Wij juichen ji
CORRESPONDENTIE
Truus Peeters, Leiden. Ik dacht
het wel, dat de vork zoo in de steel zat. Wij
nemen, bij voorkeur alleen op wat eigen
werk is. Denk daar voortaan aan! Dag
Truusje? Groeten aan je ouders, Freek,
Ina en Bep! De hand voor jou.
Jansjev. d. Akker, Z'woude. Hoe
heet dat vriendinnetje, die 7 April jarig is!
Schrijf me dat eens, anders kan ik haar
naam niet noteeren. Dag Jansje!
Annie de Bruyckère, Leiden.
Zeker mag jij mee doen, Annie! Bij ons is
het: hoe meer zielen, ho*> meer vreugd.
Wanneer ben je jarig? Schrijf me dat eens
met opgave van straat en nummer. Dag
Annie!
Annie B o rs t, Hoogmade. Zeker
vind ik dat leuk, dat vader en jij op één
dag jarig zijt. Ik heb die dag genoteerd.
Ben jij de oudste of hoe zit dat? Hoe oud
zijn de anderen? Weet wel, deze lijst is al
leen voor schoolgaande kinderen. Ik wacht
op jouw antwoord voor ik de namen zal
inboeken. Dag Annie! Groeten thuis!
Eugène Plouvier, Leiden. Zoo
Vrindje! Ook eens geprobeerd om een klein
opstelletje te maken. Voor een jongetje van
zeven jaar (Wanneer ben je jarig?) is het
zeer goed en om je een plezier te doen, laat
ik andere Neefjes eens hooren, hoe netjes
jij al een verhaaltje kan maken. Dag
Eugène! Groet vader en moeder van me
en alle broertjes en groote zus!
Daar komt Eugène en vertelt, hoe onge
hoorzaamheid altijd gestraft wordt.
ONGEHOORZAAMHEID GESTRAFT.
Er woonde eens een jongen is een bosch.
Frans heette hij. Eens moest hij voor zijn
Moeder een boodschap doen. Moeder zei
nog tegen hem: „Frans, voorzichtig zijn en
niet bij het water gaan, hoor!" Frans zei
wel: „Nee, Moeder", maar-hij deed 't toch.
Hij ging steentjes schoppen langs den wa
terkant. Baas Jansen, die voorbij ging zei
nog: „Frans, als je verdrinkt, is het telaat!"
Maar Frans wou niet luisteren. Hij bleef
doorgaan, totdat 't steentje in 't water viel.
Hij bukte zich, maarplons, daar rag
hij! Hij riep nu hard: „Help, help!" Een
paar menschen konden hem nog net grij
pen. Druipend stond hij daar. De men
schen brachten hem naar huis. Dadelijk
ging hij onder de wol. Maar nooit heeft
hij weer steentjes langs den waterkant ge
schopt.
Henk v. d. Steen, Leiden. Nu van
school af en het volle leven in. Wat ben
je van plan, vriendje? Ik wil zusje in de
verjaringslijst opnemen, maar je zegt niet
hoe ze heet. Schrijf me dat even. Dag Henk!
Groet vader en moeder van me! Van de
postzegels weet ik niets af. Wat is dat?
Theo Ruigrok, Noordwijk. De
verjaardagen zijn genoteerd, Theo. Wie niet
op school gaat en nog geen zes jaar is,
wordt in deze lijst niet opgenomen. Veel
groeten aan vader en moeder! Voor jou de
hand!
Den heer K. B. te Leiden. Ik heb de
namen ingeboekt en aan Joop op 3 Juni
gedacht. Ik hoop dat zoo alles in orde <s.
Veel groeten voor de jongens. Voor me
vrouw en u de hand.
Jan Zandvliet, Rijpwetering.
Hebben we daar straks een eerste verhaal
tje gegeven van een zevenjarig Neefje, nu
komt ons goed Jantje met een versje, zoo
als hij dat noemt, en zou graag dit eens
willen als voorbeeld opgenomen zien. Wil
len we hem dat plezier ook eens gunnen?
Dag Jan! Groet alle huisgenooten. Daar
gaat ie dan:
In Mei leggen alle vogeltjes een ei,
Zei kleine Jan.
En hij gaat er vijftig zoeken als 't kan.
Hij zoekt in den tuin, op het land,
Langs sloot en waterkant.
Maar kwam met leege handen thuis.
Net goed Jan, kleine man!
Want wie die beestjes hinderen
Dat zijn heel booze kinderen.
Hierbij zullen we het laten.
De volgende week gaan we door met het
beantwoorden der brieven, die voor den
wedstrijd ingestuurd werden.
Wie een brief schrijft, krijgt een ant
woord terug.
Oom WIM.
Wie zifn jarig?
Van 4 tot en met 10 Februari.
4 Febr.: Cor Meyer, Cobethstraat 9.
4 Febr.: Koos Post, Oude S'ngel 68.
4 Febr.: Eddie Vleerbos Meidoornstr. 35.
4 Febr.: Marietje Rijsbiiger Houtm. 9.
4 Febr. Petrus Warmerdam, Zilkend.weg
78 E Zilk.
5 Febr.: Marie Jansen, P. Hubertshof 46.
5 Febr.: Nico v. Leeuwen. Buys Ballot
straat 10.
6 Febr.: Sientje van Wouw, H. Morsch-
weg 1.
6 Febr Ferd. van Kesteren, Rijsthof 24.
Sassen heim.
6 Febr.: Tiny v. d. Vooren, Hoogmade,
Kooipolder.
6 Febr. Lena v. d. Willik D 32 Rijpwete
ring.
6 Febr.: Annie van Dorp, Sophiastraat 25
6 Febr.: Nellie Homberg, Pasteurstraat.
7 Febr.: Engelina Vendel, R'veen 336.
7 Febr.: WLm Uitenhout, Kooipark 14.
7 Febr.: Geertrui Neuteboom, Transvaal-
hof 1.
7 Febr.: Miep van Vee.i, Veurschestraat-
weg 34, Leidschendam.
7 Febr.: Hein Welling, N. Rijn 58.
7 Febr.: George Stipdok, Leiden, straat?
7 Febr.: Pierre v. d. Lelie, Zoeterw.singel
7 Febr.: Nico Elderhorst, Dorp D 50 Zoe-
terwoude.
7 Febr.: Anna Schakenbos, Heerenweg 51
Lisse.
8 Febr.: Sjaantje Krol, Haarl^traat 46.
8 Febr.: Lenie van Graas, Leimuiden.
8 Febr.: Getha v. d. Lans, Julianastr. 172
Lisse.
8 Febr.: Annie v. d. Tuyn. Genestetstr. 85
8 Febr.: Jo Kok, Rijneveststraai 12.
8 Febr.: Nelly v. d. Berg, Kemperstr. 5.
8 Febr.: Ant. Wagtendonk 122 Voorscho
ten.
8 Febr.: Cor Vink, Jan Vossenst. 32.
9 Febr.: Anton Baker, Nieuwveen Blok
land.
9 Febr.: Jacob de Boer, Begijnstr. 3.
9 Febr.: Corry van Haasteren, Utr. Jaag
pad 123.
9 Febr.: Piet van Diest, Sophiastr. 35.
9 Febr. Dorus Kolijn, Leiderdorp, Ouder
zorg 7.
9 Febr.: Marie Deckers, Dorpsstraat 84,
Zoeterwoude.
9 Febr.: Bep de Jong, Rijndijk A 124
Groenend. Hazerswoude.
9 Febr.: Bep Raaphort, Voorstraat 92,
Noord wij kbinnen.
10 Febr.: Tonny v. d. Ploeg, Vondelweg 5
10 Febr.: Johanna Steen voorden, Egm^tr.
11 Noord wy kbinnen.
10 Febr.: Kees Vendrig, Groenoordstr. 27.
10 Febr.:Nellie v. Graas, Leimuiden.
10 Febr.: Joop Geene, Vondellaan 20.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, schrijve me MINSTENS
14 dagen voor den verjaardag. Zoowel, wie
bij het verlaten der school van deze lijst
wil afgevoerd worden, of bij verandering
van woonplaats, straat of huisnummer.
Zoo eveneens, wie een foutje merkt in
naam of voornaam.
OOM WIM.
NOG EENIGE TEGENSTELLINGEN,
door Oom Wim.
(Deze geef ik nog door ter overdenking).
9. Jan, die met een blauw oog en opgezet
hoofd bij den dokter komt, hoort zich toe
spreken, maar jongen: „wat is er aan de
hand?"
10. Een blinde, die iets op het oog heeft
of in het vizier heeft.
11. Een werkelooze, die met geestelijk
werk, overladen is.
12. Een doode, die na zijn dood tot ons
spreekt.
13. Een arme tobberd, die met een klei
nigheid de koning te rijk is.
14. Een smid, die zoete broodjes bakt.
15. Een bakker, die het ijzer smeedt, als
het heet is.
16. Een geheelonthouder, die den prins
gesproken heeft.
17. Een één-armige, wiens linkerhand
niet weet, wat de rechter geeft.
18. Een fruitkoopman, die men appels
voor citroenen verkoopt.
19. Een steenen hart, dat week als was
wordt.
U vraagt?
1. Wie was de eerste, die van Amerika
naar Europa vloog?
2. Wie is de eigenlijke uitvinder van
het gas?
3. Hoeveel Katholieken had Duitsch-
land vóór deze regeering?
4. Hoeveel priesters zouden wel in In-
dië zyn?
5. Wat is eigenlijk een fat?
6. Wat zijn fellahs? Ik vond dat woord
in een leesles?
door OOM WIM
Komt, laten w' allen juichen 1
i En zingen forsch en luid.
Voor ons zoo lief Prinsesje:
i De eerste Oranjespruit.
Wij danken nu den Hemel
Voor dit Koningskindje teer, j
i En zingen rond haar wiegje i
Veel liedjes, haar ter eer.
j Oranje en dit Prinsesje
Vereend in liefdeshand,
Zijn één ook met ons samen, J
iEn heel ons Nederland.
Nu blijven rust en vrede
11 Bewaard in t kleine land,
iDat groot zich voelt en krachtig,
I Bestuurd met vaste hand.
j Komt, laten w' allen iuichen
En zingen forsch en luid:
Heil U, ons klein Prinsesje,
I De eerste Oranjespruit!
Wij antwoorden.
1. Dat was de Amerikaan Lindbergh. Hij
alleen in zijn vliegmachine gezeten, vol
bracht dit bravourstukje den 21en Mei 1927
en vloog van New York naar Parijs in
33 y, uur.
2. Jan Pieter Minckelers, een bekend
scheikundige te Maastricht, waarvoor in
1804 een standbeeld werd opgericht. Hij
heeft geleefd van 1749—1824.
3. 21.760.000. Nu hebben nog ruim 15
millioen hun Paaschplichten vervuld.
4. De R.-K. Kerk telt in Indië bij de
4000 priesters en 9000 kloosterzusters.
5. Een fat is een verwijfde, ingebeelde
dwaas; een verwaande kwast; een bespotte
lijke modegek.
6. Dat zijn de menschen, die op het land
werken. De landlieden, de boeren dus in
Egypte.
LEER OM LEER
door Anton Roel.
Ik weet niet, of jullie dat verhaal wel
eens gehoord hebt, dat zich afspeelde tij
dens een maaltijd op het Muiderslot, bij
een dichter Pieter Corneliszoon Hooft. Ik
wil jullie dat eens vertellen, maar ik zal
het op mijn eigen manier doen en sta er
met voor in, dat het zoo precies gebeurd
is. Ik zelf ben er niet bijgeweest, anders
konden jullie me gerust op mijn woord ge-
loovenü
P. C. Hooft had een grooten vrienden-
1-ring en hiertoe behooiden *rele vooraan
staande mannen. Groote kunstenaars en
geleerden waren de meest welkome gasten
ïr Muiden en zoo kon het gebeuren, dat
onze groote dichter Vondel daar ook tegen
woordig was en aan den maaltijd naast den
dichter en geleerden Constantijn Huygens
zat.
Ze zullen genoegelijk hebben gepraat
over de nieuwste gebeurtenissen; ze zul
len amicaal geredetwist hebben over een
of ander vraagstuk en toen de stemming
er zoo'n beetje inkwam, stelde iemand
voor. dat ieder voor zich zou trachten het
kortste gedicht te maken.
Al die geleerde mannen zaten te prakki-
zeeren, want ze wilden allen graag de uit
verkorene zijn en blijk geven van hun vin
dingrijkheid en vernuft.
Huygens was een geestig man en hij
kreeg plotseling een inval. Hij nam een
Upel, doopte deze in de sauskom en spren
kelde wat van dat vettige goedje op Von
dels besten jas. De dichter keek natuur
lijk vreemd op, maar hij zal toch wel heb
ben moeten lachen, toen daarop heel oolyk
uit Huygens' mond het volgend gedichtje
kwam: „Vet smet".
De meeste aanwezigen dachten reeds, dat
Huygens de winnaar zou zijn, want een
dergelijke geestige puntigheid zou niet
licht verbeterd worden. Maar ze hadden
buiten den waard gerekend, want toen
Vondel van de emotie bekomen was, be
hoefde hy zich niet lang te bedenken. Hij
gaf Huygens een draai om de ooren en zei
triomfantelijk: „Ik tik".
En Vondel had den wedstrijd gewonnen
en hij steeg nog in aanzien bij zijn ken
nissen, omdat zy in hem een knap en gees
tig man zagen.
SLODDERVOSJE
door Greet Krol.
„Co, ben je nu eindelijk eens klaar?"
klonk Elsje's stem ongeduldig door den
gang. Ze stond met twee fietsen in haar
handen te wachten op haar zusje. Ze zou
den 'n fietstochtje gaan maken naar 't
Woudbosch, zoo genoemd, omdat 't hout er
zoo dicht tegen elkaar storl. Het was 'n
ideale speelplek. Haar drie vriendinnetjes
Ans, Tooi en Ina, zouden ook meegaan en
ze zouden bij de kruidenier bij elkaar ko
men.
Hè, hè, eindelijk kwam Co daaraan, ter
wijl ze de trap afliep haar ceintuur
vastmakend. Vlug fietsten ze naar de af
gesproken plaats, waar ze de drie al von
den staan wachten. In snelle vaart ging 't
troepje nu op weg en al gauw hadden ze 't
Woudbosch bereikt.
„Jongens, hebben jullie om geld gedacht
om de fietsen te stallen?" riep Toos. „Ik
heb 5 cent bij me".
Ja, dat hadden de anderen ook. „Nu, dan
zullen we ze daar in dat tentje maar stal
len. hè", zei Ina.
„Ik heb eigenlijk erge trek in zoo'n lek
kere koek daar", zei Els en ze wees op 'n
tentje met koeken.
„Ja maar, waar moet je dan geld van
daan halen?" vroegen de anderen. Even
dacht Els na, dan sprong ze ineens in de
hoogte en riep: „Eureka! Ik heb 't! Weet
je wat ik doe? Ik stal m'n fiets niet".
De anderen keken haar verwonderd aan.
„Nou begrijp je dat dan niet?" riep ze.
„Dan heb ik toch geld om 'n koek te koo-
pen" en meteen voegde ze de daad by 't
woord en liep op 't tentje toe en even la
ter had ze haar 5 cent ingeruild voor 'n leK-
kere, knappende koek.
Vlug kwam ze bij de anderen terug. „Toe.
doen jullie 't ook", zei ze. Maar de anderen
waagden 't niet. Ze brachten haar fiets in
de rijwielstalling, terwijl Els de hare ge
woon tegen 'n hek plaatste, want meene
men kon ze hem niet in 't dichte bosch.
En weldra waren ze verdiept in haar snel.
Ze speelden roovertje. Van takken hadden
ze zich wapens gemaakt en hoe later het
werd, des te dieper gingen ze 't bosch in.
Op 't laatst begon 't te schemeren en toen
Toos op haar horloge keek, zag ze tot haar
groote schrik, dat 't al half zes was.
Vlug gingen ze terug naar den zoom van
't bosch en terwijl de 4 naar de rijwielstal
ling gingen om haar fietsen te halen, ging
Els 'ns kijken of haar fiets er nog stond.
Maar wat schrok ze, toen haar fiets er niet
meer was.
Vlug riep ze de anderen, die al gauw
aangeloooen kwamen met haar fietsen. Ver
slagen stonden ze nu alle vijf te kijken.
Was dat even 'n ramp! Els kon wel huilen
van narigheid. Zoo durfde ze niet thuis te
komen. Wat zou vader boos zijn, als hij t
hoorde. En moeder? Voor ze wegging, had
moeder nog zoo gezegd, dat ze voorzichtig
moest zijn met haar mooie fiets. „Weet
je wat", onderbrak Ans 't stilzwijgen.
„Laat ons 'ns gaan zoeken, misschien heb
je hem ergens anders gezet en heb je 't
vergeten".
Hierdoor kreeg Els weer wat hoop. Ijve
rig hielpen de anderen haar met zoeken.
Maar wat Ze ook vonden, geen fiets.
Zoo was er al 'n half uur verlocpen, 't
begon al donker te worden en nog was er
niets gevonden. Juist wilde Els de moed al
opgeven toen Ina 'n kreet uitstootte. „Hier,
hier" schreeuwde ze en kwam triomfante
lijk uit de struiken te voorschijn met de
fiets in de hand. Aan 't stuur hing 'n
kaartje, die een of andere grappenmaker
eraan gehangen had, waarop stond: „Pas
voortaan beter op je fiets!" Wat was Els
blij! Hard ging 't nu naar huis, waar ze
haar ouders alles opbiechtte en daarvoor
ook 'n geweldig standje kreeg. Ze had nu
'n goede les gehad, waardoor ze voorgoed
van haar slordigheid genezen was.
HET LEVEN IN
door Oom Wim.
De schooldeur is gesloten.
Het leeren is volbracht,
Het werk gaat nu beginnen,
De wereld lokt en lacht.
Waar zal men werk vinden,
Dat passend is en goed?
Mij dunkt, dat zijn de vragen,
Die ieder stellen moet.
Met hope en met vreeze,
Gaat men op stap weldra,
Tot eind'lijk alle moeite
Bekroond wordt met een „ja"!
Dan is de eerste schrede
Gezet op 's levens baan
En kan met Godes zegen,
De zoeker werken gaan.
Want is de school gesloten,
Is 't leeren daar volbracht,
Dan gaan de deuren open
Van 's levensschool, geef acht!
WEES WELKOM
KONINGSKINDJE
door Diederik.
Eerbiedig opgedragen aan
H. K. H. Prinses Juliana en
Z. K. H. Prins Bernhard.
De vlaggen uit, de vlaggen uit!
Wees welkom, gij Oranjespruit
Waar Holland naar verlangde.
Ter uwer eer is het thans feest,
Laait op de nationale geest!
Weg bangheid, die ons prangde!
Oranjegloed; Oranjevuur,
In aller hart; historisch uur,
O dierbaar Koningskindje!
Gy wordt begroet door heel het land;
Van klein tot groot en eiken stand,
Ja, iedereen bemint je.
Oranje is ons ideaal!
Aan Juliaan, haar Prinsgemaal
Wij brengen dank en hulde.
Het Huis Oranje van Nassau,
Het leve lang, wij blijven trouw,
Dat hartewensch vervulde.
De vlaggen uit; wy vieren feest;
Oranjebo'ven is de geest,
Heel Holland vol verblijden.
Wij wenschen U, o dierbaar paar,
Nog veel geluk toe menig jaar,
De oudervreugd na lijden.
„AAI DE ZEEROB"
door Anton Roels.
I.
De man, die op drukke zomermiddagen
de dagjesmenschen naar een zeilboot
draagt en ze voor weinig geld een hall
uurtje genieten laat op de krinkelende
golfjes van den wijden oceaan, is met
recht „een vreemde gast". Er zyn maar
weinig lieden, die hem kennen. De mees
ten weten amper, dat hij „Aai de Zeerob"
wordt genoemd. Hij schept een zeker be
hagen in dien naam, want deze schijnt
hem een krans van geheimzinnigheid op
de slapen te drukken. En „Aai" houdt er
van, in den nevel der onbekendheid t«
vertoeven en voor vriend en vreemdeling
als een groot vraagteeken te gelden, welks
oplossing buiten het rijk der mogelijkhe
den ligt.
Toch is deze „Aai" een dood-eenvoudig
mensch. Dat kan je zien aan de kinder
lijke manier, waarop hij 's avonds naar
de ondergaande zon zit te turen en vèr
weg is met zijn gedachten. Het is dan,
alsof uit zijn lichtende blauwe oogen het
verlangen spreekt om meegenomen te
worden naar het onbekende wolkenland
met zijn rotsen van grillige nevels en zijn
flarden zonnegoud.
Boos, driftig, humeurig, dat zyn be
grippen, die in Aai's woordenboek niet
thuis hooren. Hij kan voor iemand, die
hem voor de eerste maal ziet, een zonder
ling lijken en veel van een wereldvreem
den kluizenaar weg hebben, die norsch
alle gemeenschap met menschen uit den
weggaat, de werkelijkheid is anders. Het
bewijst echter, hoe moeilijk Aai's persoon
lijkheid te beschrijven is, dat ik mezelf
bijna op tegenspraak zou betrappen. Want
ik heb gezegd, dat onze Zeerob een vreem
de gast en tóch weer geen zonderling ia.
Welnu de zaak zit zoo: Aai is een zonder
ling en feitelijk ook weer niet. Tenslotte
kan het niet anders, dat iemand, die zóó
veel avonturen heeft meegemaakt, geen
gewóón mensch meer is.
Dus, beste lezers en lezeressen, ik heb
jullie nu verteld, wat voor een type Aai
de Zeerob is. Maar feitelijk heb ik zóó
weinig verteld, dat ik me een beetje
schaam.
We hebben wel iets van Aai vernomen,
toen we met Piet van Roosendaal, onzen
ouden vriend uit een vorig verhaal, op
„Villa Zeezicht" vertoefden, maar hij trad
daar maar af en toe op en bleef meestal
op den achtergrond.
Op een goeden middag heb ik pen en
papier in de steek gelaten. Ik heb de eer
ste de beste electrische genomen en ben
stoutmoedig naar de hut van onzen „rob"
gestapt. Enmijn bezoek viel in goede
aarde! Ik ben daar blij om, want de bij
zonderheden, die ik te weten kwam, zijn
vele.
De volgende week hoop ik een aanvanl I
te kunnen maken met mijn verhaal, dal
een sluier zal oplichten over de persoon- I
lykheid van „Aai den Zeerob".
(Wordt vervolgd).