Proefvaart van de „Piet Hein".
Om een Kind
3)e £eiubcHe 6ou/fcomt
De bekende wielrenner v. d. Vijver,
die tijdens de wereldkampioenschap
pen te Kopenhagen het sprintnummer
voor amateurs wist te winnen
De Nederlandsche Bond van Vrijwillige
Burgerwachten heelt Zaterdag te Nij
megen een Burgerwachtdag gehouden,
waarvan hierboven een snapshot
Door de motorclub Amersfoort en Omstreken werd Zondag in de omgeving
van Soest e«n terreinrit georganiseerd. Eenige deelnemers onderweg, op
het zware parcours
Op het Lunapark te Scheveningen is Zaterdagavond door een breuk in de
constructie een zweefmolen in elkaar gestort, waarbij eenige personen licht
gewond werden. De chaos na het ongeluk
De nieuwe Amerikaansche gezant, de heer George Gordon
arriveerde Zaterdagmiddag met zijn echtgenoote in de
Residentie. De aankomst aan het station te Den Haaa
Het Prinselijk jacht .Piet Hein" heeft zijn eerste technische proefvaart ge
maakt, waarbij het in den nacht van Zaterdag op Zondag in de haven van
Den Helder vertoefd heeft
De commandant van het vliegkamp De Kooy, kolonel K. van Aller, heeft Zaterdag van een aantal
FEUILLETON
ROMAN VAN NORBERT GARAI.
4)
Natuurlijk misgunt Kitty haar vriendin
Nicolle den verloofde niet, maar schier da
gelijks komt het voor, dat Kitty zich met
duizend verstandige, zakelijke overwegin
gen moet pantseren om opkomende gevoe
lens van jalouzie op afdoende wijze het
hoofd te kunnen bieden.
Kitty zet de kleine Maud in de badkuip
overeind en bewerkt het tengere lichaamp
je met spons en zeep. Dan laat zij het
overmoedig juichende kind weer in het
water terugglijden. Opnieuw probeert zij
door handige vragen iets over den ge-
heimzinnigen afkomst van het kind te we
ten te komen. Maar de antwoorden, die zij
krijgt zijn steeds even verward en komen
allerminst overeen met hetgeen de vreem
de bezoeker heeft meegedeeld.
„Heeft Maud lang met haar oom in den
trein gereden?"
„Tien dagen", zegt Maud zonder een
oogenbik te aarzelen.
„Hoe weet je, dat het tien dagen waren?
Kan je dan al tot tien tellen?"
„O, ja," zegt Maud ijverig knikkend.
„Een, drie, vijf, tienen de boomen zijn
voorbij gevlogen en de huizen zij», voorbij
gevlogen.... en de koeien zijn voorbij ge
vlogenen de trein deed telkens tsch,
tsch, tsch, tschEn zij spitst haar
mondje en imiteert het sissen van een lo
comotief, waarbij zij met beide handjes op
het water slaat.
„Hoor eens, kindje, waar was je dan
eigenlijk voor je oom je bij mij bracht?"
Maud denkt ingespannen na. Dan komt
het antwoord: „Nou in den trein natuur
lijk
„Ja, ja, dat begrijp ik, maar vóór jullie
met den trein gingen, waar was je toen?"
„Toen....? Toen waren we in de bios
coop. Daar heeft Mickymouse gezongen en
gedanst. En daar was een man, zóóóó dik.
En die is telkens gevallen. In een taart is-ie
gevallen en toen kreeg-ie alle slagboom in
zijn gezichtMaud proest het uit van
het lachen bij de herinnering aan dien ra-
ren, dikken man.
„Met wien ben je in de bioscoop ge
weest?"
„Met Marthe.
„En vond je vader dat dan goed?"
„Mijn vader is in Merika", zegt het meis
je en plotseling wordt zij ernstig. „Zeg
mamma, wanneer gaan wij naar pappa?"
„Eerst moet je me alles vertellen, dan
gaan we ook naar je pappa. Waarom heb
je gezegd, dat ik je nieuwe mamma ben?
Waar is dan je oude mamma?"
„Ik heb gisteren nog met haar gepraat!"
„Gisteren?"
„Ja, zij is in den hemel. Zij heeft een
liedje van Mickymouse voor me gezongen.
En ze heeft ook een heel mooi verhaaltje
verteld.
Zoo babbelt zij voort, fantasie en wer
kelijkheid dooreen mengend. Maar nog is
het leven een droom voor haar. Haar fan
tasie zweeft als een vlinder over de din
gen heen, vrij en rein, zonder begrip van
tijd
Een golf van verteedering dringt Kitty
naar het hart. Met haar beide handen om
vat zij het handje van het kind, dan buigt
zij zich over Maud heen en kust haar op
het weeke, kleine mondje. Twee natte
armpjes klemmen zich om haar hals, het
vochtige gezichtje wordt tegen haar wang
gedrukt.
„De oom, die mij hier bracht, heeft me
verteld, dat hij me naar m'n nieuwe mam
mie zou brengen. En ik ben direct mee
gegaan. Marthe zal me wel zoeken...."
Zij lacht ondeugend.
„O, wat zal Marthe boos zijn.... geloof
maar, dat ze naar me loopt te zoeken.
Als Nicolle en Danny komen, is Maud al
lang ingeslapen. Kitty heeft voor het kind
een bed gespreid op de sofa en op het kus
sen ligt het blonde krullenkopje vreed
zaam naast het zwart gelakte hoofd van een
Pierrot.
Danny, min of meer ongewonden, vraagt
of de geheimzinnige bezoeker nog is terug
gekomen.
„En de vijfhonderd pond?"
„Die heb ik niet opgegeten", stelt Kitty
hem, wat vinnig, gerust.
„Hap toch niet direct, hummel! Laat mij
die biljetjes maar eens zien. Misschien zijn
ze wel valsch!"
Danny onderzoekt de bankbiljetten, d.
w.z., hij doet, wat iedereen in zoo'n geval
pleegt te dóen, hij houdt de papiertjes te
gen het licht. Dan legt hij het geld weer
op tafel en zeg, heesch van opwinding:
„Waarachtig, ze zijn echt...."
Als hij bemerkt, dat deze onthulling de
beide meisjes niet bijster imponeert, buigt
hij zich over het kind en studeert opmerk
zaam Maud's gelaatstrekken. Maar daar
mee is hij dan ook aan het eind van zijn
talenten als detective. Geheel uit het veld
geslagen, neemt hij plaats aan tafel, waar
Kitty de avondboterhammen reeds heeft
klaar gezet.
Geen van drieën hebben zij vandaag ech
ter veel trek. Zij spreken op fluisteren
den toon om Maud niet te wekken, zij discu-
teeren, piekeren en beraadslagen.
Het is de laatste avond, welken zij in
dit huis doorbrengen. Met het weinige, dat
hun is overgebleven, zullen de beide be
woonsters morgen naar Danny's weekend
huisje aan den oever van de Theems trek
ken
En alsof het noodlot met de beide meis
jes den spot wil drijven, liggen daar nu
vijfhonderd pond op tafel
Vijfhonderd pond, die voor de drie
jonge menschen is dat buiten kijf mor
gen aan het politiebureau zullen moeten
worden afgeleverd.
Dicht bij Kensington.
De ondergaande zon van een kostelijken
zomerdag zet de randen van een onbe
weeglijk in den azuur-blauwen hemel han
genden wolkengroep, in purperen gloed.
De schemer daalt over de stille, droo-
mende berkenbosschen en geeft het lichte
paars van de bloeiende heide geleidelijk
een donkerder tint.
Diepe stilte heerscht alom. Doch aan den
rand van een, met een scherpen hoek in de
heide vooruitspringend boschje, loopt een
hond, gevolgd door twee politie-agenten.
De hond, een bruine, grijsgevlekte her
der, blijft van tijd tot tijd staan, bromt zacht
jes, snuffelt met de spitse neus vlak bij den
grond en loopt dan verder.
De trouwe, bruine hondenoogen hebben
iets menschelijk-begrijpends, alsof het dier
zich bewust is, dat de man, dien het over
de verlaten heide tracht op te sporen, een
moordenaar is.
Steeds verder loopt de hond. Achter hem
de beide agenten. Regelmatig, bijna inge
houden, gaat de ademhaling van het drie
tal. Eén wil beheerscht mensch en dier.
Reeds geruimen tijd duurt deze jacht.
Het uitgangspunt was een boschje laag
kreupelhout, waarbij thans drie auto's
staan. Vooraan een groote alarmwagen,
welke iedereen in den omtrek als het
eigendom van de Londensche poiltie kent.
De' tweede is een ruime, luxe wagen, waar
mee het parket zich naar de plaats van de
misdaad heeft laten brengen, doch de der
de auto, welke eerst later arriveerde, is op
zij geheel gesloten, diep zwart gelakt en
heeft één deur achterin.
Het is een lijkwagen.
„Een schot door de longen in het hart",
constateert de politie-arts. „Uit de onmid
dellijke nabijheid van achteren afgevuurd.
Revolverschot. De misdaad moet acht a
tien uur geleden gepleegd zijn. De dood is
onmiddellijk ingetreden."
Het slachtoffer, een man van ongeveer
vijf-en-dertig jaar, wordt opgericht. Een
agent ondersteunt het bovenlichaam, ter
wijl de politie-fotograaf eenige opnamen
maakt.
Hoewel het hoofd van den vermoorde op
den rechterschouder rust, heeft de dood
aan de scherpe gelaatstrekken niet de uit
drukking van wilskracht en vastberaden
heid kunnen ontnemen. De smalle, bleeks
lippen-zijn vast opeen geklemd. Een diepe
schuine plooi, welke de starheid van der
dood voor altijd in het hooge voorhoofd
heeft gegrift, geeft het gelaat een drei-
rende trek.
(Wordt vervolgd).