DE STEM Help! LUCHTVAART RECHTZAKEN DINSDAG 14 SEPTEMBER 1937 DE LEIDSCHE COURANT DERDE BLAD - PAG. 10 POSTDUIVEN „De Vriendenclub" (Leiden). Wedvlucht met oude en jonge duiven vanaf Neufvilles (België), afstand pl.m. 180 km., in concours 136 duiven, welke om 8 uur met Noord-Oosten wind in vrij heid werden gesteld. De duiven kregen het met dezen wind op den kop niet ca deau, de snelheid van de eerste werd tot 868 meters gereduceerd, verliezen komen er echter niet voor. De uitslag is als volgt: F. Hofman 1 en 16, L. v. d. Nieuwendijk 2, 4, 10 en 17, Chr. v. d. Pluijm 3, 5, 11, 19 en 20, G. A. L. v. d. Reijden 6 en 15; S. N. van Leeuwen 7; A. P. v. d. Voort 8, 9 en 12; Joh. Vogelenzang 13. 14 en 18; De do nateurs klokten als volgt: P. v. d. Berg 1 en 6; H. Brandt 2 en 13; W. Abrahams 3, 4 en 11; A. van Rijsbergen 5 en 10; H. Rol 7 en 12; A. Piket 8; H. Trouwee 9. ©e volgende liefhebbers behaalden punten op 2 of 1 aangewezen duizen: F. Hofman 76, P. v. d. Berg 76, Joh. Neuteboom 76, Chr. v. d. Pluijm 42, L. v. d. Nieuwendijk 41; G. A. L. v. d. Reijden 39; S. N. van Leeuwen 38, W. Abrahams 37,. A. van Rijs bergen 35. De le duif werd geconstateerd om 11 uur 30 minuten en 37 sec. en be reikte een snelheid van 868.21 meter per minuut. De laatste puntenwinnaar om 12 uur 2 minuten en 56 sec. en bereikte een snelheid van 754.70 meter per minuut. De eereprijzen werden behaald door F. Hofman le, L. v. d. Nieuwendijk 2e, Chr. v. d. Pluijm 3e en G. A. L. v. d. Reijden 4e. De prijs voor de le nieuwe liefhebber buiten de prijzen N. van der Linden 128 18 met 740 92 meter troostprijs. De prijs voor de eerste donateur buiten de punten W. Prins troostprijs. Nu volgt de laaste vlucht (Mons stedelijk), waar voor al vele eereprijzen zijn en een beker voor de eerste Leidsche liefhebber. De inkorving hiervoor is bij de Vriendenclub a. s. Vrijdag; er wordt verwacht dat ve len mede zullen doen tot sluiting van het seizoen. De regeling ook van het klokken zetten is geheel bij de Vriendenclub. Wassenaarsche Postduivenclub. Zondag hield bovengenoemde vereeni- ging een wedvlucht met oude en jonge duiven vanuit Vilvoorden (België) af stand pl.m. 137 km. Aldaar werden de vo gels in vrijheid gesteld te 8 uur 30 min. met Noorden wind, heldere lucht. De eerste duif bereikte het hok te 10 uur 58 min. 36 sec. en had het traject ge vlogen met een gemiddelde snelheid van 897.33.meter per minuut. De laatste prijs winnends vogel werd geconstateerd te 11 uur 13 min. 26 sec. en had gevlogen met een snelheid van 815.89 meter per minuut. De uitslag was: le en 16e K. I. Waasdorp. 2e, 5e en 12e L. H. de Kleine. 3e en 15e P. Bouwmans. 4e, 7e en lie J. H. M. Brouwer. 6e, 9e, 10e en 13e C. Versteeg Jr. 8e H. Nijp. 14e A. van Duykeren. BOKSEN EEN VERHAAL UIT DE BERGEN door MARTYN VAN DON RIENUS DE BOER VERLIEST ZIJN TITEL AAN NICO DROOG. In gebouw Krasnapolsky in de War moesstraat te Amsterdam, werden gister avond door de Amsterdamsche boksclub J. J. Corbet een aantal bokswedstrijden gegeven voor amateurs en professionals. Als hoofdpartij ging een titelgevecht tusschen de half zwaargewichten Rienus vde Boer (titelhouder) en Nico Droog (uit dager). Na een zeer harden strijd van 15 ronden van 3 minuten, waarin de "Boer in de 12e ronde voor 2 tellen en in de 13e ronde voor 7 tellen neergeslagen werd, werd Nico Droog, die in de laatste ronde zijn tegenstander weer voor 8 tellen wist te vloeren, met groote puntenmeerderheid winnaar van deze partij en tevens kam pioen professional halfzwaargewicht van Nederland. ERNSTIG VLIEGONGELUK IN ROEMENIë. Bij Constanza (Roemenië) is gisteren een militair vliegtuig neergestort. Van de in zittenden werden er vijf op slag gedood en twee zwaar gewond. DE NASPORINGEN NAAR LEWANEFSKL Mattern geeft zijn pogingen op. De Amerikaansche vlieger Mattern heeft er van afgezien verdere pogingen naar de verdwenen Sovjet-Russischen vlieger Le- wanefski te doen. Sic Rac. „Wat, was de vise1- niet versch, die ik u gisteren heb verkocht! Ik heb ze u de geheele week aangeboden. Het is dus niet mijn schuld, dat u pas op het laatste oogenblik hebt beslist Het huisje, waar de vreemdeling een toevlucht gezocht had om zich te bescher men tegen het onweer, was een vredig on derdeeltje van de ruwe omgeving, 't Was niet gebouwd, 't was gegroeid tusschen en tegen de bergen, en de steen was ver kleurd met de rotsen, en het mos waar mee het dak bedekt was, was oud als de plantjes tusschen de spleten en kieren, die de bergen in een machtigen, geweldi gen nacht gescheiden hadden. De vreemdeling had het, ondanks zijn angst voor het onweer, opgemerkt, en ge dacht: „de mensch, die hier woont, moet even hard zijn als de natuur, en bonkig als de rots, waar zijn hut tegen aangeplakt ligt. Maar ik kan niet buiten blijven, want het weerlicht is bliksemsch snel en wispel turig." Met een harden bons op de deur kondig de hij aan, dat hij binnengelaten wenschte te worden. De man, die hem opendeed, wachtte niet af, tot de bezoeker zijn doe] bekend maakte. Met een breeden zwaai van zijn arm beduidde hij hem, binnen te komen. „Welkom. Wanneer ge voor lief wilt ne men, wat ik heb, zijt ge mijn gast." „Ik ben hier vreemdeling, op doorreis van dorp tot stad. Ik zag uw huisje „Al goed. Wij zijn allen vreemdelingen. Op doorreis door het leven. Maar ik vroeg niet, wie u bent. Ga binnen en trek uw natte kleeren uit" „Ik had gelijk", dacht de vreemdeling, „die man is ruw als bergsteen. Hij gaf me niet eens gelegenheid, rne voor te stel len." Maar dankbaar voor de beschutting, die de kamer hem bood, ontdeed hij zich van zijn rugzak en zijn natten mantel. „Beschaving zoek ik hier niet, het gaat slechts om een onderdak." Het onweer ratelde langs de bergen, vulde de dalen, rolde voort langs spelon ken. „U bent juist op tijd hier. Straks zal de weg overstroomd zijn. Hebt u een verre reis achter den rug? Als vreemdeling moet u nog niet veel dorpen gepasseerd zijn, an ders zoudt u weten, dat elk huis bij nood weer open staat. Natuurlijk, natuurlijk., u bent vreemd hier. Ik zou u anders ken nen en u mij." Met de langzame bewegin gen van een bergbewoner stapte hij naar het raam, om naar de bergen te zien. De toppen waren in donkere wolken ver dwaald, de bliksem schoot in kronkelende lijnen er langs. „Ik neem aan", antwoordde de vreem deling, eenigszins geirriteerd door de woorden van zijn gastheer, „dat hier niet veel menschen komen? Ik bedoel dan menschen, die uit de steden komen, die hier hun vacantie nemen en zoo? En woont u hier heelemaal alleen? Een saai be staan, dunkt me!" De man draaide zich cm, en keek zijn gast aan. „U bedoelt het waarschijnlijk wel goed. Ja, ik woon hier alleen. Alleen met de bergen, met de natuur, met God. U zult hier binnen een afstand van vijf kilo meter geen andere woning vinden. Vindt u dat eenzaam? Cp een dag als dezen, waarop de natuur zich laat kennen in alle kracht, voel ik mij dubbel vertrouwd met de omgeving. 't Is een dag, waarop je makkelijk zou kunnen sterven! De blik sem behoeft maar in te slaan, een rots blok naar beneden te vallen, of een mas sa steenslag en gruis naar beneden te spoelenu schrikt, mijnheer?" Een bliksemstraal flitste verblindend langs de ruiten van het huisje, een ratelen de donderslag weerkaatste in het dal, langs de bergen en kloven. Er trilde iets aan de muren en aan de menschen. „We hebben zoo nu en dan iets noodig, dat ons er aan doet denken, dat we op ze keren dag moeten sterven." „Erg rustig is het hier ook al niet. En opwekkend is uw gesprek allerminst." „U kunt natuurlijk ook naar buiten gaan als u dat verkiest. De dood is overal." „De dood? De dood? Wie denkt er aan den dood, als hij met vacantie is? Leven wil ik, en veel zien, veel ondervinden, en veel van de streken, die ik doortrek, lee- ren. Maar over den dood spreekt een be schaafd mensch immers niet? Ik wil wel hier blijven, als u me dat toestaat, maar spreek dan over een vroolijker onderwerp. En presenteer me een glas wijn. Ik zal er voorbetalen!" De gastheer lachte vriendelijk. „Neem me niet kwalijk, dat ik tekort schoot in mijn plicht als uw gastheer." „We moeten toch converseeren, niet waar", hervatte hij het gesprek, toen de glazen voor hen stonden. „U wilt de streek leeren kermen? Laat ik u dan een verhaal vertellen. Kent men de menschen niet 't best uit hetgeen men verhaalt? Zijn onze bergen niet dikwijls het onderwerp, als vacantie-gangers in hun steden spreken over bijgeloof? Gij zoekt het immers? Welnu, vertel dan wanneer ge weer thuis komt, wat ge hier gehoord hebt. Lach er om, vermaak er uw vrienden mee, u, die bang bent voor den dood. Anders anders, zoudt ge een schuilplaats hebben gezocht in een grot, ge zijt er verscheidene gepasseerd. Maar het is veiliger, nietwaar, in een huisje te schuilen bij een man, die met u praten kan. Sommige vreemdelingen vinden onze hergen benauwend en verschikkelijk, niet omdat zij werkelijk zoo zijn, maar omdat die menschen niet vertrouwd zijn met hun eigen geweten, en zij schrikbeelden zien op de zwarte wanden en in de donkere kloven, waar geen lichtstraal ooit komt. Zij schrikken van een boomwortel, die boven den grond ligt, en zeggen, dat ze een slang hebben gezien. Ze vreezen de eenzaamheid, en zeggen dan, dat mijn goede land akelig is, want de stilte is soms als die in een graf, vooral 's avonds Het geweten spreekt nooit zoo helder als in het donker. Ook zeggen sommigen, dat zij stemmen gehoord hebben, waar geen menschen wa ren, maar zij moeten zich vergissen: de suizingen van den wind hebben hen bang gemaakt. Misschien ook hebben zij gelijk, maar dan hebben zij de stemmen toch niet verstaan: zij zouden anders woorden ge hoord hebben, die slechts enkelen kun nen verdragen. Neen, mijn land kan niet akelig genoemd worden, want mijn moeder werd er gebo ren. Ook mijn vader. En ook ik bracht er mijn jaren door. En daarover wil ik iets vertellen. Het gaat over mijn moeder. Zij was een van de weinigen, die spre ken kunnen met de stilte, omdat zij een heilige ziel had, en eerlijk was, wanneer zij stond tegenover de eenzaamheid. Wan neer zij de stemmen gehoord heeft, heeft zij ze verstaan. Wanneer straks het onweer is voorbij gedreven, en de zon schijnt weer, mijn heer, zult u meewarig lachen (u zult den grooten weg gaan, en vandaag niet meer langs de kronkelpaadjes), omdat een on- noozele bergbewoner, u, den beschaafden stedeling, zoo'n verhaaltje voor waar trachtte te maken. 't Is zeker de gemakkelijkste manier, om er van af te komen, maar niet de mooiste, en zeker niet de beste. Op een dag, het is nu dertig jaren ge leden, riep mijn moeder mij bij zich. Ik was toen tien jaar, vroolijk en opgewekt, en met een blijden schreeuw maakte ik haar bekend, dat ik kwam. Zij was juist uit de bergen gekomen. Haar gezicht was zóó volmaakt rustig, en haar oogen waren zóó zacht, dat ik er min of meer van schrok want zóó had ik haar nog niet gekend. „Emile", zei ze, „maak je klaar, we gaan naar Annecy, en vóór het middag is, moe ten wij halverwege zijn." „Maar moeder...." „Ik wil biechten en communiceeren, wantZij maakte den zin niet af, maar glimlachte even, en streek me over de ha ren. „Ga nu, en roep vader „Maar moeder...." antwoordde ik, „is het morgen dan Zondag of een feestdag?" Bij ons in het dorp was toén nog geen kerk, we moesten naar Annecy om de H. Mis bij te wonen. Dat was vier uur loopen. „Morgen?Neenja, morgen is het een feestdag, mijn jongen. Ga nu vlug, en roep je vader." Ik ging naar buiten, en zocht hem. Ik vertelde hem, wat' moeder zoo juist ge zegd had. Vader keek mij lang en doordringend aan. Ik herhaalde de woorden, want ik dacht, dat hij me niet verstaan had. Toen werd hij heel bleek, ik zag hem wanke len. De groote, forsche man, die mij met één hand boven zijn hoofd kon tillen, zwaaide heen en weer. Zijn handen zoch ten in de ruimte, alsof hij ~teun wilde hebben. Ik hoorde hem een keer snikken, ik zag tranen in zijn oogen. Toen zei hij: „Kom kleine, 't wordt tijd." We gingen naar huis. Ik hield hem bij een hand. 't Leek mij, alsof ik hem moest leiden. Zijn voeten gingen niet recht, bij eiken stap moest ik hem op het goede pad trek ken. Telkens zei hij weer: „morgen reeds, morgen reedseerst haar moeder's moeder, toen haar eigen moeder, en nu zij?" We vonden Moeder in de kamer. Zij keek naar vader, die zijn oogen niet opsloeg. Ik werd de kamer uitgestuurd. Maar ik luisterde achter de deur. Ik verstond woord voor woord, zonder dat zij het wisten. Ik geloof, dat ik daar eenig recht op had. „Ik heb de stem gehoord", zei zij tot mijn vader. „Zij sprak uit de kloof der vijf H. Wonden". Deze kloof werd zoo ge noemd, omdat aan den ingang een kruis beeld hing, waarvan de Wonden nog sche nen te bloeden en gedruppeld hadden op den grond. En hier waren gijf bloemen op geschoten: vijf papavers. Nooit waren er meer, en nooit minder. Moeder ging daar eiken dag bidden. Ik verstond duidelijk, wat mijn, moeder zei. „Morgen zal het zoo zijn, Jean. Mor gen zal ik sterven Ik voelde mijn hart bonzen. Ik wilde naar haar toevliegen. Ik kon niet. Ik wil de de tegenspraak hooren van mijn vader. Zijn heldere lach of een spottend woord.. Maar hij lachte niet. Hij spotte niet. Maar na enkele minuten hoorde ik he mpraten. „Dan moeten we nu gaan, Marie, 't Wordt tijd". Hij sprak toonloos, en ik hoorde snikken. Niet van Moeder, 't Moet van va der geweest zijn, 't kon niet anders. En toch was er niets aan hem te merken, toen wij op weg gingen. Hij was wel heel bleek, en zijn vingers beefden. Hij deed mijn kleine handen pijn, toen hij ze met zijn zware vuist vasthield. Moeder liep voortdurend alleen. Voorop. Ze bad aan haar rozenkrans. Een enkele keer hoorde ik de Wees-gegroeten. Vader en ik liepen achter haar. Hij hield mij ste vig vast, alsof hij bang was, den rechten weg te verliezen. Maar dat kon niet, want ik hield hem vast. Ik was er wel een beet je trotsch op. Ik was pas tien jaar, en ik mocht vader brengen naar Annecy, waar Moeder heen wilde gaan. Waarom? Wat beteekende het, dat ik gehoord had? Zij was gezond, haar pas was flink en krach tig. Ze scheen niet eens te weten, dat ze liep. Rond ons was de geur van bloemen en het geluid van vogels. Ik was jong, dus waarom zou ik denken aan iemand, die zei, dat ze sterven ging? Dan moest je toch eerst ziek zijn? En heel erg? Ik zag niet'- dan leven. Het jonge leven van vo- KANTONGERECHT TE LEIDEN. Roekeloos en ondoordacht. Zoo noemde de kantonrechter het rijden van C. van D. te K a t w ij k a a n Z e e, die getracht had met zijn auto, op de Sta tionsweg te Leiden, tusschen twee elk uit tegenovergestelde richting komende trams door te rijden en dat nog wel met groote snelheid. Ongelukken waren dan ook niet uitgebleven, want een wielrijdster, die rechts van den weg reed, was door ver dachte aangereden. Deze wielrijdster, mevr. v. d. B. te Leiden, en een conduc teur van de N. Z. H. T. M. legden hun ge tuigenis af, welke bezwarend was voor verdachte. Eisch en uitspraak 15 subs. 5 dagen. Gereden met een auto zonder remmen. W. M., te Haarlem, moest verschijnen, omdat hij komende' vanuit een zijweg met groote snelheid den Gooweg te Noord- wijk was opgereden. Zonder snelheid te verminderen was hij den Gooweg opgere den en had toen zonder eenige aanleiding een wielrijdster aangereden, die geheel rechts van den weg reed. Bij aanhouding was gebleken, dat de remmen van de auto zoowel de voet- als de handrem niet werk ten, zoodat verdachte reed zonder rem men. Dat er dan ongelukken gebeuren is niet te verwonderen. Verdachte gaf de aanrijding toe, maar weet het ongeluk aan een verkeerde beweging zijnerzijds, nl. zijn voet was van het rempedaal afgegle den en terecht gekomen op het gaspedaal, waardoor hij instede snelheid te vermin deren deze juist opvoerde. Het excuus werd zoowel door den amb tenaar als den kantonrechter niet aan vaard, het was te ongelooflijk, gezien het rijden zonder remmen. Eisch en uitspraak in totaal 40 subs. 20 dagen. Een aanvaring. Aanrijdingen op het land komen dik wijls voor maar een verkeersovertreding op het water behoort gelukkig tot de zeldzaamheden. Niettemin moest gisteren voor den kantonrechter verschijnen J. C. K. te Rotterdam. Deze verdachte had nl. op de Kagerplassen te Warmond een ernstige aanvaring veroorzaakt doordat hij met zijn motorschuit plotseling van koers veranderd was waardoor hij een zeilbootje, bestuurd door W. D. uit Den Haag had aangevaren en ernstig bescha digd aan bakboord. De aangevarene als getuige gehoord, verklaarde, dat verdach te met groote snelheid voer en toen zon der uit te kijken zijn boot aan bakboord had gegrepen waardoor groote schade was ontstaan. De ambtenaar vond de manier van varen van verdachte meer dan erg. Ook de kan tonrechter laakte de manier van varen en zeide, dat hij absoluut niet op de hoogte was van de binnenscheepvaart reglemen ten. Eisch en uitspraak 15 subs. 8 dagen. Verder werden nog veroordeeld: C. S. W. te Voorhout wegens het houden van eenige varkens ïn een schuur zonder vergunning. Eisch 3 subs. 1 dag. Uitspraak 1 subs. P. L. C. te Noordwijkerhout we gens het niet aanwezig hebben van een arbeidslijst voor een tweetal knechts. Eisch en uitspraak 2 x 5 spbs. 2x3 dagen. J. K. te Leiden heeft als wielrijder de bocht afgesneden nabij de Kraaier- straat te Leiden waardoor een slagersjon gen met Moeder aarde had kennis ge maakt. Eisch en uitspraak f 5 subs. 3 dagen. C. V., te Voorschoten heeft zonder nummerbewijs gereden. Hij zeide het ver gels, en daar was de reuk van het land en het klingelen van de koeienbellen. We gingen verder, zonder eenig woord. Ik kreeg zelfs geen antwoord van Vader, als ik hem iets zei of vroeg. In Annecy gingen wij direct naar de Kerk, en lieten daar Moeder achter. Al les was zoo vreemd voor mij. Ik speelde wat onder de arcaden op het plein. Den volgenden morgen ging zij ter Communie, samen met Vader. Beiden wa ren wit als het satijn, waarmee het H. Ta bernakel wordt afgesloten. Ze bleven heel lang bidden. Eindelijk stonden zij op, en gaven mij een hand. Zoo gingen wij ge drieën naar buiten, langs de bogen en ge welven, waaronder de handelaars hun vruchten en groenten verkochtenToen gebeurde het. Op een der daken was een werkman bezig, pannen te leggen. Ik zag dat een der pannen losschoot en viel. Ik voelde, dat Moeder een ruk gaf aan mijn hand. Ze viel neer.de pan had haar geraakt. Een dun straaltje bloed druppelde langs haar slaap. Ze was wit, heel wit. Op het zelfde oogenb- stierf ze. „Zoo is mijn moeder gestorven. Nadat zij de Stem gehoord had. Mijn Moeder was heilig. Zij hield van de stilte van den kloof, waarin Christus hing, omdat Christus daar hing. Daar groeiden papavers onder de vijf H. Won den. Zij was misschien een uitverkorene.. Ik hoop, dat mijn verhaal u bevallen is, mijnheer? En hoe noemt u liet? Fantasie en bijgeloof? Niet wetenschappelijk te ver antwoorden? Wij vragen er niet naar om het te weten. De regen heeft opgehouden, het onweer is vertrokken. Ik wensch u een pleizierige vacantie, mijnheer...." loren te hebben, welke uitvlucht niet werd aangenomen. Eisch 2 subs. 1 dag. Uitspraak 5 subs. 3 dageix F. de B. schipper te A1 p h e n a. d. R ij n heeft te Warmond met een motor boot gevaren in verboden water van Rijn land. Eisch 5 subs. 3 dagen. Uitspraak 3 subs. 1 dag. G. K„ schipper te Alphen a. d. Rijn eenzelfde overtreding gepleegd te Oegst- geest. Eisch en uitspraak 5 subs. 2 dagen. L. C. P., te W a s s e n a a r heeft te Kat wijk auto gereden zonder nummerbewijs. Eisch 1 subs. 1 dag. Uitspraak 2.50 subs. 1 dag. J. A. N. te Rijswijk heeft te Leiden op den Morschweg auto gereden en is toen van richting veranderd zonder daarvan een teeken te geven. Eisch 4 subs. 2 dagen. Uitspraak 5 subs. 2 dagen. J. L. C. te Leiden heeft op Zondag aardbeien gevent en bovendien nog zonder vergunning. Eisch 3 subs. 1 dag. Uitspraak 2 subs. Dezelfde verdachte heeft ook te O e g s t- geest groenten en aardappelen gevent zonder de vereischte vergunning. Eisch 3 subs. 1 dag. Uitspraak 2 subs. 1 dag. J. v. d. S., te Alkemade, heeft te O e gst geest gevaren in verbonden water van Rijnland. Eisch 6 subs. 3 dagen. Uitspraak 5 subs. 2 dagen. BELEEDIGING VAN EEN ONDER WIJZER. In een ingezonden stuk. Wegens beleediging moesten in hooger beroep van een vrijsprekend vonnis van den Rotterdamschen politierechter voor het Haagsche Gerechtshof terecht staan de Schiedamsche advocaat Mr. W. A. H. en de hoofd-redacteur van een te Schie dam verschijnend' dagblad, M. S. Mr. H. had dit dagblad een ingezonden stuk doen toekomen, waarin hij zich be- leedigend over een onderwijzer, van wien zijn dochtertje onderwijs ontving, had uitgelaten. Hij was n. 1. zeer ver stoord over het feit, dat men op die school aan de aangekondigde verloving van Prin ses Juliana niet die feestelijkheden had verbonden, die er zijns inziens niet bij mochten ontbreken. De onderwijzer zou, volgens mr. H. in zijn ingezonden stuk, gezegd hebben: „Kinderen, weten jullie het al, Prinses Juliana is verloofd met een Duitschen prins en dat schijnen de menschen nu zoo belangrijk te vinden, dat zij de vlag uitsteken." Mr. H. had hierop laten volgen: „een slecht paedagoog, die roode onderwijzer". De betrokken onderwijzer had een klacht bij den officier van justitie te Rot terdam ingediend, doch deze wilde de zaak niet vervolgen. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage, tot wie de onderwijzer zich daarna had gewend, was een andere meening toegedaan en zoo heeft de zaak voor den politierechter te Rotterdam ge diend. Conform den eisch van den officier werden beide verdachten toen vrijgespro ken. De officier ging in hooger beroep en de procureur-generaal bij het Haagsche gerechtshof, mr. A. Rombach, was van meening, dat hier wel van beleediging sprake was. Men kan, aldus de procureur- generaal, verschillend denken over de belangrijkheid van een verloving, al is die tusschen vorstelijke personen. Men kan zich daarover verheugen, maar men be hoeft niet op uitbundige wijze uiting aan zijn vreugde te geven. Een verloving is eigenlijk een zaak tusschen twee perso nen en de naaste familie. Zoo heeft blijk baar de onderwijzer het ook opgevat. Dat had mr. H. moeten begrijpen. Zijn nu de eer en goeden naam van den onderwijzer aangetast? Spr. meende van wel, want mr. H. verwijt hem, dat hij zich bij het onderwijs laat beinvloeden door zijn politieke gezindheid. Dat is een ern stige aantijging tegen een onderwijzer. Spr. vorderde daarom tegen mr. H. een geldboete van 100.subs. 40 dagen en tegen S. 25.subs. 10 dagen. Mr. H. voerde de verdediging voor zich zelf en voor zijn medeverdachte. Het feit van de verloving vond hij zeer belang rijk en daarom achtte hij het gedrag van den onderwijzer niet juist. Hij had daarover met het hoofd der school kunnen spreken, doch hij was er zeker van, dat hij daar geen bevredigen de oplossing mee zou bereiken. Daarom heeft hij het dagblad opgebeld, en een ingezonden stuk getelefoneerd. Hij had daarmee de bedoeling om het feit te signaleeren en niet om den onder wijzer te beleedigen. Het gevaar, dat de leerlingen van de school het stuk zouden lezen, achtte hij niet groot. Mr. H. was ten slotte van meening, dat zijn verdachte en hij moesten worden vrijgesproken, om dat hier geen sprake was van opzet tot beleedigen. Arrest 27 September. ...den man, die 'n witten wandelstok draagt als hij de straat moet kruisen! (Want zoo'n stok wordt gedragen door menschen, slecht kunnen zien)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1937 | | pagina 10