Een Kerstgeschenk
door Oom Wim.
In het helder verlichte salon van den
rijken fabrikant Jansen, zit Mevrouw naast
het knappend vuur in den haard, en leest.
Wat ze leest, schijnt wel indruk te ma
ken.
Af en toe pinkt ze een traan weg. Dan
vervolgt ze weer haar roman om eindelijk
op te staan, het boek behoedzaam weg te
sluiten, want Mientje, de dienstbode, houdt
ook van lezen.
De tafel wordt gedekt.
Mijnheer Jansen, wiens fabriek op een
half uur afstand is gelegen, zal zoo thuis
komen.
Een half uur zeg Ik wel te verstaan
een half uur rijdens met zijn keurige auto,
dien hij verleden week kocht. „Ik begrijp
er niets van Mientje". Mijnheer laat lang
op zich wachten, vind je ook niet?
Hoe zoo Mevrouw?
Kijk eens op de klok! Het is al over
2even!
Zal ik het eten dan maar opbrengen
Mevrouw? Dan kunt U beginnen. Alles
wordt koud.
Neen, neen, laten we nog even wach
ten. Maar ik begrijp er niets van. .Mijn
heer is in gewone omstandigheden nooit
te laat. Hij zal toch geen ongeluk gehad
hebben!
Wel neen, Mevrouw! Maakt u zich
maar niet ongerust. Mijnheer rijdt voor
zichtig. Hij heeft misschien..-, reizigers ge
had of iets te regelen gehad, wat geen uit
stel leiden kon. Zal ik eens telefóneeren
naar de fabriek of Miinheer vertrokken is?
Dat is een idee! Maar wacht! Dat doe
ik zelf! En Mevrouw telefoneerde en hoor
de, dat haar man op gewonen tijd vertrok
ken was en nu zeker thuis kon 'ijn, als hij
direct naar huis was gereden. Het kon zijn,
dat ie een dringende boodschap had en
wat later zou komen. Verder werd ze uit
dat telefonisch gesprek ook niet wijzer.
Afwachten was de boodschap.
Nauwelijks echter had Mevrouw den
hoorn aan den haak gehangen of rrrr!,
daar werd ze zelf opgebeld en zou ze dra
vernemen, wat er aan de hand was.
Mientje luistert toe en ziet aan het ge
zicht van Mevrouw, dat er iets is, wat niet
Is zoo het hoort en evrwacht Ht haar mond
zelf iets naders te hooren. Mientje is een
stuk van de familie geworden, die alles
weet en die alles toevertrouwd «wordt en
wat ook wat zegt; waarmee overleg ge
pleegd wordt in zake de huishouding.
En Mevrouw, toch zeker niets ge
beurd? Ik schrok, toen ik de telefoon
hoorde.
Neen Mientje met Mijnheer is niets
gebeurd maar er is toch wel iets ge
beurd. wat heel vreemd is, zoo vreemd,
dat mijn man me cpbelde van het politie
bureau uit.
Goeie genade, hU heeft toch geen
aanrijding gehad?
Neen, dat niet! Hij heeft geen aanrij
ding gehad, ook zelf niemand aangereden
of schade toegebracht en toch is hij op het
oogenblik bij de politie. Vreemd hé, Mien?
Raadt nu maar eens, waarom dan wel!
Daar behoef ik niet lang over te prak-
kezeeren: er is iets in de fabriek eebeurd;
b.v. er is gestolen; er is ingebroken; er
heeft een ongeval plaats gehad; een ern
stige ruzie, moord en dood?lag, ja wat kan
nu op zoo'n fabriek bij zooveel mannen
al niet gebeuren? Heb ik het geraden, Me
vrouw? Zegt u het dan maar! Ik ben erg
benieuwd te hooren, wat er aan het hand
je is?
Mevrouw lacht; is Mientje niet in de
rede gevallen. Hoe zou ze dien woorden
stroom ook hebben kunnen stuiten!
Mevrouw laat haar ondeugend nog een
oogenblik wachten, eer ze antwoordt en
als het antwoord gegeven is, weet Mien
tje iets, maar is er toch nog niet veel wij
zer op geworden. „Mijnheer is naar het
politiebureau gereden om een kind te bren
gen; een jongetje van ruim één jaar, dat
jongentje lag in de auto, toen Mijnheer uit
de remise wegreed. Ziedaar alles wat ik
weet.", en nu zullen we moeten wachten
tot Mijnheer thuis komt, die ons alles in
kleuren en geuren zal vertellen, precies,
zooals zich de zaak toedroeg, wat zeg jij
Mien"?
Nou, ik zeg maar zoo Mevrouw, het
is een rare affaire; en mij zoo helder nog
als koffiedik. In Gods naam dan maar nog
geduld hebben tot Mijnheer thuis is. Ik
ben blij, dat alles zoo is afgeloopen! Dat
vreemde kind zal wel terecht komen;
maakt u zich daar geen zorg over. Er is
toch zeker een moeder, die het komt op-
eischen. En anders de vader, wat u, me
vrouw?
Zoo denk ik er ook over. En nu aan
't werk! Hou het eten warm voor Mijnheer
en het mijne erbij! Ik wacht tot Mijnheer
thuis is.
„Het is zonderling", sprak Mevrouw in
stilte; het is zonderling. Het lijkt haast op
het stukje in den roman, dien ik zoo even
las en wegsloot voor Mientje Precies zoo!
Zouden ook wij dan op het hooge feest
van Kerstmis verblijd worden met een
jongen, dien wij al jaren tevergeefs aan
Wie ligt daar?
door Tante Marie.
Wie ligt daar stil en ned'rig klein
Op stroo, in doeken, dichtgewonden?
Is dat nu Jezus, Heer van 't Al,
Door God, den Vader, afgezonden?
Is dat nu de beloofde Zoon,
Die brengen zou 't ware leven?
Ons leeren zou wat kwaad en goed
Zou zijn en ons tot loon wou geven:
Den Hemel, waar men juichen zou
Vereend, door alle eeuwen henen
Rond Jezus, Die daar tronen zal,
Als Heer van groot en kleenen.
Den Hemel, die nog schooner was,
Dan 't schoonste en liefste op aarde,
Als wij volbrachten slechts Zijn wil,
Die lag in der geboden waarde.
Kom knielen wij eerbiedig ne$r,
Aanbidden Hem en brengen hulde,
Die kwam op aaro', als Godes Zoon,
Wiens dood betaalde onze schulden.
den Hemel afsmeeken? Wat zou ik dan
het „Kerstkindje" danken, als ik uit Zijn
hand een surprise mocht ontvangen in den
vorm van dit kind, dat de vervulling aller
wenschen zou inhouden!
En net wil Mevrouw opstaan om nog
even het bewuste stukje in haai roman
op te slaan, toen een auto stil hield voor
haar deur en die Mevrouw onmiddellijk
aan het haastig dichtslaan van het portier
en aan den haast, waarmee de voordeur
werd opengedaan, als haar man herkende.
In minder dan geen tijd staat Mevrouw
by hem in aen gang en heeft Mientje al
vast de deur van de keuken op een kier
gezet, want ook zij moet er het hare van
hebben.
Aan den glimlach om zijn mond, en aan
den ondeugenden blik, die schiet uit zijn
donkere kijkers, ziet Mevrouw wel, dat
er goed nieuws is.
Man, man! wat heb je ons danig in
den angst gelaten. Ik ben blij je gezond
en wel voor me te zien. Kom maar gauw
naar binnen en vertel eens gauw, hoe zich
het een en ander toegedragen heeft. Je
begrijpt wel dat ik en Mientje niet minder,
danig verlangend zijn om dit avontuur te
vernemen.
- Het is gauw gezegd vrouwtje! Ik kan
na ons telefoongesprek nog alleen dit zeg
gen: De politie zal alle moeite doen, de
moeder op te sporen, die me dat cadeautje
in mijn wagen deponeerde. En vindt ze
deze niet, dan kan ik, als de eerlijke vin
der, het gevondene voorwerp overmorgen
(Verbeêld je vrouw, precies op Kerstdag)
opeischen en beschouwen als mijn eigen
dom!
Zoo staan de zaken en nu wil ik alleen
nog wel zeggen, dat het een flinke, sterke,
ferme boy is, zoo'n kind, dat voor ons (zou
het niet Elsa?) een zeer mooi Kerstge
schenk zou beteekenen.
Ja man, dat zou het! En ik verzeker
je, dat ik morgen vroeg me eens ga op de
hoogte stellen, wat voor kind het is. Wij
vrouwen hebben daarover ons oordeel.
Misschien valt het mij tegen. Misschien is
het het ideaal, waarvan ik voorheen droom
de en gisteren (wonder boven wonder)
nog las. Jammer dat het nu zuo laat is,
man, anders ging ik er nu nog heen. Ik kan
haast niet wachten tot morgen.
Nou, weet je wat, mij interesseert
het geval ook, weet je? als we nu gauw af
eten, dan gaan we nu nog even. De auto
staat nog voor. En de politie is allervrien
delijkst en zal ons den'toegang tot dat
kind niet weigeren. Temeer, daar ik de
rechtmatige eigenaar ben, zoolang „de
ware" niet komt opdagen.
Precies Karei! Zoo dacht ik er ook
over.
„Mientje, die onder het brengen en afne
men van borden en gerechten n.t. alles ge
hoord heeft, is even belangstellend hoe
dat zaakje opgelost zou worden. In haar
v erbeelding, zag ze ook al zoo'n "klein
peuterke in het rose wiegje liggen en hoor
de ze hem al kraaien van levenslust en
dartelheid. Och, och! wat kan een mensch
toch beleven op z'n ouwe dag, maar ik
zeg maar zoo: dit is een bestiering van
den goeden God, Die hier twee menschen
gelukkig wil maken en wat Hij doet, is
welgedaan, zei Pastoor Zondag en dat zeg
ik ook". Zoo redeneert Mientje, terwijl ze
de borden en vaten afwascht in de keu
ken en terwijl de auto weer wegreed naar
het bureau, waar voorloopig „alle gevon
den voorwerpen" werden gedeponeerd.
Weldra staan Mijnheer en Mevrouw Jan
sen voor het kleine ledikantje, waarin ze
voorloopig den kleinen vondeling hebben
neergelegd. Mevrouw Jansen monstert hem
met kennersblik. Glimlachend ziet ze tot
haar man op en terwijl ze den kleinen we
reldburger met zijn donkere oogen en
even donker haar, met zijn glad hoog
voorhoofdje en blozende wangetjes nog
eens opneemt in een blik, omdat beeld
nooit meer te vergeten zegt ze lachend
en met een stem, waarin iets ligt van moe
derweelde en moedertrots: „dat is iets
voor ons Karei!" Een gezond kind, recht
van lijf en leden en.... geen plebejer was
zijn vader. Met dit geschenk zou ik het
Kerstkindje eeuwig dankbaar zijn."
Het viil dien avond moeilijk reeds om
van dit vreemde kind afscheid te nemen.
Een der agenten heeft Mijnheer en Me
vrouw tot aan den auto gebracht en hun
verzekerd, dat ze bijzonder goed op den
kleinen boy zullen passen, maar ook, dat
ze dit kind niet zullen afgeven aan den
eersten, den besten, die het jpeischen zal.
Hij of zij zal moeten kunnen bewijzen op
dit kind recht te hebben.
Maar er.kwam niemand opdagen.
En toen op den grooten Kerstdag, den
kleinen Karei in de woning van Jansen
werd binnengebracht, werd de vondeling
met gejuich binnengehaald en werd dit
geschenk dankbaar en met liefde en met
eerbied nanv aard uit de hand van het
Kerstkindje.
Onze Kerstboom
door Oom Wim.
Daar prijkt hij in de kamer,
En wacht op klein en groot,
De kaarsjes zyn ontstoken
Zijn wit en blauw en rood.
Hij prijkt met tal van dingen:
Een lust is 't om te zien,
En geen van deze kleinen
Zag zoo iets moois misschien.
Cadeautjes veler soorten,
Verspreid zoo hier en daar,
Beloven aller handen
En monden veel niet waar?
Daar gaan de deuren open
Een „ho!" ontsnapt den mond,
En allen treden oinnen
En scharen zich in 't rond.
Men zingt nu mooie liedjes,
Zoowel van nieuw, als oud;
Maar treffend en ontroerend
En zuiver als van goud.
Zoo viert men d'eersten Kerstdag,
In den familiekring
Een mooier feest bestaat niet,
Dan dit, wat ik beüng.
KERSTMIS
door Oom Wim.
Kan het zyn, dat de Schepper van
hemel en aarde,
En al wat er is, op het land, in de zee;
Rond de stad of het dorp; in 't bosch
en in gaarde
Stil neder daar ligt en zoo rustig, tevrêe?
Te zien naar de krib en het vee en
d'omgeving
Met herders, die kwamen op Eng'lengebod,
Is Maria, wis arm, maar in volle beleving
Steeds stralend door 't groote geluk
van haar lot.
Kerstnachtoverpeinzingen
door Diederik.
Kerstnacht,
De nacht
Toen Jezus werd geboren:
Een wicht,
Hét Licht,
Gezang van eng'lenkoren.
In 't dal,
In stal
Lag Hij, op stroo In doeken;
Hij, Kind,
Bemind,
Daar kwam men Hem bezoeken.
Kerstnacht,
Gij bracht
Voor ons geluk en vrede;
Mijn wensch:.
O mensch!
Deelt daarin met Hem mede?
Gods Zoon,
Hoe schoon,
Geboren voor de menschen;
Met weet,
Aan Vaders Wil en Wenschen!
v
't Is waard,
Op aard
Dat wij dit overdenken;
Zijn macht
En krach*
Kan waai geluk slechts schenken!
De Heilige Nacht
door Anton Roels.
Kerstliederen
door 4nny van Diest.
Zacht glanst 't licht der kaarsjes
in de boomen;
Zangen klinken zoet, als wonder-
schoone droomen;
Kerstfeest is aangebroken.
Bij 't kribje knielen we biddend neer
En schouwen eerbiedig 't Kindeke teer,
Waar rondom vreugdellichtjes zyn
ontstoken.
Zacht glanzen kleurige lichtjes
Op blijde, stralende kindergezichtjes
Vrede, vreugde heerscht in 't rond;
En in herinnering keeren we tot 't
Kindeke teer,
Dat daalde uit den hoogen hemel neer,
En dat een kribbe slechts tot
rustplaats vond....
O Jezuke, Die liefde ons wilde schenken,
Wij willen dankbaar op uw feestdag
dit herdenken:
Gy bracht ons 't Licht in donk'ren
nacht:
Wij smeeken U, help ons op 't pad van
liefde en vrêe,
Verhoor toch onze innige, vurige bêe:
Gy, Die ons vreugde en redding bracht.
Kerstliedje
door Piet Homan.
Sterretjes wat tintelt ge aan den
hemel vol pracht?
En 't maanlicht schijnt helder in
vredige nacht,
Wat mooie muziek weerklink daar
zoo lieflijk in 't ronde
't Is alles wyl Jezu geboren is,
hier in Bethlehem's sponde.
Wij willen bidden en zingen ter eere
van 't Kinde-klein,
Dat zoo graag hier op aarde wou zijn.
Bij ons kribje branden de kaarsjes,
kleurigvol pracht.
Wij zingen er liedjes; 't klinkt er zoo
zacht.
Dan scharen we ons, luisterend,
in 't rond
Naar Pa die vertelt van 't Kindje,
dat geen wiegje vond.
O, zoo need'rig, zoo arm kwam 't daar
ter aard'; 't Wichtje-klein,
De Koning van liefde, die zoo graag
in ons midden wilde zijn.
Bij de Kribbe
door Corrie Koek (10 jaar).
Waarom toch zyt Gij zoo koud?
En is Uw wiegje een kribbe, met stroo?
Waarom toch kwaamt Gij in een arme
stal
Ach, waarom schreit U nu zoo?
O ja, ik begrijp 't, waarom U in
koude nacht
Slechts een kribje als rustplaats vindt,
't Is lieve Jezus, wijl Gij den arme,
zondige mensch
Toch zoo innig en teeder bemint.
Maar lief Jezuke, Ge moet niet
schreien nu
Wij komen bij U, in deze donk'ren
nacht
En met de herderkens houden wy
voor U
In 't stalleke biddend de wacht.
Wij brengen U ons hartje, dat van.
liefde brandt,
Omdat 't zoo erg veel van U houdt,
En die liefde zal U warmen,
Kindeke-teer....
Neen, dan zyt U toch niet meer
zoo koud!
Kerstmis
door Sisca Homan.
't Was in zoo'n bittr'e koude nacht;
De lucht schitterde van sterrenpracht
Toen kwam Jezuke, als Kindje klein:
En wou bij ons op aarde zijn!
Maria en Joseph, zochten in Bethlehem
'n Plekje om te rusten, „Geen plaats",
sprak iedere stem.
En Jezuke, Koning van 't Heelal;
Vond 'n kribje slechts in schaam'le stal.
'n Kribje met wat stroo, dat zou uw
wiegje zijn.
Wat doeken dekten U, o Kindje klein.
De adem van os en ezel hielden ver
de kou,
O Jezuke, waarom, waarom dat alles
wezen zou?
O, zie hoe Maria, vol ontzag
Op kijkt, met blijden lach.
En is hier aan Jozefszij volstrekt niet bang
Daar ruischt plots zachteen
Eng'lenzang.
Daar naad'ren herders uit de wei
En snellen tot 't Kind, ontroerd en bly;
Zy, d'armen brengen de eerste groet
Aanbidden U zoo teeder, Kindje-zoet.
O Jezuke, wij willen U ook beminnen,
Willen altijd heel dicht bij U zijn;
Mogen wij, in kouden nacht, U warmte
geven;
U troosten met ons zieltje-rein!
Wie zi|n jarig?
Van 24 December tot en met 30 December.
24 Dec. Bas van Veen, Veursche straatweg
34, Veur.
24 Dec, Gerard Venne, Pr. Hendrikstraat
47, Alphen aan den Rijn.
24 Dec. Mattie Bergers, Pa de la Court-
straat 24.
24 Dec. Hendrik Herreur, Langebrug 39.
24 Dec. Nellie van Leeuwen, Hoogmade
B258.
24 Dec. Corrie Adema, Oude-Wtering A38.
24 Dec. Lenie Koot, Oud-Bodegraven Cl 19.
24 Dec. Mattie Bergers, P. de la Courtstr 24.
25 Dec. Annie v. d. Loo, Haarl.weg 32.
25 Dec. Flora v. d. Voorn, Hoogmade 302.
25 Dec. Sisca Langver, H. Morschweg 14,
Oegstgeest.
25 Dec. Koos Verhaar, Oud-Ade E34.
25 Dec. Corrie Compier, H. Morschweg 108,
Oegstgeest.
25 Dec. Nelly Aerse, Vinkelaan 16, Was
senaar.
25 Dec. Piet Tetteroo, Mgr. Broerestraat 15,
Voorhout.
26 Dec. Tinie van Well, Leeuwerikstr. 35.
25 Dec. Stientje Jansen, Groenendijk 204,
Hazerswoude.
26 Dec. Corrie v. d. Vooren, H. R.dijk 106.
27 Dec. Adriaan v. Haastregt, E80 O.-Ade.
27 Dec. Pieter Dooyenburg, Oosterstr.
27 Dec. Sjaantje Hoogenboom, Hoogmade.
27 Dec. Ali Hartveld, Langeraar.
27 Dec. Jopie Bontje, R'Veen, B401.
27 Dec. Coen Nieuwersteeg, Maarsmst. 15.
27 Dec. Bep. Broekhof, Pasteurstr. 14a.
28 Dec. Jan Devilé, Sophiastr. 7.
28 Dec. Gretha Stouten, Houtm. 10.
28 Dec. Corrie de Boer, Nipponstraat 26.
28 Dec. Annie Huigsloot, Pres. Steinstr. 28a.
28 Dec. Mientje v. d. Ham, Rijksstraat
weg 191, Wassenaar.
29 Dec. Trientje Verdegaal, Noorderweg
A381, Nieuwkoop.
29 Dec. Marietje Overdijk, Langegr. 248.
29 Dec.Jetje Castelein, Oude Rijn 30.
29 Dec. Theo Vollenbregt, Zeg.Weg H35,
Zegwaart.
29 Dec. Harry Star, Nieuwe Rijn 75.
30 Dec. Bep. Langver, Oranjestraat 19.
30 Dec. Marie Thérèse Plouvier, Lorentz-
kade 24.
30 Dec. Anna Heemskerk, Heerenweg Al 11,
Warmond.
Ik feliciteer de jarigen.
Wie zijn of haar naam in deze lijst wil
opgenomen zien, schrijve me minstens 14
dagen vóór den verjaardag. Zoo ook, wie
bij het verlaten der school van deze lijst
wil afgevoerd worden.
Evenzoo als men verandert van woon
plaats, straat of huisnummer.
OOM WIM.
Attentie.
De stukjes over Kerstmis, die nog niet ge
plaatst zyn, volgen.
OOM WIM.
De nacht is licht van sterren en de
maan
Staat, bleek-geel als een bloemenhart,
te wachten
En uit het Oosten komt de vrieswind
aan;
Op aarde stolt het water in de
grachten....
De velden liggen stil en onbeschut
En zyn door mensch en dier geheel
verlaten,
Het vee staat droomend in een
houten hut,
De herders zitten bij het vuur te
praten.
Maareensklaps is de hemel
hel verlicht,
Geschrokken rennen zij terstond
naar buiten.
Een gouden glans straalt fel in hun
gezicht,
Zoodat zij, haast verblind, de oogen
sluiten.
Maar vele Eng'len juichen in de lucht:
„Vrede op aarde, vrede aan de
menschen!"
De herders zijn beangstigd en beducht
En zullen niets dan echten vrede
wenschen.
Want ja, ze zijn wel eens uit wraak
Tegen een broeder woedend uitgevaren,
Het was niet mooi! 't gebeurde wel
niet vaak,
Maar.wrok en nyd, het komt hier
tot bedaren!
Want ieder hoort bevreesd en vol
ontzag
De Hemelscharen blyde lied'ren zingen
En.... later tegen 't naken van den dag,
Toen zag men, dat ze saêm naar
Jezus gingen.
Zy stonden in den stal voor 't teere kind
In hun ruwharig herderskleed
Maar niemand heeft niet op dat uur
bemind
En met een zingend hart ging ieder
henen!
Kerstnacht
door Cor van Diest
De sterrekes stralen zoo lachend en blij;
Als wachters, zoo staan er de boomen;
Geen windeke roert er hun takken,
zoo naakt,
Geen zuchtje verstoort er hun droomen.
'n Stilte omvangt 't heelal, dat wacht...
In dezen heiligen nacht.
De tijd van angst en van wachten
was heen,
Voorbij het leed; geweken was het
klagen;
Emmanuel zou komen; de de Heiland
daalt neer,
Zoo mocht het den Vader behagen!
Nu jub'len de zangen met heldere stem:
,,'t Spoedt allen nu heen naar
Bethlehem"!