Het oud Academisch Ziekenhuis thans Museum van Volkenkunde DINSDAG 30 NOVEMBER 1937 DE LEIDSCHE COURANT TWEEDE BLAD - PAG. 5 De officieele opening door den minister van onderwijs hedenmorgen geschied Prachtige collectie volken kundige schatten goed gehuisvest In tegenwoordigheid van tal van auto riteiten heeft hedenmorgen de plechtige opening plaats gehad van het nieuwe ge bouw van het Rijlfsmuseum voor Volken kunde, dat gevestigd is in het# oud-Acade misch Ziekenhuis aan de Steenstraat. Hier mede hebben de zeer uitgebreide en veel- zins unieke verzamelingen, die Leiden op dit. gebied bezat, eindelijk een waardige huisvesting gekregen. Bij de plechtige opening waren aanwezig ZaExc. de Minister van Onderwijs, prof. Slotemaker de Bruïne, Z.Exc. de Minister van Koloniën, de heer Ch. J. I. M. Wélter, de secretaris-generaafl van het Departe ment van Onderwijs, prof. dr. G. A. van Poelje, de chef van de afdeeling Kunsten en Wetenschappen van het Departement van Onderwijs, de heer P. Visser, voorts mr. A. van de Sande Bakhuysen, voorzit ter, mr. P. J. Idenburg, secretaris, mr. J. Limburg en jhr. mr. R. Feith, leden van het College van Curatoren de: Leidsche Uni versiteit, prof. dr. J. A. J. Barge, rector- magnificus en prof. dr. P. C. Flu, secre taris van den Senaat der L. U., J. C. E. ba ron van Lijnden, Hoofd en ir. G. C. Bre mer, Rijksbouwmeester van den Rijksge bouwendienst, dr. H. E. van Gelder, dr. J. H. Holwerda en mr. J. K. van der Haa- gen van de Rijkscommissie van advies in zake musea, mr. A. F. L. M. Tepe en mr. dr. C. E. van Strijen namens het gemeen tebestuur van Leiden, prof. dr. J. Hui- zinga en prof. mr. P. Scholten namens de Kon. Academie van Wetenschappen, de heer E. P. Wester veld, namens het Ko loniaal Instituut, de heer E. J. Voute na mens het Kon. Ned. Aardrijkskundig ge nootschap, prof. dr. Ph. S. van Ronkel na mens het Kon. Bat. Gen. voor K. en W., prof. dr. N. J. Krom en dr. F. M. Stapel na mens het Kon. Inst. voor Taal-, Land- en Volkenkunde van N. I., Z.Exc. mr. D. Fock namens de Mij. tot bevordering van het natuurkundig onderzoek der Ned. Kol., en mr. H. K. Westendorp namens de Ver- eeniging van vrienden van Aziatische Kunst. Van alle vroegere directeuren van het museum waren familieleden aanwe zig. Voorts waren aanwezig de besturen der verschillende faculteiten der L. U., vertegenwoordigers der studentenorganisa ties, vertegenwoordigers van andere Uni versiteiten en vele anderen. REDE MR. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN. In de eerste plaats werd het woord gevoerd door den president-curator van de Leidsche Universiteit, de burgemeester van Leiden, mr. A. van de Sande Bakhuyzen, die aanving met er op te wijzen, dat de blijdschap, die dezen dag mag heerschen wordt oversluierd, doordat hier niet meer aanwezig kan zijn de man, die zooveel voor de voorbereiding en tot stand koming van dit schoone museumgebouw heeft gedaan, prof. van Eerde, die het vorig jaar is over leden. De opdracht stelde twee gelijk waardige eischen: dat het een museum en dat het een hulpmiddel en plaats voor wetenschapsbeoefening zij. Dat het nu aan beide postulaten beantwoorden kan in goe de harmonie en evenwicht, is van Eerde's groote verdienste. Uit het hart van het College van Cura toren welt groote dankbaarheid, omdat na een langdurig tijdvak van teleurstelling, strijd, vrees en maar steeds onvervulde hoop, eindelijk deze goede huisvesting voor het museum van Volkenkunde is ge reed gekomen. Die dank bracht spr. spe ciaal aan de Landsregeering, aan den Mi nister van Onderwijs en zijn ambtenaren, alsmede aan den Rijksgebouwendienst. Ieder die van de geschiedenis van de schoonheid aan ons oog gaat vertoonen, zal onder het slaken van een diepen zucht tot de overtuiging komen, dat een nachtmer rie verzinkt en een haven bereikt is. Het verheugt het Curatorium ook in hooge mate, dat aan een groot verlangen is te gemoet gekomen om n.l. in dit gebouw zooveel mogelijk te stichten een centrum van Oostersche studiën. DR. W. H. RASSERS OVER DE GESCHIEDENIS VAN HET MUSEUM. Vervolgens hield de directeur van het museum, dr. W. H. Rassers, een uitvoerige rede over de geschiedenis van het museum. Te meer achtte spr. de aanleiding daartoe aanwezig nu het museum geopend wordt op een tijdstip, waarop wij het feit herden ken dat, vóór 100 jaren, een geleerde van Internationale reputatie, met Koninklijken steun de grondslagen daarvoor heeft ge legd. Deze geleerde was Von Siebold, die in 1837 het z.g. Japansch Museum voor al- gemeene bezichtiging deed openstellen, welk museum was gevestigd in zijn parti culiere woning aan het Rapenburg. Wel dra echter werd de verzameling overge bracht naar een huis in de Paardensteeg, waar zij vertoefd heeft tot 1859. Het prach tig initiatief van Von Siebold dreigde te vergeefs te zijn geweest. Nergens was we zenlijke belangstelling en de verzameling werd half vergeten. De directeur van het Archaelogisch Instituut, Leemans heeft de collectie echter gered en haar doen over brengen naar een huurhuis aan de Bree- straat, waar in 1860 het „Rijks Japansch Museum Von Siebold" werd geopend. Door de ijverige bemoeiingen, eerst van Lee mans, later sinds 1880 het museum een zelfstandige instelling was geworden van de directeuren Serrurier, Schmeltz en Juynboll, zijn de verzamelingen voortdu rend in omvang en belangrijkheid toege nomen. De wijze van huisvesting hield daarmee evenwel geen gelijken tred. Daar aan is het te wijten, dat het Rijksmuseum steeds minder aantrekkingskracht ging uit oefenen op verzamelaars, wanneer die aan schenkingen dachten of belangrijke voor werpen in bruikleen wenschten af te staan. Daarom vertoonen de hier bewaar de collecties ook nog zoo groote lacunes hoewel desondanks met recht van de „Leid sche schatten" kan worden gesproken. Thans is de opstelling der kunstwerken kunnen geschieden met dezelfde piëteit, die er in welke kunstverzameling ook aan zou kunnen worden besteed en verder is er ernstig naar gestreefd om, in een rus tige en overzichtelijke opstelling, aan het publiek een verzameling te toonen, die niet al te groot is, maar representatief kan wor den geacht. Maar daarnaast, of beter daar boven, is het wetenschappelijk karakter van de instelling volkomen gehandhaafd. Spr. wees er vervolgens op, dat het aan vankelijk project voor de verbouwing een bedrag van 1 millioen zou vergen. Op de uitvoering daarvan viel in crisistijd niet te denken. De Rijksbouwmeester besnoei de het tot een bedrag van 670.000, maar ook dit bedrag kon niet worden gevo teerd. Ten slotte is het plan voor verbou wing en inrichting nog eens aanzienlijk ingekrompen, en kon met ƒ211000 wor den volstaan. Daarvan heeft de verbou wing ongeveer 125.000 gevorderd, zoo dat voor de rest van het werk niet meer dan 85.000 is beschikbaar gebleven. Het geheele project is uitgevoerd en het resul taat is zoo, dat het tot innerlijke voldoe ning stemt. Er blijven nog wel een aantal wenschen, voornamelijk wat betreft de ber ging der studie-collecties in de open bare verzameling is niet meer dan 1/8 of 1/7 van het museumbezit tentoongesteld maar spr. is er toch van overtuigd, dat het Museum voor Volkenkunde, wat de huis vesting betreft, voor eenige generaties als een „verzadigde" instelling kan worden be schouwd. MINISTER PROF. SLOTEMAKER DE BRUÏNE SPREEKT. Vervolgens werd het woord gevoerd door den minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. Slotemaker de Bruïne. De Minister ving aan met ook zijner zijds grooten dank uit te spreken voor het feit, dat thans eindelijk voor de zoo waar devolle verzameling, die hier bijeen is, een passende omgeving is verkregen en hij bracht hulde aan allen, die met taaie vol harding hebben gewerkt om de huidige veelszins gelukkige oplossing te verkrijgen. De welhaast honderd-jarige historie der schatten en van hun behuizing kent in derdaad een aantal donkere bladzijden; maar het is niet ongewenscht om ook uit een sombere geschiedenis datgene in het volle licht te stellen wat lichte en niet sombere zijden vertoont. Daar is allereerst het feit, dat de Regeering en alle verant woordelijke instanties hebben moeten wor stelen met budgetaire zorgen. Wij hebben soms den indruk, dat dit pijnlijk lot vooral ons en onzen tijdgenooten treft; maar de historie van het museum voor Volkenkun de is daar om te bewijzen, dat in vele de cennia vóór ons dezelfde zorg heeft ge- urukt Daarin ligt deze sterking, dat blijk baar goede dingen in deze wereld altoos slechts na strijd en inspanning tot stand komen. Hierin schuilt staal. Bovendien heeft veel verschil van meening omtrent vestigingsplaats en doel van het museum zich in scherpe polemieken kenbaar ge maakt. Niettemin is een resultaat bereikt, dat dankbaar thans aanvaard wordt. Ein delij It gedenkt de Minister in dit verband de taaie werkers, de mannen die door per soonlijke offers de hier verzamelde schat ten van heinde en ver hebben bijeenge bracht; die dóórgingen ondanks allerlei ge rucht en die iets groots bereikten. Na dezen blik op het verleden werpt de Minister een blik op heden en toekomst. Thans staat het museum er, ten dienste van ons geheele volk. De nauwe band met de Universiteit is een groot voordeel. Nu kan de verzameling wetenschappelijk be werkt en wetenschappelijk aangevuld wor den; zij wil meer zijn en is meer dan een ophuoping van min of meer toevallig bij een gelegde merkwaardigheden, die voor een wijle sommiger nieuwsgierigheid prik kelen. Zij wil systematisch verstaan zijn en daar door de volkeren ons nader brengen, die zijn van onzen eigen tijd maar zóó ver weg; en die hier tot ons spreken met hun cultuur, hun ontwikkeling, hun techniek, met hun familaire en sociale en religieuze leven Dit is van groote beteekenis voor studenten, die zich in het leven van vol keren uit vier andere werelddeelen willen verdiepen; voor ambtenaren en militairen en mannen van het economisch leven, voor de werkers in zending en missie. Doch wat voor deze allen van primair belang is, is mede van beteekenis voor breede kringen van ons volk. De nieuwe behuizing zal er zeker toe medewerken, dat dit veelvoudig museum- doel al beter wordt bereikt. De Minister spreekt woorden van eerbiedige hulde je gens den vroegeren regeeringsgedelegeerde prof. Van Eerde; en met de beste wen schen voor het werk van den nieuwen di recteur en zijn staf, verklaart hij het nieu we museumgebouw geopend. REDE PROF. DR. J. A. J. BARGE. De rector-magnificus, prof. dr. J. A. J. Barge, daarna het woord voerend, wees er op, dat de schamele wijze, waarop de collectie van het Museum voor Volkenkun de totnogtoe waren gehuisvest, voor de Leidsche Universiteit in hooge mate pijn lijk is geweest. Het moge waar zijn, dat zij met een be roep op hetgeen onze Zuiderburen de „be stuurlijke scheiding" plegen te noemen, de verantwoordelijkheid hiervoor gemakkelijk van zich af heeft kunnen schuiven, het is niet .minder waar, dat de buitenstaan der en wie was in dit opzicht eigenlijk geen buitenstaander toch altijd de Aca demie er op aankeek den ergerlijken wan toestand in laksheid te laten voortbestaan. Was deze verdenking verwonderlijk of on begrijpelijk? Allerminst! Dat de verzame ling van Ethnographie, thans tot de alom bewonderde collectie uitgegroeid, eenmaal te Leiden werd ondergebracht is toch ook waarlijk geen toeval. Meer dan eenige an dere Universiteit in ons vaderland im mers is de Leidsche omgeven door een krans van verzamelingen, ver over de grenzen beroemd. Wat heeft al deze schat ten, spr. noemt de verzamelingen van het Museum van Oudheden, het Museum van Natuurlijke Historie, het Rijksherbarium, het Rijksmuseum van Geologie, het Pren tenkabinet, het Ethnogi aphisch Museum ten slotte wat heeft al deze schatten hierheen, naar de provinciestad Leiden ge bracht? Toch zeker niets anders dan de geest, die te Leiden levend was! De Leid sche sfeer is eenmaal door de Zwijger aan gewezen als de kweekplaats voor den Noord-Nederlandschen geest van weten schap. Op Leidschen grond is die geest tot wasdom gekomen en gerijpt. Van Leiden uit heeft hij gespeurd en uitgezien alom naar wat nieuw was en vreemd en onbe kend in die gereede stemming van verwon dering en bewondering, die een elementair voorstadium is van alle kennen en begrij pen, en naar Leiden, d.i. naar de Leid sche Academie, hebben daarom koopvaar ders en admiralen en kaperkapiteins ge bracht, wat zij over verre zeeën varend, aan zeldzaamheden van allerlei aard hadden aangetroffen. Zoo is het mogelijk geweest, dat de Leid sche Academie reeds in 1620 een verzame ling bevat van zeldzaamheden, die haar een internationale vermaardheid bezorgde. De geschreven inventaris van deze verza meling wordt nog steeds in de Universi teitsbibliotheek bewaard en de later ver schenen, in vier talen uitgegeven Catalogus werd tot 1737 minstens 14 malen gedrukt. Natuurlijk maakt deze verzameling, be zien met moderne oogen, een zonderlingen indruk. Den opkomenden lachlust echter bedwingt men gemakkelijk, als men zich bewust wordt van het feit, hier te staan voor de kiem, waaruit veel, dat tot gerech ten roem der Leidsche Academie heeft ge strekt en nog strekt, is voortgekomen. Naast Anatimoca en Pathologica, Bota nica en Prenten bevatte dit embryoonale museum, Archaeologica en Ethnographica. Van de Archaeologica herinner ik hier al leen aan de in 1620 reeds aanwezige mum mies en onderdeelen daarvan, alsmede aan talrijke Egyptische afgodsbeelden en ge bruiksvoorwerpen, ten deele thans nog in het Museum van Oudheden voorhanden. Spr. geeft dan 'n opsomming van de be langrijkste Ethnographica, welke in het Museum zijn ondergebracht, waaruit ten duidelijkste de veelzijdigheid der verzame ling blijkt en vervolgt dan: Het is waarschijnlijk te veel gezegd, als men beweert, dat de bestaande verzamelin gen en ook dit Museum voor Volkenkunde zich uit de oude rariteitenverzameling heb ben gedifferentieerd. Niet voor tegenspraak vatbaar echter lijkt mij het bestaan van den geestelijken band tusschen deze ver zamelingen, ook het Museum voor Volken kunde, en de Leidsche Academie en begrij pelijk is het zoodoende, dat de buitenstaan der, het Museum met de Academie vereen zelvigend, deze laatste voor het verwaar- loozen der huisvesting heeft aansprakelijk gesteld. Maar als dit waar is, dan moet ook als waar gelden, dat de Leidsche Academie, ondanks het geheel of gedeeltelijk verbre ken der administratieve banden, toch van dit Museum voor Volkenkunde kan blij ven spreken als van haar geestelijk bezit en zoodoende is het dubbel begrijpelijk, dat voor haar deze dag een dag van vreug de is Zeker, hare illusies en wenschdroomen hebben zich nog verder uitgestrekt dan tot hetgeen hier heden is verwezenlijkt, maar zij wil toch gaarne getuigen, dat zij H. M. Regeering zeer dankbaar is voor hetgeen is geschied, dat zij den directeur met het be reikte resultaat van heeler harte geluk- wenscht en dat zij zichzelve van dien ge- lukwensch niet uitsluit. Haar verwachting is, dat de bereikte be tere huisvesting zal strekken tot belang van de kostbare verzameling, tot belang ook van onderwijs en wetenschap. Het terrein, waarop het belang van on derwijs en wetenschap en de foeileelijk „museaal" geheeten belangen gezamenlijk moeten worden behartigd, ligt vol voet angels en klemmen, het is bekend. Het is ook bekend, dat recht begrip en goede wil beide deze verraderlijke hindernissen on opvallend weten te omgaan en de Leidsche Academie, in het bijzofider hare faculteit der letteren en wijsbegeerte, prijst zich ge lukkig, dat zij harerzijds het volste ver trouwen heeft in den directeur dr. Ras sers, wiens benoeming zij van heeler harte toejuicht en van wiens wijs beleid zij voor de toekomst een even aangename als vruchtbare samenwerking verwacht. EEN KIJKJE IN HET NIEUWE MUSEUM. Uit de gehouden redevoeringen kan reeds genoegzaam blijken welk een groote ver betering dit nieuwe gebouw voor het Mu seum van Volkenkunde beteekent. Maar meer nog dan door woorden wordt men hiervan door een bezoek aan het museum overtuigd. De aard van de collecties en de wijze waarop men ze heeft opgesteld ma ken ze niet alleen voor den wetenschappe- lijken bezoeker, maar ook voor het gewone publiek in hooge mate aantrekkelijk. Over den aard van het museum-bezit behoeven we nu niet meer uit te weiden. Men weet hoe uitgebreid, hoe kostbaar, hoe fraai, tal- looze van de uitgestelde voorwerpen zijn en hoe er zich in de collecties ook vele unica of zeer zeldzame exemplaren te vin den zijn, waarvan de waarde zelfs niet te schatten is. De opstelling van de collec ties is verricht op zeldzaam fraaie wijze. Die opstelling doet de stukken uitstekend tot hun recht komen en maakt een zoo rus tige indruk, dat het bezoek weinig ver moeit en dat wil nog al wat zeggen voor een museum. Men zou de opstelling zelfs in hooge mate artistiek kunnen noemen. Men gaat in het museum van verwonde ring tot verwondering. Er is zoo ontzaglijk veel moois, dat men er niet op uitgekeken raakt. De indeeling van het museum is een algemeen geografische en daarna een sys tematisch volkenkundige. De indeeling van het gebouw is zoo, dat men de verschillen de afdeelingen in aparte ruimten heeft on dergebracht, zoodat men bij het bezichtigen niet door andere afdeelingen gestoord wordt, terwijl toch de grootsche indruk van het museum als geheèl dank zij de verschil lende doorkijkjes, die men heeft, daardoor niet verloren is gegaan. Er zou op verschillende bijzondere aan trekkelijkheden te wijzen zijn. Wij noemen er slechts drie: In de eerste plaats de Prin ses Juliana-kamer, waarin de weefsels zijn ondergebracht en die niemand bij het be zichtigen mag overslaan. In de tweede plaats vraagt in 't bijzonder de aandacht de schatkamer waarin het allemaal blinkt van goud, zilver en edelgesteenten, terwijl in de derde plaats de bijzondere aandacht moet worden gevraagd voor de Japansche Boeddhistische beelden, die voorheen wa ren opgesteld in den tuin achter het ge bouw Rapenburg 67. Er is indertijd nog al veel over te doen geweest, dat men ze daar weghaalde uit de sfeer van de Mag nolia-boom die er boven bloeide, maar wanneer men de opstelling van thans ziet zal men moeten toegeven, dat ze toch niet ten onrechte in dit museum zijn onderge bracht. Er is een aparte zaal voor gere serveerd, die in een schemerduister is ge houden, terwijl op den achtergrond de beelden staan opgesteld en overgoten wor den door een mystiek licht, dat op onzicht bare wijze binnenvalt. Deze belichting kan zoowel daglicht als kunstlicht zijn en in beide soorten licht hebben de droomerige Boeddah's hun bijzondere bekoring. Men heeft hier wel een zeer gelukkige oplos sing van een moeilijk en veelbesproken vraagstuk gevonden. En nu zwygen we verder maar van aller lei andere zalen van het museum, waarin men ook met een bijzondere verlichting de schoonste resultaten heeft bereikt. Ieder die er belang in stelt kan van nu of aan zich met eigen oogen gaan overtuigen van de schoonheid van de Leidsche schatten, die al te lang in het donker hebben gestaan, maar die nu dan toch eindelijk in al hun schoonheid tot hun recht kunnen komen. De Japansche Boeddhistische beeldengroep in het nieuwe Museum.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 5