolfm.steeg 24. 7 Maart: Sientje Pouw, B 187, Roelof- arendsveen. 7 Maart: Henny v. d. Heyden, P. de la Courtstraat 6. 7 Maart: Agatha LestFade, Boerhavestr. 2, Voorhout. 8 Maart: Gerda v. d. Plas, Leidsche Vaart 3 Voorhout. 9 Maart: Miep v. Cassel, Dorpsstr. Zoeter woude. 9 Maart: Nap van Noort, Geverstr. 19, Oegstgeest. 9 Maart: Jan van Heteren, Haarl.str. 242. 9 Maart: Piet van Rijs, Drechdijk 29, Kwakel. 9 Maart: Toos Paardekcoper, Z'woude. 9 Maart: Sjaantje Verdel, R'veen 336. 9 Maart Miep van Goozen. Z'woude A 208 9 Maart: Gerda van Meygaarden, Bijdorp 13, Voorschoten. 9 Maart: Wim Atteveld, Roodenb str. 7. 9 Maart: Scphie v. d. Slot, 's Gravend.weg 63, N.'hout. 9 Maart: Wim Buil, Rijndijkstr. 21. 10 Maart: Theo van Ruiten, R'veen B 203. 10 Maart: Lucia de Gunst, Galgewater 11, 10 Maart: Annie Hoogervorst A 81, Lan- geraar. 10 Maart: Nellie Westgeest, Noorden. 10 Maart: Johan Zwetsloot, Westeinde B 240, Hoogmade. Ik feliciteer de jarigen. Wie zijn of haar naam in deze lijst wil opgenomen zien, schrijve me minstens 14 dagen vóór den verjaardag. En wie, bij het verlaten der school van deze lijst wil afge voerd worden, schrijve me ook bijtijds. Zoo ook, wie een fout ziet in den naam of het straatnummer of de straat bij veran dering van woonplaats. OOM WIM. U vraagt 1. Ik hoorde wel eens zeggen voor een dronken man, hij is tipsy? Hoe komt men aan dat woord? 2. Hoe komt men aan het woord toast? 3. Wie was „Hercules"? 4. Wat is een „kwibus"? 5. Wat zijn „larven"? 6. Wat beteekent: „iemand mores lee ren"? Wij antwoorden. 1. Tipsy is Engelsch bet. aangeschoten d. i. beschonken, dronken). Spreek uit tipsi. (met het accent op tip). 2. Toost spreekt men uit. Men schrijft toast. Dit is Engelsch bet. heildronk. 3. Hercules was de sterkste en dapper ste held van Griekenland. Herculisch is forsch-gespierd sterk. 4. Een verwaande gek. Een ingebeelde dwaas. 5. Larven is de naam voor vele insec ten in hun eersten levenstoestand; wanneer ze pas uit de eitjes gekomen zijn. 6. Dit beteekent: iemand tot zijn plicht brengen. Mores is latijn, bet. zeden, zoo ook in: O tempora, o mores! O tijden, o zeden. EEN DAG UIT Hoe Corrie v. d. Poel een dag-uit beschrijft. Op een goede dag, 't was erg mooi weer, zouden wij met ons drieën twee vriendin nen van mij en ik zelf eens een dag er tusschen uitgaan, 's Morgens vroeg om zeven uur gingen wij al op weg. Alle drie met de fiets gewapend. Wij hadden brood meegenomen, ook wat appels en peren. Zoo gingen wij dan op weg, heel vroolijk een leuk versje zingend. Toen wij zoo een paar uur gefietst hadden met zingen en praten en vertellen en giechelen, kwamen wij op een heele lange weg, waar men niets anders zag dan weilanden met koeien, paarden en zoo almeer. Wij waren dien weg nog niet goed en wel opgegaan of daar ging hetpang en daar sprong de band van de fiets van mijn vriendinnetje. Oei, oei, daar stonden we nu! Wat moes ten we doen? Toen maar aan het loopen. Maar onze magen begonnen zoo te ram melen, dat we besloten eerst eens een por tie boterhammen naar binnen te werken. We zetten ons allen maar aan den kant van den weg neer en gingen aan den slag. Toen we zoo een half uurtje uitgerurt wa ren, gingen wij weer op weg en besloten om den eersten den besten persoon, die we tegenkwamen aan te houden Zoo deden we. 't Was gelukkig een heel vriendelijke man, die onze fiets wel een eindje mee wou nemen en dan kon ik bij een van mijn vriendinnetjess achterop zitten. Zoo kwa men we al heel handig bij een fietsenma ker aan. De mijnheer zette ons af en wij bedankten hem hartelijk voor de hulp. De fiets was gauw gemaakt en wij gingen weer verder. Zoo hebben wij verder een heel prettigen dag gehad en zonder ongeluk ken of verdere bandenpech waren we net nog voor donker thuis, 't Was toch wel een leuke dag geweest. De vogels door Anton Roels. Zij zaaien en zij maaien niet, Tóch hebben zij het leven, Omdat het Opperwezen Zelf Dit leven heeft gegeven. Ook spinnen zij hun kleertjes niet, Doch zijn er schooner kleeren Dan waar het donzig vogeltje Terecht mee zit te geuren? En altijd zijn ze goed gemutst, Hun lied klinkt door de boomen; De mensch is blij, wanneer ze weer Uit warmer landen komen! DE AARDBODEM door Anton Roels. In het onmetelijke heelal is onze we reldbol maar een nietig lichaam, dat in grootte ver bij de meeste planeten achter staat. Toch is deze aarde het eenige hemel lichaam, dat wij kennen. Niemand is ooit op Mars of Jupiter of op welke planeet dan ook geweest en wat-wij van die vreem de werelden weten, is tenslotte maar bit ter weinig. Het is dan ook heel goed te begrijpen, dat de belangstelling van de geleerden dieper is ingegaan op de bestudeering van den aardbodem en tot zeer waardevolle ontdekkingen is gekomen. Ik wil hier enkele bijzonderheden noe men. Het binnenste der aarde is een vloei bare, gloeiende massa, waaromheen de ge stolde aardkorst zit, waar wij op wonen. Rond het middelpunt van de aarde heerscht een geweldig-hooge temperatuur, waarbij geen enkel wezen, zooals wij dat kennen, het ook maar een oogenblik uit zou hou den. Aan de oppervlakte merken we ech ter niets van die warmte en de tempera tuur wordt hier geregeld onder invloed van de zon. Als we de globe bekijken, dan bemerken we, dat een zeer groot deel van de aard oppervlakte door oceanen beslagen wordt. Vijf-achtste is water en, als we van een grooten afstand cp onze wereld zouden zien, zou deze veel van een waterbol weg- hebben. In den loop van den tijd verandert de aardbodem geweldig. We moeten echter vooral in het oog houden, dat met die ver anderingen millioenen jaren gemoeid zijn en in de wetenschap, die zich hiermee be zighoudt. komt het op een millioen jaar tjes niet aan! Waardoor kan de aardoppervlakte nu zoo al veranderd worden? In de eerste plaats hebben we dan de levende we zens, verder het water en ijsvormingen. Dit zijn allemaal krachten, die buiten de aarde om werken; maar ook in de aarde zelf zijn krachten, die op de veranderingen van grooten invloed zijn. We noemen in dit verband speciaal vulcanisme en aard bevingen. Ik kan op dit alles niet dieper in gaan, want jullie zult wel begrijpen, dat mijn artikel dan veel te uitvoerig zou worden. Het is natuurlijk zeer moeilijk om de ouderdom van aardlagen te bepalen. Nu zijn hierin vaak resten gevonden van le vende wezens of van planten b.v. De we tenschap is zoover gekomen, dat men on geveer weet, in welken tijd die gevonden resten hebben bestaan. Als men b.v. in een aardlaag de rest vindt van een mam- „AAI DE ZEEROB" door Anton Roels. V. (Slot). En zóó kwam Jan de Bleij, na de tim mermansgeschiedenis bij baas Vervoort, op een „Oostinjevaarder". Hij kwam als ma nusje-van-alles, maar. spoedig mocht ieder hem gaarne lijden. Hij werkte als een paard, was vlug van begrip en vriendelijk tegen iedereen. De kapitein had schik in aen jongen en nam hem dikwijls bij zich in de kajuit om hem allerlei wetenswaardig heden bij te brengen. Weldra was Jan een van de steunpilaren der bemanning. Hij hield van zijn vak als geen ander. Hij kende, om zoo eens te zeg gen, iedere rimpeling van de zee en hij kende de meest-verborgen hoekjes van het schip. „Kerel, je bent een geboren zeerob!" zei eens de kapitein, toen de zee hoog stond en somber b'onkte tegen de flanken van het schip. De kapitein prees niet gauw. Dat wisten allen en ze keken van dat oogen blik met nog grooter bewondering naar de Bleij. Wanneer ze onder elkaar over hem spraken, hadden ze het steeds over „den Zeerob". Jan was wat trotsch op dien bij naam engeen wonder! Maar het meest interes:ante zou nog ko men? Toen de reis volbracht was, wilde Jan monsteren voor een tocht naar de V/est. Hij moest en hij zou toch ook eens dat groote haringmeer oversteken! Hij meldde zich aan het kantoor van de ree- derij. „Bent U niet Jan de Bley, oftewel de Zeerob?" vroeg een klerk. „Hoe weet U dat?" vroeg Jan verrast. „Wie heeft daar r.u nog nooit van ge hoord! Ik denk wel, dat de baas U ge bruiken kan!" En zóó ging hel steeds. Jan was dra een vermaardheid, waarover oproer kraaiers een omwegje maakten en bij wien ieder graag te rade ging. Als Jan zei, dat er storm op til was, werden er voor zorgsmaatregelen getroffen, al was de lucht zonder maar één wolkje. Als Jan waarschuwde voor ondiepten, gaf de ka pitein den stuurman onmiddellijk bevel, op zijn hoede te zijn. Jullie, begrijpt, dat ik aangename uurtjes bij Aai den Zeerob heb doorgebracht. Hij had mij zijn wederwaardigheden niet een- twee-drie verteld en hij verbruikte heel wat meer tijd dan ik kan doen om ze over te nemen. Oom Wim zou me zeker manen om beknopter te zijn, als ik Aai's verhaal rustig ging oververtellen. Aai vertelde me van vreemde avonturen, die hij beleefde in verre, onbekende stre ken, waar nog zelden een menschenvoet getreden had. Hij vertelde me van wilde volksstammen, die het kleine groepje blanken, dat van boord was gegaan, over vielen en het dreigden uit te roeien. Maar wat de Zeerob mij niet meedeelde was, hoe Ilij aan dien mooien voornaam „Aai" was gekomen. Ik vroeg het hem op den man af. „O", zei hij, „dat is heel vlug verteld. Er was een bootsjongen, die nogal onnoo- zel was en alles geloofde, wat je hem zei. Op een dag vroeg hij: ze noemen U altijd „de Zeerob", maar hoe heet U eigenlijk? Ik antwoordde: wel beste jongen, ik heet Aai, zoo mag je me gerust altijd noemen. En van dat oogenblik bestond Jan de Bleij niet meer, maar er was een nieuwe mensch voor in de plaats gekomen. Zijn naam was Aai de Zeerob!" Ons gesprek was daarmee ten einde, maar mijn gastheer beloofde my, dat hij me graag nog eens een verhaal zou opdis- schen, als mijn lezers en lezeressen dat prettig vonden. Ik zal dus maar wachten, tot ik van Oom Wim hoor, dat ik „Aai den Zeerob" nog eens moet gaan opzoeken. In ieder geval weten we nu, wie zich achter dien zotten naam verbergt. Graag Antoon! Ga hem nog maar eens opzoeken. Het lijkt my zoo toe, dat ie nog lang niet uitgepraat is en nog heel wat meer te vertellen weet. En danje weet ons dat zoo echt smakelijk weer over te brieven, zoodat wij allen van groot tot klein aan dit fijn opgedischt schoteltje ge smuld hebben. Dus ik zou zeggen, uit al ler naam, ga door Antoon! Jouw bijdragen zijn een lust te lezen. Oom Wim. mouth (je weet, dat dit een soort olifant is, die vroeger geleefd heeft), dan kan men, doordat men weet, wanneer die mam- mouth heeft geleefd, de ouderdom van die aardlaag bepalen. Dat het ook hier er weer niet op een paar jaar op aankomt, is te begrijpen. De gloeiende massa, die in het binnen ste van de aarde is, was eerst ook aan de oppervlakte en men heeft al weten te be rekenen, hoelang het geleden is, dat deze oppervlakte ging stollen. Er wordt hier een gotal verkregen, dat duizelingwekkend is en ver over het milliard heenkomt. Toch leeren we ook hier weer inzien, dat de moderne wetenschap zeer ver ge vorderd is. Als dat niet was, zouden ons thans heel wat int ie gegevens nooit duidelijk werden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1938 | | pagina 11