ALS DE N. O. POLDER DROOG VALT BINNENLAND DINSDAG 7 DECEMBER 1937 DE LEÏDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 6 TWEEDUIZEND NIEUWE BOERDERIJEN WORDEN GESTICHT. Uilflille bzg'ml in 1945. ERVARINGEN VAN DIRECTEUR SMEDING. De exploitatie en kolonisatie van den Wieringermeerpolder vordert in een snel tempo en onderwijl wordt ihard gewerkt aan den dijksbouw rond- dom den N.O. polder, zoodat het in cultuur nemen ook van dit tweede ge bied al weer in het zicht komt! Het spreekt vanzelf, dat men dan zijn voordeel zal kunnen doen met de in den éérsten polder opgedane ervarin gen, hoe voorloopig deze ook nog mo gen zijn aldus deelde ir. S. Smeding directeur van den Wieringermeerpol der in het „Alg. Handelsblad" mede. Aangezien de 57.000 H.A. groot N. O.-polder reeds over vier jaar droog zal vallen en de voor jereiding der ko lonisatie dus weldra ter hand zal moe ten worden genomen: is het nuttig, om kennis te nemen van de perspec tieven, welke deze tweede polder zal bieden, afgaande op de voorloopige ervaringen welke de directeur van de 21.000 H.A. groote Wieringermeer, ir. S. Smeding, heeft opgedaan. Zooals men weet, geschiedt de eigenlijke inpoldering door den Staat, die vervolgens eveneens zorg draagt voor de verkaveling, begreppeling en drainage, waarbij de Ned. Heide Mij. e.a. goede diensten bewijzen. Ook het inzaaien en de exploitatie der gron den geschieden van staatswege en wel tot het oogenblik, waarop de landerijen zonder abnormaal risico in handen kunnen worden gesteld van particuliere grondgebruikers. Bij dezen arbeid van het in cultuur bren gen is gebleken, dat practisch en theore tisch goed gevormde boeren uitstekende diensten kunnen bewijzen als opzichters over cultuureenheden van 500 ha onder centrale leiding van ervaren landbouwkun digen en bijgestaan door voorwerkers, die de leiding hebben over groepen landarbei ders. Wekelijks bespreken de landbouwkundige inspecteurs de zaken met de opzichters en worden rapporten opgemaakt, die in af schrift naar alle opzichters gaan. In gedeelten, waar de grond nog niet in exploitatie is en deze dus in noodmengsel moet worden gelegd, kan per opzichter méér dan 500 ha worden gegeven, evenals bij het toezicht op de drainage en infiltra tie der gronden. Door toekenning van voor keursrecht bij latere verpachting wordt een kolonisatiebelang gediend. Verder heeft de ervaring den heer Sme ding geleerd, dat de voor berging noodige ontginningsschuren zóó gemaakt kunnen worden, dat ze later als pachtboerderij kun nen worden uitgegeven, terwijl de opzich ters in de boerenwoningen onderdak vin den Zoodoende wordt slechts één boerderij per 500 ha verkregen; voor het bergen van den oogst worden daarom centraal gelegen pakhuizen gebouwd aan vaarwater en in de nabijheid der toekomstige wooncentra, zoodat zij later dienst kunnen doen als bergruimte voor kunsrmesthandelaren, aan- koopvereenignigsn, dorschbedrijven enz. De duizenden werkloozen, die noodig zul len zijn bij de ontwatering van den N.O. polder, zullen evenals in de Wieringermeer ondergebracht kunnen worden in kampen en later in schuren. Degenen, die in aan merking komen, om later als landarbeider te blijven, moeten, evenals hun gezinnen, zorgvuldig worden gekozen en gekeurd. Dorpen in den N.O. Polder. De dorpen, in den N.O. Poolder te stichten, zullen op grooteren afstand van elkaar worden geprojecteerd dan in de Wieringermeer heeft plaats ge had. waarbij tevens zal worden gezorgd, dat er één centraal gelegen „nederzet ting" is aangewezen, om zich tot het hoofdcentrum van den polder te ont wikkelen. De afstand van de (vijf) dorpen tot de hoofdplaats zal waar schijnlijk ongeveer 7 a 8 km bedragen. In de Wieringermeer is in elk der drie dorpen een honderd-tal arbeiderswoningen gesticht door het waarvoor in het leven geroepen „Bouwbureau", dat uit de huren de rente en aflossing der uit het Zuider- zeefonds opgenomen kapitalen, alsmede het onderhoud der woningen, kan bestrijden, zoodat het „selfsupporting" is. Een overeen komstige opzet verdient voor de in den N.O. Polder te stichten centra alleszins aan beveling, volgens ir. Smeding. Door de arbeiderswoningen te bouwen aan den zelf kant der dorpen, zal aan den wensch der bewoners tegemoet kunnen worden ge komen daarbij eenigen grond ter beschik king te krijgen. Bovendien ware het aantal in de dorpen te stichten arbeiderswoningen zoodanig te bepalen, dat bij de toeneming van de bevolking in de centra een deel der arbeiders plaats maakt voor andere be woners, door te verhuizen naar de geleide lijk op het platteland in de nabijheid der boerderijen te bouwen arbeiderswoningen. Met de arbeiderswoningen komt de mid denstand, waartoe in de Wieringermeer grond in de dorpen in erfpacht aan zaken- menschen is uitgegeven, die daarop zelf een pand hebben gesticht, waarvan het ontwerp tevoren goedgekeurd is moeten worden. Het aanvankelijk gehuldigde begin sel, dat „iedere Nederlander zich op het nieuwe land vrij moest kunnen vesti gen" is weldra prijsgegeven moeten worden, zoodat sinds 1935 vestigings- eischen worden gesteld en alleen dan ten behoeve van een nieuwe zaak bouwgrond in erfpacht kan worden ver kregen, als er een redelijke kans op een bestaan is. Zonder deze principes zal het in den N.O. Polder ook niet mogelijk zijn een goede samenleving op te bouwen. Nader overwogen zal moeten worden, of het geen aanbeveling verdient behalve de arbeiderswoningen, ook de winkelpanden door het eigen Bouwbureau te doen bou wen, om daarin vakbekwame middenstan ders aanvankelijk als huurder te laten op treden. De in de Wieringermeer opgedane en als nog te verkrijgen ervaringen zullen in dit opzicht ongetwijfeld waardevolle aan wijzingen kunnen geven. Kerken. Ten behoeve van de stichting der kerken is in de Wieringermeer door den Staat niet alleen in de dorpen grond tegen zeer aan nemelijke voorwaarden op erfpacht ter be schikking gesteld, doch is eveneens een bij drage ten behoeve van den bquw verstrekt, terwijl sinds kort bovendien nog een af loopend subsidie wordt verleend ter tege moetkoming in de exploitatiekosten. Het kolonisatiebelang vraagt overeen komstige hulp in den N.O. Polder. Van elk der dorpen zal een ruim opgezet uitbreidingsplan moeten worden ontwor pen. Men beginne, gelijk in de Wieringer meer heeft plaats gehad, elk centrum een voldoende doch eenvoudige outillage te geven, ook wat openbare gebouwen betreft. In het algemeen worde in een nieuwen polder géén gelegenheid gegeven tot den bouw van „voorloopige" houten woningen of woonketen en zal ook een invasie van woonwagens en woonschepen stelselmatig moeten worden tegengegaan. Begonnen worde met de gronden van den N O Polder uit te geven aan pachters, uit de gegadigden te kiezen volgens het in de Wieringermeer gedurende de laatste jaren toegepaste systeem. Ten aanzien van de verschillende vormen van grondgebruik zal de Wieringermeer eveneens als een leer zaam object kunnen worden beschouwd, aangezien hier naast de (mobiele) pacht, uiteindelijk ook erfpacht en eigendom zal voorkomen, terwijl tevens een aantal boer derijen ter gezamenlijke grootte van 1000 ha blijvend door den staat zal worden ge ëxploiteerd. De grondsoorten zullen het karakter der uit te geven boerderijen bepalen. Van de te kiezen gemiddelde bedrijfsgrootte zal het aantal der beschikbaar te stellen akker bouw-, gemengde en weidebedrijven afhan gen. Naarmate de bedrijven kleiner worden gemaakt, zal het aantal eenheden grooter worden en daarmee het drooggelegde ge bied in sociaal opzicht van grootere betee- kenis worden. Opgepast zal uiteraard moe ten worden, dat de door de economie ge stelde grenzen hierij niet worden overschre den en dat bedrijven worden verkregen, waarbij een rationeele aanwending van ka pitaal en arbeid kan plaats vinden. Het aantal beschikbaar komende landbouwbedrijven zal van 1500 kun nen stijgen tot een cijfer van 2000 of meer, al naarmate sociale overwegingen meer gewicht in de schaal leggen dan die van een economischen opzet van de uit te geven bedrijven. Op basis van het voorloopige werkplan zullen van 1945 af dan ook in acht opeenvolgende jaren telkens 200 250 boerderijen per jaar kunnen worden uitgegeven. Zooals bekend, is de Wieringermeer ge durende een reeks van jaren publiekrech telijk ingedeeld bij een vijftal omliggende gemeente. Voor den N O. Polder wordt het door ir. Smeding gewenscht geacht, om zoo spoedig mogelijk tot één publiekrechtelijke organisatie te komen. Het stuk snijden van die gebied in twee of meer gemeenten en het indeelen hiervan bij verschillende pro vinciën moet als hoogst ongewenscht wor den beschouwd. De N.O. Polder worde van af het begin als één organisch geheel onder centrale leiding gesteld, opdat zich hieruit een economisch krachtig en homogeen ge bied kan ontwikkelen. HET ONGEVAL VAN PRINS BERNHARD. Namens het bestuur van de gisteren in vergadering bijeen geweest zijnde Neder- landsche Autorenclub heeft de voorzitter van deze dub, de heer H. Th. van Marken te Baarn een telegram tot Z.K.H. Prins Bernhard gericht, waarin wordt te kennen gegeven, dat de club in hooge mate be treurt, dat Z.K.H., niettegenstaande zijn groote stuurmanskunst, het slachtoffer is geworden van een voor het snelverkeer on verantwoordelijke situatie. Namens alle leden betuigt het bestuur zijn oprechte medeleven en spreekt het de beste wen sch en voor een spoedig herstel uit. KONINGIN UIT DEN HAAG TERUG. H. M. nam wederom Haar intrek in het Burgerziekenhuis. H. M de Koningin, die Maandagmorgen Haar verblijf in het Burgerziekenhuis te Amsterdam heeft onderbroken om een be zoek aan Den Haag te brengen, is Maan dagavond te ruim half zeven uit 's-Gra- venhage te Amsterdam teruggekeerd, waar Zij wederom Haar intrek in het Burger ziekenhuis heeft genomen. DE OPHEFFING DER CRISISREGELING VOOR CONSUMPTIEMELK In het z.g. buitenwettelijk gebied Op vragen van het Tweede Kamerlid, dr. Vos, betreffende opheffing van de cri sisregeling voor consumptiemelk in het z.g. buitenwettelijk gebied heeft de minister van Economische Zaken geantwoord: Het is juist, dat de crisisregeling voor consumptiemelk in het z.g. buitenwettelijk gebied met ingang van 1 December is op geheven. Reeds in December 1936 werd door 's mi nisters ambtsvoorganger aan belangheb benden ter kennis gebracht, dat het in de bedoeling lag om met ingang van 1 April 1937 de consumptiemelkregeling in het zg. buitenwettelijk gebied cp te heffen. Aan gezien dit tijdstip in de periode van stij gende melkproductie viel en opheffing der regeling in een zoodanige periode moeilijk heden zou kunnen veroorzaken, werd door dien ambtsvoorganger besloten de ophef fing tot 1 Augustus 1937 op te schorten. De minister gaf er echter de voorkeur aan, de opheffing der regeling tot 1 December 1937 uit te stellen, aangezien hij de moge lijkheid wilde openstellen, dat belangheb benden in de streken, waar zij zulks nood zakelijk achtten, zelf een regeling zouden opbouwen. Op 25 Juli is zulks in een persbericht ter algemeene kennis gebracht. Gezien dit ver loop, wil het hem voorkomen, dat belang hebbenden voldoenden tijd en gelegenheid hebben gehad om nieuwe particuliere rege lingen te ontwerpen. Deze regelingen zijn nog niet goedge keurd. Een spoedige afdoening wordt zoo veel mogelijk bevorderd, De minister vreest niet, dat voor be langhebbenden in de streken, waarvoor een regeling is ontworpen, na 1 December een toestand zal ontstaan, welke als een niet voldoend geregelde toestand moet worden beschouwd. Dat de bonafide handel en veehouders onder die omstandigheden nadeelige gevol gen zullen ondervinden, vreest de minister evenmin. Wat de veehouders betreft, moge hij er op wijzen, dat de melkschaarschte ten gevolge van het winterseizoen, eventueele nadeelige gevolgen tot een minimum zal doen beperken. Het ontstaan van een ongewenschten concurrentiestrijd bij den handel in de plaatsen, waar een regleing in voorberei ding is, is voorkome, door de mededeelin- gen, vervat in het in de avondbladen van 30 November gepubliceerde persbericht, waarbij de aandacht er op is gevestigd, dat de statuten der op te richten organisa ties zullen bepalen, dat daarin slechts zul len worden opgenomen zij, die vóór 1 De cember 1937 in het bezit waren van een tot dusver vereischte en door de Ned. Zui- velcentrale uitgereikte vergunning en op DE ARBEID VAN GEHUWDE VROUWEN (Vervolg). EU den Hoogen Raad van Arbeid heeft, zooais gemeld, de minister van Sociale Za ken een voorontwerp aanhangig gemaakt van een wet, houdende beperkende bepalin gen inzake arbeid van gehuwde vrouwen. Aan de toelichting op dit voorontwerp ontleenen wij nog het volgende: De eerste vraag, welke beantwoord moet worden, is deze: Hoever moet op het on- derwerpelijke gebied gegaan worden? Een practisch bruikbaren maatstaf meent de mi nister gevonden te hebben door voorop te stellen een algemeen verbod voor gehuwde vrouwen om werkzaamheden in een onder neming te verrichten. De regeling zal dus het terrein bestrijken, waarop in het alge meen de arbeidswetgeving geldt. Met een onderneming stelt het ontwerp gelijk, het geen daarmede ingevolge artikel 1, derde lid, der Arbeidswet 1919 is gelijkgesteld. Op één punt gaat het ontwerp hierin nog wat verder. De genoemde bepaling van de Arbeidswet beschouwt namelijk niet als arbeid in een onderneming de werkzaam heden, die in een inrichting of een tak van dienst onder het beheer van de overheid in een kantoor verricht worden; de werktij den der ambtenaren worden terecht door een afzonderlijke wettelijke regeling be- heerscht. Maar deze wijze van redigeer en van die bepaling der Arbeidswet brengt te vens met zich mede, dat het personeel, dat in zulk een inrichting of bij zulk een tak van dienst belast is met het schoonhouden der kantoren, eveneens buiten de Arbeids wet valt. Aangezien er geenerlei redelijk motief aan te voeren is, aldus de Memorie van Toelichting, om voor de gehuwde vrou wen, die dat werk doen, een ander stand punt in te nemen dan voor de in een on derneming werkende gehuwde vrouwen, wordt in artikel 1, onder a. 2e, die schoon- maakarbeid onder de werking der wet ge bracht. In aansluiting bfj het bepaalde in het eerste lid. onder c. van artikel 1 der Ar beidswet zal de vrouw van het hoofd of den bestuurder der onderneming en de vrouw, die zelf aan het hoofd eener on derneming staat en buiten het verbod ko men te vallen. Voor zooveel noodig, wordt et op gewe zen, dat de uitzonderingen op het begrip „arbeid", welke de Arbeidswet in het eer ste lid van artikel 1 noemt, niet zijn over genomen, zoodat de ontworpen regeling ook omvat de gehuwde vrouwen, die in een on derneming van landbouw e.d. werkzaam zijn. Werkzaamheden in huiselijke diensten blijven, evenals bij de Arbeidswet, buiten de regeling. Het betreft hier voornamelijk de groep der z.g. werksters. Uit een oog punt van controle zou het moeilijk zijn, deze groep van vrouwen onder de wet te brengen. Principieel zou er geen bezwaar tegen bestaan. Artikel 2 van het ontwerp behelst het algemeene verbod van arbeid van gehuw de vrouwen, voor zoover daarop bij de ver dere artikelen geen uitzondering wordt ge maakt. Onder de uitzonderingen op artikel 2 valt in de eerste plaats te denken aan de vrouw, die de kostwinster voor het gezin is. Er zullen dan echter de noodige waar borgen aanwezig moeten zijn, dat inderdaad sprake is van noodgevallen. Aangenomen mag worden, dat van noodzaak wel steeds sprake zal zijn, wanneer het gezin, om te komen tot een bedrag voor levensonder houd, dat niet hooger ligt dan een normaal arbeidersinkomen, voor een goed deel is aangewezen op de inkomsten uit den ar beid der vrouw. In zulk een geval kan de vrouw zonder meer als kostwinster be schouwd worden en geldt het verbod van artikel 2 voor haar niet. Maar in alle an dere gevallen zal de vrouw, die meent als kostwinster aangemerkt te moeten worden, in het bezit moeten zijn van een desbetref fende geldige verklaring, door of namens den minister van sociale zaken afgegeven, nadat te zijneh genoegen is aangetoond, dat het gzin voor het levensonderhoud op den arbeid der vrouw, althans in belang rijke mate is aangewezen. Degene bij wien een gehuwde vrouw werkt, anders dan ten behoeve van een huishouding, zal er telkens van dienen te vergewissen, of zij dien arbeid verrichten mag. Er zijn bepaalde soorten van „arbeid", welke, al dan niet onder bepaalde voor waarden, door gehuwde vrouwen verricht moeten kunnen worden, zonder dat daar toe een speciale toestemming vereischt is. De minister denkt hier b.v. aan den land bouw. Artikel 4 van het ontwerp bepaalt dat uitzonderingen, als hier bedoeld, bij alge- meenen maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld. Het stelsel van vergunningen zal hier uiteraard niet gemist kunnen worden. In verschillende gevallen kan het gewenscht zijn, dat een vrouw nog eenigen tijd na het in werking treden der wet haar gewonen arbeid kan blijven voortzetten. Maar ook afgescheiden daarvan kunnen zich allerlei omstandigheden voordoen, welke het noo dig maken, dat tijdelijk de verbodsbepa ling, van artikel 2 voor haar wordt uitge schakeld. Die omstandigheden kunnen de vrouw zelf betreffen, maar, waar die be paling niet geldt voor de kostwinster, zul len het veelal bepaalde omstandigheden in het bedrijfsleven zijn, welke aanleiding ge- ven tot het verleenen van een vergun ning. Men denke b.v. aan tyden van seizoen- drukte. Vergunningen, als in dit artikel bedoeld, worden op het voetspoor van de Arbeidswet in eerste instantie door de districtshoofden der arbeidsinspectie verleend. Bij de re geling van het beroep artikel 5, derde lid heeft de minister de bedrijfsraden ingeschakeld als beroepsinstantie, hiermede krijgen de bedrijfsraden dus een nieuwe taak. Volgens het vierde lid van artikel 5 kan de minister de beslissing vrn den Bedrijfs- raad om redenen van algemeen belang ver nietigen en alsdan zelf een nadere beslissing in beroep nemen. Bij het ontbreken van den Bedrijfsraad is de minister de normale beroepsinstantie. Evenals de Arbeidswet kent ook de on derhavige regeling groepsvergunningen; vooral ook voor den landbouw in zijn ver schillende takken kunnen deze van groote beteekenis zijn. Zij worden verleend door den minister. De minister zal behalve in spoedeischende gevallen, het advies van den bedrijfsraad moeten inwinnen alvorens zulk een vergunning te verleenen. Gaat het om vergunningen, welke zich over ten min ste een half jaar uitstrekken, dan wordt bij ontstentenis van een Bedrijfsraad en ditzelfde geldt voor het verleenen van ver gunningen door den minister in beroep het advies ingewonnen van een door den voorzitter van den Hoogen Raad van Ar beid uit dat college samengestelde com missie. dien datum daadwerkelijk het melkslijters- bedrijf uitoefenen, terwijl nieuwe bedrij ven slechts, indien zij aan nader te stel len vereischten voldoen, t.z.t. zullen kun nen worden toegelaten. Zooals uit het voorgaande blijkt, is de minister niet van meening, dat nog bijzon dere overgangsmaatregelen of andere maatregelen ter bescherming van de bona fide belanghebbenden noodig zijn. Contingenteering invoer van schoeisel Bij de Tweede Kamer is een wetsontwerp ingediend tot regeling van den invoer van schoeisel en leestklaar schoenwerk (ver lenging). De ontwikkeling van den toestand in de Nederlandsche schoenindustrie is, in ver gelijking met het vorige, gedurende het thans verloopen contingenteeringstijdvak van zes maanden niet van dien aard ge weest, aldus zegt de memorie van toelich ting, dat de betrokken bedrijven reeds thans weerstand zouden kunnen bieden aan een sterkeren buitenlandschen druk op de door de scherpe onderlinge concurrentie verzwakte binnenlandsche markt. z De Minister achtte het daarom raadzaam de onderhavige invoer beperkende maat regelen voor den duur van een jaar te ver lengen. NATURALISATIES En de daarmede samenhangende problemen. De minister van Justitie schrijft in zijn memorie van antwoord aan de Tweede Kamer in zake naturalisatie-ontwerpen betreffende een groot aantal personen o.m. het volgende: Onderscheid naar ras of godsdienst kent de Nederlandsche wetgeving niet. Reeds daarom is er geen aanleiding bij het ver leenen van het Nederlanderschap de Jood- sche bevolkingsgroep afzonderlijk te clas- sificeeren. Dat het overigens betrekkelijk geringe aantal voorgedragenen van Jood- sche afkomst, wier aanvragen aan volko men dezelfde normen worden getoetst als alle andere, verdeeldheid zou bevorderen, is een opvatting, die alleen past in een eenheidsconstructie, waarin de verdeeld heid kennelijk van te voren is ingescha keld. De minister wil naar aanleiding van in dit verband gemaakte opmerkingen wel mededeelen, dat deelneming van vreemdelingen aan politieke activiteit on toelaatbaar moet worden geacht. Strenge handhaving van dit standpunt acht hij zoozeer geboden, dat in het vervolg, wel licht nog scherper dan in het verleden, ook uit beschikkingen op aanvragen tot naturalisatie zal blijken, dat zoodanige voortijdige belangstelling niet wordt aan gemerkt als een goede voorbereiding voor het Nederlandsche staatsburgerschap. SEIZOENSVERWACHTING VOOR DEN WINTER. Mededeeling van het Kon. Ned. Med. Inst, in de Bilt. Zooals men weet, is de regenverwach ting voor den herfst niet vervuld. Naar het landgemiddelde gerekend, was alleen Sep tember boven normaal, pl.m. 31 pet., Octo ber was veel te droog, pl.m. 75 pet., No vember nog merkbaar te droog, pl.m. 20 pet., zoodat het geheele seizoen aan den drogen kant is geweest. Bij deze teleurstelling zijn intusschen twee feiten te vermelden, die het vertrou wen in de seizoensverwachting in het al gemeen verhoogen. Berekent men den ver wachten neerslag voor de afzonderlijke maanden, dan is de uitkomst: September belangrijk boven normaal, October slechts zeer weinig, November iets meer. De gang is dus geheel overeenkomstig deze berekening geweest, doch alle maan den hadden daarnaast een tekort, dat niet met de berekening stemt. Het tweede feit is, dat zeer dicht in onze nabijheid, in Frankrijk en op de Britsche eilanden, veel meer regen is gevallen, zoodat daar de herfst zeker boven normaal is geweest. Er is dus een zekere verschuiving opge treden, die bij dergelijke verwachtingen wel meer optreedt. Voor den winter geven de berekeningen uitkomsten, die voor de temperatuur niet veel van de normale afwijken, maar voor de neerslag wijzen op een teveel. Er bestaat geen aanleiding, om een stren gen, maar evenmin om een zeer zachten winter te verwachten. De uitkomsten voor de afzonderlijke maanden loopen, wat de temperatuur betreft, niet veel uiteen, maar maken het waarschijnlijk, dat het teveel aan neerslag in Februari zou zyn te ver wachten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 6