Het ei van Columbus!
Kunt U goed rekenen?
Natuurlijk kunt U rekenenwe heb
ben het de laatste jaren weJ geleerd, ten
minste! Welnu.... hieronder vindt U nog
een aardig sommetje! Denkt U zich eens op
de schoolbanken terug en probeert U het
es op te lossen! 't Lijkt moeilijker dan het
is! Dn U blijft meteen „bij" als ge Uw zoon
moet helpen met z'n huiswerk.
Succes ermee!
1 4 x x 8
3 x x
x 9 x 5 x
8 x x 6 x
x x x x 4
5x5x136
98I6S3S
*8S£*
8911,8
9S062
398
8ZSH
8utssotcïo
Een kaart voor verjaardagen en adressen.
1) Snijd van karton een rechthoek. Liefst
goed dik. Lengte en breedte moeten zich
verhouden als 5 tot 2. Een mooie maat
is b.v. 30 c.M. bij 12 c.M.
2) Omranden met linnen en aan iedere zijde
een rechthoek gelijnd schrijfpapier, zoo
groot dat de omranding 4 5 m.M. zicht
baar blijft.
3) Teeken in
den rechter
bovenhoek
op iedere
zijde een
mooie hoek
vulling. Als
dat met gaat,
plak er dan
een aardig
plaatje op.
4) Maak er van
boven twee
gaatjes in
om er een
touwtje door te steken voor het ophan
gen. Ook een koperen hangertje is goed.
5) Schrijf of beter nog: teeken aan
de eene zijde het woord: Adressen en
aan de andere zijde: Verjaardagen.
Het geheel dient om adressen van per
sonen, aan wie men nog al eens schrijft of
verjaardagen van familie of kennissen niet
te vergeten.
Ze zaten met z'n vieren in een café, zich
verfrisschend na een vermoeienden tocht
met de beide zware vrachtauto's.
Nou! blufte Jansen het was me 'n
karwei! Weet je wat ik op m'n wagen had?
Pfff! smaalde Thomson toch zeker
niet meer dan ik! Hè Jim? wendde hij zich
tot z'n makker.
Deze knikte bevestigend met het hoofd.
Och wat! meende Jansen minachtend
zeker met dat snertwagentje van jullie!
Die laadt nauwelijks één, twee ton!
Ja, én de rest! gromde Thomson en
keek met woedende blikken naar z'n maat,
ik geef je de verzekering, dat mijn wagen
méér trekt, en harder trekt, dan de jouwe!
O, zoo! hielp Dickers véél harder!
Het mocht wat! mengde nu ook Deers
zich in het gesprek, Jansen heeft vol
komen gelijk, ónze wagen trekt harder dan
die van jullie! Het is toch zeker een....
Ja, juist precies! grinnikte Thomson
en daarom trektie veel minder goed dan de
mijne! Die helling daar onderweg
Haalden wij met gemak! viel Jansen
hem in de rede.
En wij met het gróótste gemak! ver
volgde Thomson énvolgeladen!
Nee, pfff! Wij waren leeg! Nou goed?
Ei-vol, man....! D'r kon geen baaltje meer
bij
En toch trekt de mijne beter op! ver
dedigde Thomson.
Nietes! meende Jansen, de mijne I
Heeren, heeren1 vermaande hier
de waard maak nou toch geen ruzie! Wat
kan het nou schelen, wie z'n auto het beste
trekt, of wie z'n auto....
Nou maar, vervolgde Thomson, zonder
op de interruptie te letten, ik zou dan wel
'es bewijzen willen zien!
En lk ookl
Nou, meende Deers hier kalm dat
kén toch zeker? Jullie nemen om beurten
een vracht van zóóveel kilo, en dan kijken
we, welke auto het best trekt....
Drie ton! besliste Dickers.
Nee, vier ton! vond Deers, dat laden
ze allebei!
Ja, het mocht wat! smaalde Thomson
kun je net denken!
Nou, ja.... zanik niet! We zullen het
bewijzen! meende Jansen opstaande. Dan
ging hij weer zitten.
Goed, maar hoe komen we aan een
vracht van vier ton Op Zaterdagmiddag?
Tja!
H ah aha! Daar géén ze al terugkrab
belen!
- Net wat ik dacht!
Nou, ja, maar ik hoef toch zeker niet
voor die vracht te zorgen?
Nee, ik soms?
Jij wou bewijzen!
Wil ik ook!
Mijn wagen trekt een olifant! En wel
twee ook!
Nou ja, da's allemaal onzin, mengde
hier Dickers zich weer in het gesprek
maar de kwestie is maar.hoe komen
we aan een gelijke vracht? En dan daarbij,
als jullie allebei die vracht trekken, dan
weten we nóg niet, zoo beschouwd, welke
wagen de sterkste is!
Heeren! mengde hier de waard zich
ertusschen als ik eres een woordje mee
mag praten.... wat zitten jullie nou te
boomen over zoo'n doodeenvoudig vraag
stuk?
Noem Jij het maar doodeenvoudig!
Ja, natuurlijk! vond de waard het
is zoo eenvoudig als wat! Gewoonweg het
Het was op de terugkeer van een lange
zwerftocht door de Fransche „Landes", dat I
ik een kleine herberg bezocht, die lag weg- I
ik een kleine herberg bezocht. Het huis had
het gewone uiterlijk van ieder „maison de
débit", klein, boersch en proper.
Opvallend in deze omgeving was echter
de groote Sint-Nicolaasplaat, die in de ge
lagkamer een eereplaatsje had gekregen
tusschen twee artistieke reclame-platen van
Cassandre.
In zoo'n genoeglijk, knus etablissement is
het niet moeilijk tot een opgwekt gesprek
te komen en zoo was spoedig de plaat van
Sinterklaas het onderwerp geworden van
een praatje tusschen den kastelein en mij.
„Ja, zeker", antwoordde de kastelein op
een voorafgaande vraag, „hier in Duinker
ken wordt druk Sinterklaas gevierd. Even
goed als in Vlaanderen en Holland".
Lachend voegde hij hieraan toe: „Jaja, de
goede man komt heelemaal tot achter Rijs-
sel".
Er was even een korte stilte.
Ik bemerkte dat de kastelein mij onder
zoekend aanzag, alsof hij wilde doorvorschen
of ik wel iemand was aan wien hij het ver
haal kon vertellen, dat achter zijn lippen
gereed lag. Het onderzoek scheen naar ge
noegen uit te vallen, want na een paar trek
ken aan zijn kromme pijp begon hij
„Maar wij.... mijn vrouw Simone en ik,
wij hebben nog een heel bizondere reden
om Sint in eere te houden. Daaraan is een
heele geschiedenis verbonden".
En zonder mijn uitnoodiging af te wach
ten begon hij te vertellen
„Mijn vtouw Simone is een wees. Haar
moeder heeft zij nooit gekend en haar vader
bevond zich tijdens den grooten oorlog op
een duikboot, die bij Zeebrugge onder water
dook om nooit meer boven te komen. Voor
zijn laatste reis echter was de man zoo ver
standig geweest zijn dochtertje Simone een
goed onderdak te verschaffen in de herberg
„Het Gouden Hert".
Ik viel den verteller in de rede.
„Het Gouden Hert....? Dat is toch hier,
nietwaar
De kastelein knikte even. Hij staarde af
wezig door het venster, waar witte wollige
wolken opdromden achter de duinenrij. Hij
antwoordde echter met een wedervraag
„Gelooft u aan geesten
„Geesten?Het is maar wat u onder
geesten verstaat".
„Ik bedoel gewoon: spoken....", verdui
delijkte de kastelein.
„Neen", bekende ik.
De kastelein zei met een tikje minachting
in zijn stem
„Dat komt omdat u geboren bent In een
nuchter land. Wij vinden hier spoken heel
gewoon".
„Ja, ja.dat zal wel". Immers hoe ver
der men in Normandië en Bretagne komt,
des te sterker wordt het geloof aan spoken.
„Mijn vrouw Simone", vervolgde de kas
telein zijn verhaal, „had aanvankelijk een
prettig leven. De oude vrouw, die hier in die
dagen de baas was, heette Emilie Roesse-
ei van Columbus!
Wou je beweren, dat jij d'r een oplos
sing voor weet
Ja, zeker, ik weet een oplossing, om
direct uit te maken, binnen vijf minuten,
welke auto de sterkste is!
Nou, ga je gang! vond Jansen.
Mij goed! bromde Thomson.
Jawel, jawel.maar de winnaar be
taalt een rondje! meende de waard van de
gelegenheid gebruik te moeten maken.
Accoord!
Wij vragen nu de lezers Welke oplossing
vond de waard
I ap ssm '^ojjjiooa aaaptre ap
arp uageM aQ jjeesna uee uajoAajsaajips
s.ojne apiaq ap ap3t;saAaq ftji Suissoido
EEN OUD RIJMPJE.
Sinterclaes, Bisschop
Settie hooghe mutse op
Trekje beste tabbard an.
Rijd er mee naar Amsterdam
Van Amsterdam naar Spanje,
Appelen van Oranje
Peeren van de boomen
Rijke, rijke oomen
laere. Emilie hield veel van de kleine Simone,
die toen pas dertien jaar oud was. Maar
deze gelukkige toestand mocht niet lang
duren. De goede Emilie was tachtig jaar en
het verwonderde dus niemand, toen men
haar op zekeren dag dood voor de geopende
linnenkast vond liggen met een pakje toe-
gestrikte tafellakens in de verstijfde hand.
Nu begon het lieve leventje.
Henriëtte Rose werd de baas in huis
Even moest ik het verhaal onderbreken.
De kastelein, gewend om tegen eigen volk
te praten, scheen het onnoodig te vinden
nader te verklaren wie Henriëtte Rose was.
„O...." antwoordde hij op mijn vraag.
Henriëtte Rose.... dat was natuurlijk de
dochter van Emilie. Ze had maar één doch
ter.... en geen zoons.... zie je...."
„Juist.
„Nou, zooals ik zei, Henriëtte Rose werd
de baas in huis. Maar nu bleek eerst goed,
hoe zij het pleegkind Simone al die jaren
had gehaat. Zoodra Henriëtte Rose het ge
zag in handen nam, maakte zij hiervan ge
bruik om alle afgunst en nijd, die zij had
opgespaard, op Simone te wreken.
Nauwelijks was de dokter, die de dood
van Emilie was komen constateeren, de deur
uit of ze mompelde
„Je goede dagen zijn voorbij, Simone".
Bovendien knaagde er een knellende on
zekerheid aan de ziel van Henriëtte Rose.
Had de oude moeder dan heelemaal geen
oude kous achtergelaten Die moest toch
immers ergens liggen Alle oude menschen
die te Duinkerken sterven, laten een oude
kous achter, die hun heele spaarpot bevat.
De buurvrouwen echter wisten Henriëtte
Rose wel in te lichten.
„Die spaarkous van de oude Emilie
grinnikten deze, „ochsnap je dat dan
niet, mensch Die wordt natuurlijk be
waard bij den een of anderen notaris, tot
dat Simone meerderjarig is".
Henriëtte Rose hapte. Zij ontstak in woede
en riep vinnig:
„Dan zeg ik je dit.... Simone zal het
geld bij my dan dubbel en dwars moeten
verdienen".
Van dien dag af vermagerde Simone in
haar onmogelijke pogingen om haar over
laden dagtaak af te werken. Haar handen
werden grof en ruw, haar voeten misvorm
den in de wijde zware klompen, die zy
droeg by het eindelooze ruwe werk dat zy
te verrichten kreeg.
Simone leed veel onder deze behandeling,
maar nog nooit had zy haar verdriet zoo diep
gevoeld als op den eerstvolgenden avond
van Sinterklaas. Niet dat zij zoo gesteld was
op de geschenken waarmee de oude Emilie
haar pleegkind op dezen avond placht te
overladen, maar omdat zy het nieuwe
warme tehuis zoo miste, dat Emilie haar
na den dood van haar vader alt yd geschon
ken had.
Op dezen avond was de kleine herberg
reeds vroeg geheel verlaten. Zelfs de
trouwste stamgasten bleven thuis om in hun
gezin den genoegelijken feestavond te v'.eren.
Over de duinen streek een snijdende kou,
de storm stuwde de zwarte golven van de
zee ver over het strand.
„Vroeg naar bed, Simone", bitste Hen
riëtte Rose. „Het is nu een mooie avond
voor je om eens uit te rusten".
De lichten in Het Gouden Hert werden uit
gedoofd en weldra stond het huisje onzicht
baar weggedoken in den onstuimigen nacht.
Maar Simone waakte.
Onrust en verdriet verdrongen haar slaap
en eindelijk verliet zy het hooge ouderwet-
sche bed. Met een droevigen glimlach nam
zy haar kletsnatte schoenen en plaatste ze
onder de breede boerenschouw, waarin
sinds den dood van de oude Emilie nooit
meer vuur had gebrand en die zwart en
dood stond te wachten, terwijl de druppels
roetwater langs de geblakerde wanden om
laag liepen.
Ook Henriëtte Rose kon dien avond de
rust niet vinden. Zij luisterde naar de wilde
geluiden, buiten rond het dak en telkens
verbeeldde zy zich, dat ze beneden iets
hoorde. Er was in die dagen nog geen elec-
trisch licht en daarom nam zij het kleine
petroleumlampje om daarmee een ronde
door het huis te doen. Zoo kwam zy ook
in het vertrek waar Simone haar schoenen
had neergezet. Neen maar, dacht ze in stilte,
„nou nog mooierWat verbeeldt dat
kind zich wel. Ze mag al blij zyn dat ze hier
voedsel krijgt en onderdak".
Henriëtte
Rose had
aan de klin
ken van de
deur geram
meld om te
zien of deze
vel goed
gesloten
waren en
daarna wil
de ze het
vertrek verlaten. Bij de deur echter bleef
ze even staan om achterom een blik te wer
pen naar de schouw, waar de schoenen van
Simone stonden.
Maar plotseling slaakte Henriëtte Rose
een luide kreet.
De lamp viel bijna uit haar bevende hand.
Daar onder de schouw had zy de omtrek
ken van een menschelyke gedaante gezien.
Het gezicht van deze verschijning was ech
ter duidelyk te onderscheiden.
Het was de doode moeder Emilie.... Zy
was teruggekeerd, zooals alle ontevreden
dooden terugkeeren in de oude verhalen van
Vlaamsch Frankryk, van Vlaanderen en
Brabant". De kastelein zweeg even, want
in de herberg was iemand binnengekomen,
die bediend moest worden en de waard
maakte het verhaal voor de rest een beetje
kort. -
„En nu kunt u mij gelooven of niet, maar
den volgenden morgen vond Henriëtte Rose
in de schoenen van Simone de spaarsok van
de oude vrouw, die haar in den nacht ver
schenen was1"
Ik glimlachte.
„Och.... zou Henriëtte Rose zich niet
maar iets verbeeld hebben
De kastelein schudde heftig het hoofd.
„Neen", zei hy, „want Henriëtte Rose
dacht er daarna niet over zich de kous toe
te eigenen. Dat durfde zij niet, want ze was
er heilig van overtuigd, dat zy de oude
Emilie in den nacht had gezien. Simone
mocht het geld behouden en toen ze later
met mij trouwde, bezat zij voldoende om
Het Gouden Hert te koopen".
Ik waagde nog een enkele opmerking.
„Maar gesteld nu eens, dat die oude kous
daar ergens in de schouw verborgen was
geweest. Dat is een gewone bergplaats voor
oude boerenmenschen.En als de storm
nu eens.
De kastelein lachte.
„Ja, ja...." zei hij, „er zyn er wel meer
die er zoo over denken. Dé dokter.... en
de meester.Maar al zyn wy maar onge
leerde menschenwe weten toch wel
t beter. Natuurlijk heeft Emilie de hulp inge
roepen van den echten Sint Nicolaas. En die
heeft haar geholpen op aarde terug te kee-
ren, om daar haar laatste taak te volbren
gen...."
De oud-infanterist, die voor Sint N:co!aas speelt ontmoet bij de
Jansen's zijn kolonel en dientengevolge presenteert hij zijn staf.