STADS
RECHTZAKEN
HET BETOOVERDE BOSCH
WOENSDAG.27 OCTOBER 1937
DE LEIDSCHE COURANT
TWEEDE BLAD - PAG. 8
MONUMENTEN-ZORG.
Door in de Verordening op het Bouwen
en Sloopen een z.g. welstandsbepaling op
te nemen heeft de Raad de zorg voor het
stadschoon, voorzoover dit betrokken is
bij het oprichten van nieuwe en het ver
anderen van bestaande gebouwen, als on
derdeel van de taak der gemeentelijke
overheid erkend. Hiermede wordt echter
niet bereikt, dat gebouwen, welke uit
hoofde van hun kunst- of historische
waarde of van hun beteekenis als onder
deel van een stadsgezicht verdienen te
blijven bestaanji ook inderdaad behouden
blijven. En de stelling, dat het oude stads-
schoon, voorzoover nog aanwezig, zooveel
mogelijk voor het nageslacht dient te wor
den bewaard, zal wel door niemand wor
den aangevochten. Dit overwegende heeft
<le Commissie voor de strafverordeningen
een ontwerp-monumenten-verordening,
waarvoor zij in hoofdzaak gevolgd heeft
het Rapport over Monumenten-bescher
ming, dat in 1929 is uitgebracht door een
commissie, die daartoe door de Vereeni-
ging van Nederlandsche Gemeenten en
het Nederlandsch Instituut voor Volks
huisvesting en Stedebouw was ingesteld,
ontworpen.
De strekking daarvan is, dat de bouw
en kunstwerken in deze gemeente, welke
van belang zijn uit hoofde van hun kunst
waarde, geschiedkundige herinneringen,
beteekenis als onderdeel van een stads
gezicht of bijzondere aard of ligging, op
een z.g. monumentenlijst kunnen worden
geplaatst, terwijl het verboden zal zijn
zonder vergunning of goedkeuring van
het gemeenten bestuur tot het sloopen,
verplaatsen, herstellen, veranderen van
uiterlijk aanzien of aan het oog onttrek
ken van een op deze lijst geplaatst mo
nument over te gaan.
Hoewel de Commissie een recht van de
betrokken eigenaren op een dergelijke
tegemoetkoming ontkennen, heeft zij in
de ontwerp-verordening de mogelijkheid
voorzien, dat door uw vergadering in bij
zondere gevallen tot behoud of herstel
van monumenten aan den betrokken eige
naar steun wordt toegekend, zulks onder
bepaalde, bij de verordening behoorende
voorwaarden, welke goeddeels zijn ont
leend aan de bepalingen, waaronder
Rijkssubsidie voor behoud of herstel van
monumenten pleegt te worden verleend.
Aan de Monumenten-verordening met
bijbehoorende „Voorwaarden voor ge
meentelijken steun tot behoud en herstel
van monumenten" ontleenen wij de vol
gende artikelen.
Artikel 2.
Burgemeester en Wethouders zijn be
last met het samenstellen en bijhouden
van een lijst van alle in de gemeente aan
wezige, van den openbaren weg of van
het openbaar water af zichtbare bouw
en kunstwerken of gedeelten van zulke
werken, welke van belang zijn uit hoof
de van hun kunstwaarde, geschiedkundi
ge herinneringen, beteekenis als onder
deel van een stadsgezicht of bijzondere
aard of ligging.
Artikel 3.
1. Alvorens een bouw- of kunstwerk of
gedeelte daarvan op de monumentenlijst
te plaatsen, winnen Burgemeester en
Wethouders het advies in van een Com
missie van ten hoogste vijf leden.
2. De leden dezer Commissie worden
door den Raad benoemd op aanbeveling
van Burgemeester en Wethouders van
telkens twee leden voor elke vacature.
3. De Raad regelt in een instructie de
werkwijze der Commissie.
Artikel 4.
1. Van het voornemen om een bouw- of
kunstwerk of gedeelte daarvan op de mo
numentenlijst te plaatsen geven Burge
meester en Wethouders bij aangeteeken-
den brief gemotiveerd kennis aan den
eigenaar, die in de kadastrale registers
als zoodanig bekend is, en aan de inge
schreven hypotheekhouders.
2. De eigenaar, alsmede elk der hypo
theekhouders, is bevoegd, mits binnen 30
dagen na den dag van verzending der
kennisgeving, bij Burgemeester en Wet
houders een bezwaarschrift in te dienen.
Dit bezwaar kan uitsluitend zijn gegrond
op de omstandigheid, dat de plaatsing op
de monumentenlijst door de kunstwaar
de, geschiedkundige herinneringen, be
teekenis als onderdeel van een stadsge
zicht of bij zonderen aard of ligging niet
voldoende wordt gewettigd;
3. In dat geval gaan Burgemeester en
Wethouders tot de plaatsing op de mo
numentenlijst niet over, dan na het ad
vies te hebben ingewonnen van de Rijks
commissie voor de Monumentenzorg, welk
advies bindend moet worden geacht, in
dien het de strekking heeft niet tot plaat
sing op de monumentenlijst over te gaan.
Artikel 6.
1. Alvorens over te gaan tot het geheel
of gedeeltelijk sloopen, verplaatsen, her
stellen, veranderen van uiterlijk aanzien
of aan het oog onttrekken van een mo
nument, zendt de eigenaar duidelijke
teekeningen en (of) een toelichtende be
schrijving aan Burgemeester en Wethou
ders ter goedkeuring in.
2. Indien Burgemeester en Wethouders
de teekening en (of) de beschrijving on
voldoende achten, kunnen zij den eige
naar, mits binnen 30 dagen na het inko
men van die stukken, uitnoodigen deze
op door hen aan te geven wijze aan te
vullen.
Artikel 7.
1. Burgemeester en Wethouders beslis
sen, na het advies van de Monumenten
commissie te hebben gevraagd bij een
met redenen omkleed besluit, dat in af-
schrift of uittreksel bij aangeteekenden
brief aan den eigenaar wordt toegezon
den, binnen een termijn van drie weken
na inlevering van alle in artikel 6 be
doelde stukken, welken termijn zij twee
maal telkens voor drie weken kunnen
verlengen.
2. Burgemeester en Wethouders zijn
bevoegd aan hun goedkeuring voorwaar
den te verbinden.
3. Bij het nemen van hun beslissing la
ten Burgemeester en Wethouders zich uit
sluitend leiden door overwegingen, ont
leend aan het belang van het monument,
onderscheidenlijk aan dat van een gelijk
waardige vervanging daarvan.
Artikel 8.
Van een door Burgemeester en Wethou
ders genomen besluit, waarbij de goed
keuring is geweigerd of voorwaardelijk
verleend, kan de eigenaar, binnen 30 da
gen na den dag van verzending daarvan,
schriftelijk in beroep women bij den
Raad.
Gelijke voorziening is toegelaten, in
dien Burgemeester en Wethouders op een
verzoek om vergunning binnen den in art.
7 lid 1 aangegeven termijn geen beslis
sing hebben genomen.
Artikel 9.
Binnen 30 dagen, nadat het beroep
schrift bij den Raad is ingekomen, wordt
door dezen een beslissing genomen.
De Raad kan zijn beslissing echter voor
den tijd van 30dagen verdagen.
De Raad kan het beroepschrift om ad
vies in handen stellen van een uit zijn
midden benoemde commissie, die bevoegd
is zoowel de monumentencommissie als
den eigenaar te hooren.
Indien de beslissing van den Raad af
wijkt van het besluit van Burgemeester
en Wethouders, regelt zij alles wat in ver
band daarmede regeling behoeft.
Artikel 10.
Het is verboden, werkzaamheden tot
het geheel of gedeeltelijk sloopen, her
stellen, veranderen van uiterlijk aanzien
of aan het oog onttrekken van een mo
nument uit te voeren:
a. zonder goedkeuring van Burgemees
ter en Wethouders, onderscheidenlijk den
Raad;
b. anders dan geheel overeenkomstig
de goedgekeurde stukken en de voor
waarden, waaronder de goedkeuring is
verleend.
Artikel 11.
Overtreding van de artikelen 6 en 10
dezer verordening wordt gestraft met
geldboete van ten hoogste driehonderd
gulden of hechtenis van ten hoogste twee
maanden.
Artikel 13.
Indien de eigenaar slechts ten koste
van buitengewone offers in staat is te
voldoen aan het in artikel 7, lid 1, be
doelde besluit van Burgemeester en Wet
houders, of, in geval van beroep, aan de
in artikel 9 bedoelde beslissing van den
Raad, kan de Raad hem op zijn verzoek
van gemeentewege een tegemoetkoming
in de kosten toekennen, uit te keeren na
dat de eigenaar zich in behoorlijken vorm
heeft verbonden tot naleving van de bij
deze verordening behoorende „Voorwaar
den voor gemeentelijken steun ten be
hoeve van behoud of herstelling van mo
numenten".
Artikel 14.
Deze verordening kan worden aange
haald als „Monumentenverordening".
Overgangsbepaling.
Reeds voordat de monumentenlijst is
vastgesteld, kunnen Burgemeester en
Wethouders in spoedeischende gevallen,
de Monumentencommissie gehoord, bij
een met redenen omkleed besluit verkla
ren, dat de artikelen 6 tot en met 14 van
deze verordening van toepassing zijn op
bij het besluit aan te wijzen bouw- of
kunstwerken of gedeelten van zulke wer
ken.
Voorwaarden voor gemeentelijken steun
tot behoud of herstel van monumenten.
Artikel 1.
Gemeentelijke steun tot behoud of her
stel van monumenten wordt slechts
leend, indien:
a. de eigenaar, al dan niet te zamen
met andere belanghebbende personen of
lichamen, in de kosten deelneemt tot een
voor ieder geval door den Raad goed te
keuren bedrag;
b. de eigenaar bjj zijn aanvraag een in
behoorlijken vorm opgemaakte verklaring
overlegt volgens door Burgemeester en
Wethouders vast te stellen model, waarbij
hij zich verbindt deze voorwaarden na te
leven en die verplichting op den voet van
het bepaalde in artikel 9 over te dragen
op zijn rechtverkrijgenden.
Art. 2.
De uitkeering vindt plaats tot een be
drag, als in ieder geval door de Rnaad, het
zij rechtstreeks, hetzij door vaststelling van
een percentage van de totale kosten, zal
worden bepaald en voorts:
a. indien de steun uitsluitend wordt ver
leend voor het behoud van een monument
in den bestaanden toestand: binnen een
maand nadat de uitbetaling in verband
met de bepalingen van de Gemeentewet
mogelijk is geworden;
b. indien de steun geheel of gedeelte
lijk samenhangt met de utivoering van be
paalde werkzaamheden aan een monument:
in door den Raad vast te stellen termijnen,
waarvan de eerste vervalt een maand na
het onder a bedoelde tijdstip of zooveel la
ter als de uit te voeren werkzaamheden zijn
aangevangen en de laatste een maand na
dat deze werkzaamheden met stipte inacht
neming van 't bepaalde in de artikelen 3
tot en met 6 zijn voltooid.
Art. 3.
1. De keuze van den bouwmeester, on
der wiens leiding de in artikel 2, onder b,
bedoelde werkzaamheden zullen worden
uitgevoerd, zoomede de ontwerpen, het be
stek en de begrooting voor die werkzaam
heden, behoeven de voorafgaande schrifte
lijke goedkeuring van Burgemeester en
Wethouders, de Monumentencommissie ge
hoord.
2. De uitvoering geschiedt, overeenkom
stig de goedgekeurde plannen, volgens aan
wijzing en ten genoegen van de Monumen
tencommissie, daarbij vertegenwoordigd
door haar voorzitter of het door dezen aan
gewezen lid, aan wien desverlangd de de-
tailteekeningen worden voorgelegd
Art. 4.
Burgemeester en Wethouders kunnen, de
Monumentencomm. gehoord, den eigenaar
een termijn stellen .waarbinnen de uit te
voeren werkzaamheden moeten zijn vol
tooid.
Art. 5.
Indien tijdens de uitvoering van de
werkzaamhede nbijzonderheden voorvallen
of voorwerpen van oudheidkundig of his
torisch belang worden gevonden, wordt
daarvan onmiddellijk kennis geven aan
den voorzitter van de Monumentencommis
sie.
Art 8.
Onverminderd de bepalingen van de Mo
numentenverordening is de eigenaar ver
plicht het monument in den staat, waarin
het zich bevindt of waarin het na vol
tooiing van de in artikel 2, onder b, dezer
voorwaarden bedoelde werkzaaheden is ge
bracht, te bewaren en ten genoegen van
Burgemeester en Wethouders te onderhou
den.
Art. 9.
1. Ongeacht of het bepaalde in lid 2 van
dit artikel al dan niet is nageleefd, zijn deze
voorwaarden van toepassing zoowel voor
den eigenaar, aan wien de steun wordt ver
leend als voor iederen opvolger in den
eigendom van het monument.
2. De eigenaar verbindt zich, het monu
ment noch geheel noch gedeeltelijk onder
eenigerlei titel te vervreemden, zonder in
de desbetreffende akte de verkrijgende
partij te binden aan gelijkluidende bepa
lingen tegenover de gemeente Leiden, als
in deze voorwaarden, onder de artikelen 6
tot en met 11 of, zoo de in artikel 2, on
der b, bedoelde werkzaamheden nog niet
zijn voltooid, onder de artikelen 3 tot en
met 11 zijn vermeld, noch ook zonder
de verkrijgende partij te verplichten het
voor haar bestemde afschrift van de akte
aan Burgemeester en Wethouders aan te
bieden, teneinde daardoor te doen blijken
van de aanvaarding der verplichtingen van
de verkrijgende partij tegenover de ge
meente.
Art. 10.
1. Door overtreding of niet-nakoming van
eenige in de artikelen 3 tot en met 9 ge-
stelde bepalingenverbeurt de eigenaar,
zonder dat eenige uitdrukkelijke inge
brekestelling wordt vereischt, zijn aan
spraak op het eventueel nog niet uitgekeer
de gedeelte van den steun en bovendien,
ten behoeve van de gemeente, een boete
van ten hoogste het bedrag, dat hem reeds
aan steun is uitbetaald.
2. De boete, bedoeld in het vorig lid, is
door den eigenaar verschuldigd tot een in
ieder geval door Burgemeester en Wethou
ders te bepalen bedrag «n moet worden be-
taald binnen 14 dagen na daartoe strek-
kende aanmaning van dat College.
Art. 11.
i Burgemeester en Wethouders kunnen
I van een of meer dezer voorwaarden ont-
j heffing verleenen.
j DE WANDELTOCHT TER
GELEGENHEID VAN DE JAMBOREE.
i Het incident tusschen de Koloniale
Reserve en de politie te Bloemendaal.
Voor den krijgsraad heeft gisteren te-
j recht gestaan de 37-jarige M. v. d. H.,
eerste luitenant van de Koloniale Reser
ve te Nijmegen, die zich te verantwoor
den had voor het feit, dat hij op 8 Augus
tus te Bloemendaal geweigerd heeft te
voldoen aan de bevelen, door de gemeen
tepolitie aldaar gegeven. Bekl. nam als
commandant van een groep van 55 man,
deel aan den wandeltocht, ter gelegen
heid van de jamboree en weigerde, of
schoon de politie zulks gelastte, zijn man
schappen in colonne van drie te laten
loopen. Tevens weigerde bekl. zijn groep
op de voetpaden te laten loopen. De lui
tenant gaf een uiteenzetting van de fei
ten, die zich dien dag te Bloemendaal
hadden voorgedaan.
Toen hij met zijn manschappen aan den
start verscheen, wist hij niets van de be-
-1
perkende verordening, dat zij, die in een
groep aan den wandeltocht deelnamen,
met drie man naast elkaar moesten loo
pen. Later zag hij, dat op een tafel een
brief lag, waarin deze beperkende ver
ordening stond. Deze brief is hem niet
overhandigd, ofschoon hij wel kennis
heeft genomen van den inhoud. O.a.
stond daarin nog vermeld, dat zij, die een
vergunning hadden om den wandeltocht
mede te maken, zich aan de voorschriften
moesten houden, daar zij anders werden
geacht niet in het bezit te zijn van een
vergunning om aan den wandeltocht deel
te nemen.
Aan den marschleider heeft hij ge
vraagd of deze beperkende voorwaarden
ook betrekking hadden op zijn troep,
waarop de marschleider geantwoord had:
natuurlijk niet. Ook de commandant van
de Koloniale Reserve kende den inhoud
van het bewuste schrijven. Aan den lui
tenant heeft hij echter medegedeeld: wij
loopen normaal, dus met vier man. De
commandant was ook aanwezig bij den
start.
Bekl. voegde hieraan nog toe, dat hij
- voor dezen marsch geen vrijwilligers
heeft genomen, doch de twee oudste klas
sen heeft gelast aan dezen marsch mee
te doen.
Toen zijn troep te Bloemendaal aan
kwam, kwamen twee politiemannen naar
hem toe, die hem zeiden, dat zijn man
schappen met drie man naast elkaar
moesten loopen.
De luitenant antwoordde hun, dat het
Indische leger de formatie van drie man
niet kent. Wel de formatie van twee
man, doch zulks alleen maar op paden,
waar de formatie van vier man niet mo
gelijk is.
Een der politiemannen maakte zich
kwaad. Hij trok zijn revolver en zei: als
je niet met drieën wilt loopen, dan schiet
ik onder den troep.
Bekl. heeft ten geantwoord: als je dat
doet, dan sla ik je de hersens in.
Deze woorden maakten blijkbaar in
druk op den politieman, die zijn revolver
wegstak, en toen langs den weg ging
staan schelden. Tenslotte deelde de luite
nant nog mede, dat hij op last van zijn
commandant de leiding van den troep op
zich had genomen. De weg te Bloemen
daal was 6.10 M. breed.
De breedte van zijn troep was 2.25 M.
Van zijn troep in formatie van twee man
naast elkaar te laten loopen, was dus
geen sprake.
Als getuige werd gehoord de comman
dant van de Koloniale Reserve te Nijme
gen, die verklaarde, dat hij aan den lui
tenant last had gegeven de leiding van
den troep op zich te nemen. Van de be
perkende voorwaarde om met drie man
naast elkaar te loopen, was hem vooraf
niets bekend. Bij zijn aankomst aan den
start, nam hij daarvan kennis. Hij kan
zich niet meer precies herinneren of de
luitenant hem over de bewuste formatie
gesproken heeft. Het kan zijn, dat hij dat
wel gedaan heeft en indien de luitenant
hem daarover zou hebben ondervraagd,
dan zou hij zeker last hebben gegeven
met vier man naast elkaar te loopen. In
dien de luitenant zijn manschappen met
drieën naast elkaar had laten loopen, dan
zou hij hem zeker daan/oor een ernstige
reprimande, hebben gegeven.
In verband met deze verklaring door
den commandant, achtte de auditeur-mi
litair het noodzakelijk de verdere behan
deling van de zaak te schorsen, om de
zaak nog eens verder te onderzoeken. De
volgende getuige was de hoofdagent L.
Pouwer te Bloemendaal, die aan den lui
tenant meermalen bevolen heeft, zijn
manschappen met drie man naast elkaar
te laten loopen en wel op het voetpad en
niet op den rijweg.
De luitenant heeft aan deze bevelen
niet voldaan, alleen toen de troep een
smal zandpaadje over moest, heeft hij zijn
manschappen met twee man naast elkaar
laten gaan. De commandant van de Ko
loniale Reserve, die weer als getuige
werd gehoord, verklaarde, dat in de be
perkende voorschriften niet vermeld
stond, dat de deelnemers aan den marsch
i op het voetpad moesten loopen. Indien de
commandant gezien had, dat de man
schappen van de Koloniale Reserve op
het voetpad liepen, dan zou hij direct ge-
last hebben op den rijweg te loopen. Een
militaire colonne van de Koloniale Reser-
ve moet op den rijweg loopen en niet op
het voetpad. Het was ook niet noodig om
op het langs den weg gelegen voetpad te
loopen, daar de wandeltocht juist in dat
1 gedeelte van Bloemendaal werd gehou-
den, waar geen druk verkeer was.
De hoofdagent deelde hierna nog mede,
dat, de groep van de Koloniale Reserve
aan het hoofd van den wandeltocht liep
en dat hij daarom in het belang van allen
den luitenant had aangesproken. De vol
gende getuige was de agent van politie
W. Cuperen. Deze ontkende zijn revolver
te hebben getrokken en voorts ontkende
hij gedreigd te hebben onder den troep
te schieten. De heer H. Winters, een der
leiders van den wandeltocht, zeide, door
middel van de politie kennis genomen te
hebben van het incident te Bloemendaal
en aan de politie had hij medegedeeld,
dat, indien de luitenant weigerde zijn
manschappen met drieën naast elkaar te
doen loopen, hij dan zou worden gedis
kwalificeerd.
De laatste getuige was de heer H. Run-
ge. Deze ontkende pertinent aan den lui
tenant toestemming te hebben gegeven
zijn manschappen met vier man naast
elkaar te doen loopen.
De auditeur-militair vroeg hierna aan
den commandant der Koloniale Reserve,
of de commandant van een troep moet
gehoorzamen aan de politie, als deze in
het belang van de veiligheid van het ver
keer beveelt op een voetpad te loopen in
plaats van op den rijweg. De comman
dant antwoordde, dat de politie van een
militaire colonne moest afblijven. (O.i.
een geheel foutieve, zelfs min of meer
dwaze opvatting).
Op verzoek van den auditeur-militair
werd de verdere behandeling van de zaak
hierna geschorst.
IN DEN RAADSKELDER TE DEN BOSCH
Is niet voldaan aan een bevel van
officier in burger.
De 25-jarige sergeant W. B. S., dienst
plichtig bij het regiment wielrijders te
den Bosch, had zich te verantwoorden
voor het feit, dat hij op 2 September in
den raadskelder te Den Bosch, toen de
luitenant Römer die in burger was, hem
gelastte de kraag van de uniformjas te
sluiten, niet aan dat bevel heeft voldaan,
en daarna, toen dezelfde luitenant hem
had gelast, den raadskelder te verlaten,
eveneens geweigerd heeft, aan dat bevel
te voldoen. De luitenant riep de hulp in
j van de politie, waarna beklaagde door
twee agenten van politie werd wegge
bracht en op het hoofdbureau aan de mi
litaire 'autoriteiten werd overgegeven.
De president vroeg aan den beklaagde:
„Hoe ben je toch tot dit feit gekomen?"
Auditeur-militair: Hij is door burgers
opgestookt.
De sergeant zei, dat hij den luitenant
niet kende. Deze was bovendien in bur
ger gekleed. Auditeur-militair: Hij heeft
zich toch gelegitimeerd.
President: Bovendien bent u begonnen
met aan den last te voldoen en daarna
hebt u pas geweigerd.
De sergeant zei: Er waren een hoop
burgers, die zich met het geval bemoeiden
en die tegen me zeiden, dat ik niet be
hoefde te gehoorzamen.
De auditeur-militair zeide in zijn re
quisitoir, dat het reeds lang een uitge
maakte zaak is, dat een militair altijd
moet gehoorzamen aan een meerdere, ook
al is deze in burger.
Beklaagde heeft dat niet gedaan en
heeft zich aan een ernstig vergrijp tegen
de militaire tucht schuldig gemaakt.
De eisch luidde veertien dagen gevan
genisstraf met verlaging tot den rang
van gewoon soldaat.
De verdegiging werd gevoerd door mr.
F. W. baron van Hugenpoth uit den
Bosch, die een mildere straf bepleitte.
De krijgsraad veroordeelde den ser
geant tot de straf welke door den audi-
teur-imilitair was geëischt.
Wij lezen in het verslag niet, of de
krijgsraad aan dien luitenant Römer ge
vraagd heeft, hoe hij er toe is gekomen,
om, in burger zijnde, zich te bemoeien
met.de kraag van een uniformjas van
een sergeant, die in een café vertoeft!
Werd dit optreden geëischt door het be
lang van de leger-tucht?
Hij wilde het prinselijk jacht
„Piet Hein" zien.
De twintigjarige sergeant J. v. d. K.,
dienstplichtig bij de specialisten compag
nie van het zevende regiment infanterie
te Harderwijk, heeft op 5 September 1.1.,
terwijl hij als wachtcommandant in de
Oranje-Nasasukazerne dienst deed, die
post eigendunkelijk verlaten. De sergeant
had het commando overgegeven aan een
soldaat en was per rijwiel naar de haven
gegaan, om daar het prinselijk jacht
„Piet Hein" te zien en Prins Bernhard,
die zich op het jacht bevond.
De auditeur-militair eischte tegen hem
een voorwaardelijke gevangenisstraf van
veertien dagen, met een proeftijd van
drie jaar. Door den krijgsraad werd de
sergeant veroordeeld overeenkomstig den
eisch met verlaging tot den rang van ge
woon soldaat.
(SPROOKJE)
37. De koning heeft de slag gehoord en komt boos, met
langzame passen op de plek des onheils af. Weetgraag
beeft nu van schrik en begint op de penhouder te kluiven.
Flipje veegt het angstzweet van zijn voorhoofd.Wat
zal de koning wel zeggen?
38. De koning pakt Flipje bij zijn oor en zet hem weer
op zijn beentjes, midden tusschen de rommel. Zoo kwa
jongen, begint hij.... en dan.... dandan begint de
koning zoo onbedaardelijk te lachen, dat hem de tranen
over de wangen loopen en zelfs Weetgraag, die toch zoo
geschrokken was, glimlacht.